• No results found

Om bovenstaand verhaal in perspectief te plaatsen is het interessant om een vergelijking te maken tussen de omgang van de VDB met haar veranderende standpunt ten aanzien van de Nationale Ontwapening en de SDAP. Want, zoals ik al vaker schreef, huldigden ook de sociaaldemocraten het standpunt van de Nationale Ontwapening. Het had zelfs tot concurrentie tussen de partijen geleid.

Als men de ontwikkelingen binnen beide partijen globaal waarneemt, valt het op dat er interessante verschillen maar ook overeenkomsten zijn. Om te beginnen heeft de historicus H.A.T.G. Freitag geconcludeerd dat het debat over de Nationale Ontwapening binnen de VDB op een uitzonderlijk hoog niveau gevoerd werd. Er waren verschillen van inzicht maar deze werden gerespecteerd.97 Aan de ene kant kun je het daar mee eens zijn. Kamerleden, zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer, mochten bijvoorbeeld naar eigen inzicht stemmen, zo bleek bij de behandeling van de begroting voor 1936. Aan de andere kant vond ik de reacties van de fanatieke voorstanders van de Nationale Ontwapening op bijvoorbeeld het eerder genoemde artikel van Candide bijzonder fel. Dat wil niet zeggen dat men elkaar binnen de VDB voor rotte vis uitmaakte, maar de inzending van Candides betoog heeft toch voor hevige emoties gezorgd, waarbij door sommigen aangegeven werd dat men het niet zou kunnen verkroppen als het standpunt gewijzigd zou worden.

Binnen de SDAP leek alles wat minder hevig bediscussieerd te zijn tussen de leden. Tenminste niet op de manier zoals dat in VDB kringen gebeurde. Dat is ook niet heel vreemd, want beide partijen hadden een andere structuur. De liberale leden van de VDB waren meer autonoom en meer geneigd er een eigen mening op na te houden. Terwijl de SDAP meer paternalistische neigingen had. De socialistische ideeën werden in de partij vaker van bovenaf

97

verspreid over de leden. Mijns inziens kunnen we ook concluderen dat de omschakeling binnen de SDAP, eenmaal gekoppeld aan een leer en overgebracht op de leden wat soepeler verliep. Misschien juist wel omdat het op een meer dwingende manier gebeurde.

Als men de discussies over het algemeen gade slaat dan vallen er interessante verschillen tussen de debatten binnen de VDB en de SDAP op. Het debat binnen de SDAP ging volgens J.S. Wijne in de kern over de vraag of Nederland een nationaal leger moest hebben of niet. De VDB trok die discussie, zo hebben we kunnen zien, veel sneller in een Internationaal perspectief. Defensie zou toch een zaak van de Volkenbond worden en de nationale ontwapenaars binnen de VDB wilden een moreel voorbeeld voor de rest van de wereld zijn. De SDAP had het standpunt van Nationale Ontwapening in 1921 ingenomen en volgens Wijne bestond er reeds eind jaren ’20 twijfel bij het SDAP bestuur over het ingenomen standpunt, vanaf dat moment heeft het bestuur voorzichtig gestuurd in de richting van het verlaten van het standpunt van de Nationale Ontwapening zo luidde zijn conclusie.

De aanleiding voor de beginnende twijfel bij het standpunt ontstond in 1928 bij het zogenaamde mobilisatievraagstuk. Dat vraagstuk leidde binnen de SDAP tot een conflict met de eigen ideologie. De uiteindelijke oplossing werd dan ook in typische socialistische bewoordingen uitgelegd. Het socialisme gold als een emancipatiestroming en van daaruit ontstond de gedachte dat een leger ook zou kunnen voorkomen dat het Nederlandse volk door een ander leger onderdrukt zou worden. De SDAP had altijd tegen onderdrukking gestreden, dus kon men de Nederlandse bevolking in het geval van oorlog niet zomaar ‘tot slaaf laten maken’. Mobilisatie zou daarom toch aanvaardbaar zijn, mits het ging om het volk te beschermen tijdens oorlogen in het buitenland, of ter vervulling van de Volkenbondsverplichting. Uiteindelijk werd daarom ingestemd met het idee van een ‘nationale veiligheidswacht’, vergelijkbaar met het ‘politieleger’ gepropageerd door sommige VDB’ers. Echter, om de pacifisten binnen de SDAP tevreden te houden werd er toch vastgehouden aan de eis van de Nationale Ontwapening en de voorstanders van het Nationale Ontwapeningsstandpunt in de SDAP waren daar over het algemeen tevreden mee, aldus Wijne.

Van 1928 tot 1934 stond de SDAP voor een nationale veiligheidswacht, maar bleef ze ook het standpunt van de Nationale Ontwapening handhaven in haar verkiezingsprogramma.98 Dat de internationale ontwapening in deze jaren ook fanatiek onder de socialisten leek te leven zou je kunnen concluderen uit het feit dat er veel volkspetitionnementen voor

98

ontwapening georganiseerd werden. Het Sociaaldemocratisch Dagblad Voorwaarts riep bijvoorbeeld haar lezers in oktober 1931 op om een volkspetitionnement georganiseerd door het I.V.V. (Internationale Vakbeweging) en de S.A.I. (Socialistische Arbeiders Internationale) te tekenen. 99 Toch zou je je daarbij ook kritisch kunnen afvragen of het hier ging om zuiver enthousiasme voor de internationale ontwapening, of dat het ook ging om het feit dat sociaaldemocratische organisaties deze petities organiseerden.

In 1933 kwam Hitler aan de macht in Duitsland en die gebeurtenis werd toen ook al gezien als een reële bedreiging voor de vrede in Europa. Het pacifisme van de jaren ’20 verloor snel aan populariteit en dat merkte men ook bij de VDB. Voor de socialisten was van doorslaggevende aard dat de S.A.I. hun partij nadrukkelijk wees op de verhoogde oorlogsdreiging, vanwege de machtsovername van Hitler. Het bestuur van de SDAP zag een dergelijke aanwijzing als een aansporing om te bekijken of men een nieuw standpunt moest formuleren inzake ’s lands defensie.100 Daarnaast kwam het SDAP- Kamerlid Mr. J.E.W. Duys in datzelfde jaar met een brochure die hij tegen de zin van het partijbestuur openbaar maakte. Hij had de brochure geschreven na onvrede over de SDAP-opstelling inzake de tevens eerder langsgekomen muiterij op het pantserschip ‘de Zeven Provinciën’. Het betoog van Duys was opbouwend kritisch van toon en bevatte denkbeelden die vier jaar later, in 1937, officiële partijpolitiek zouden worden, en destijds heimelijk gedeeld werden, maar niet werden uitgesproken, door bijvoorbeeld fractievoorzitter Ir. J.W. Albarda. Duys riep op om geen samenwerking met de communisten aan te gaan, loyaal te zijn aan het koningshuis en tot een ‘onvoorwaardelijke steun’ aan defensie bij oorlogsgevaar. De eis van de eenzijdige ontwapening zou daarom heroverwogen moeten worden.101

De communisten schreeuwden moord en brand na het lezen van de brochure. Het communistische dagblad de Tribuun kopte in juni ’33 ‘De inhoud van de brochure Duys: hij wil de SDAP tot Nationale Volkspartij maken voor deelname aan den imperialistischen oorlog’. Het blad noemde Duys een fascist.102 Waar het, zij het een aantal jaar later, gelijk in zou krijgen omdat Duys uiteindelijk, door ruzie met het SDAP-bestuur uit de partij stapte en in 1938 de autoritair-corporatistische, maar niet antisemitische, Nederlandsche Volkspartij oprichtte. Dat bleek geen groot succes en daarom werd hij datzelfde jaar lid van de NSB. De biograaf van Duys benadrukt overigens dat de ruzie tussen Duys en het bestuur niet zo zeer

99

Voorwaarts, 19 oktober 1931

100

Wijne, ‘Hoe het geweertje gespalkt werd’, 80

101

A.A. de Jonge, 'Duys, Jan Eliza Wilhelm (1877-1941)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn4/duys [10-02-2012]

102

ging om de denkbeelden die Duys tentoonspreidde in zijn brochure, maar eerder ging over zijn constante ‘eigengereide manier van optreden’.

Op het congres van de SDAP in 1934 werd besloten om een draaiboek te schrijven waarin een antwoord werd geformuleerd op de vraag hoe de arbeidersbewegingen zouden moeten reageren in het geval er een oorlog zou uitbreken. Naar goed socialistisch gebruik werd er daarbij heel erg vertrouwd op de broeder en zuster arbeidersbewegingen in het buitenland. Internationaal gezien bleef het de taak van alle arbeidersbewegingen zich binnen afzonderlijke landen te blijven inspannen om de politiek te overreden om bij een conflict tussen landen tot een vreedzame oplossingen te komen. Een land dat weigerde zo’n poging te doen zou als ‘aanvaller’ worden betiteld. De arbeidersbewegingen, in het als aanvaller betitelde land, zouden de politiek daar alsnog moeten proberen te overreden door bijvoorbeeld in staking te gaan. Arbeidersbewegingen in de overige landen moesten tot een boycot overgaan.103 Aan de ene kant steunde de SDAP dus het idee van de Volkenbond, maar aan de andere kant vertrouwde men voor de Internationale vrede op, laten we zeggen, een breed en lager niveau, dat van de arbeidersbewegingen in eigen en omringende landen. En zo ver ging het bij de VDB natuurlijk allemaal niet.

Op het congres van de SDAP in 1935 betoogde de sociaaldemocratische voorman in de Tweede Kamer, Albarda, dat de ‘eis van de nationale ontwapening eigenlijk weinig succes had, maar desalniettemin zou worden gehandhaafd’. Het Kamerlid W. H. Vliegen betoogde zelfs de ‘Nationale Verdediging’ in plaats van de Nationale Ontwapening. Nationale ontwapening was volgens hem een gevaarlijke illusie. De uitspraken van de twee vooraanstaande SDAP Kamerleden zorgden voor beroering binnen de partij en het lukte het bestuur, zij het met enige moeite, de rust te laten weerkeren, door opnieuw te benadrukken dat het Nationale Ontwapeningsstandpunt gehandhaafd bleef. Voor het bestuur ging het een jaar lang goed, want voorafgaand aan het congres in 1936 vroegen veel afdelingen om een heldere uitleg over het partijstandpunt aangaande de landsverdediging.

Ook het bestuur van de SDAP besloot vervolgens, en wellicht in navolging van de VDB, een onderzoekscommissie in te stellen. Albarda had namelijk geen enkele zin in een debat ‘vanwege het gevaar van oratorische talenten’. Dat de SDAP ondanks Albarda’s uitspraak, opener met de kwestie omging, dan het bestuur van de VDB dat deed, bleek uit het feit dat zij de commissie niets verhullend ‘commissie ter bestudering van het militaire vraagstuk’ noemde.104 Een overeenkomst met de VDB was dan wel weer dat ook deze

103

De Tribune, 13-06-1933

104

commissie een meer- en minderheidsstandpunt formuleerden. Waarbij de minderheid het idee van de ‘veiligheidswacht’ bepleitte en de meerderheid instemde met een beroepsleger. Sinds het mobilisatievraagstuk in 1928 ging het bij de socialisten dus voor een belangrijk deel niet meer om algehele ontwapening van Nederland, maar om de vraag of Nederland zich traditioneel moest bewapenen of dat er een lichtbewapende ‘veiligheidswacht’ moest komen. Nationale Ontwapening was ook bij hen een wat vage term omdat het uiteindelijke doel niet precies dat was, wat de term precies zou moeten suggereren.

De minderheid in de onderzoekscommissie bleek uiteindelijk weinig tevreden met de gang van zaken. Zij klaagden bijvoorbeeld dat ze maar weinig invloed konden uitoefenen op de formulering van de zienswijze van de commissie. Van de Woesteijne, vertolker van het meerderheidsstandpunt, zou later toegeven dat de hele commissie een smoes was om het oude standpunt te kunnen verlaten. Men wilde dat binnen de SDAP dus kennelijk op een officiële manier doen.

Net als bij de VDB volgde er op de uitkomst van het onderzoek van de commissie een debat waarbij Albarda de meerderheid vertegenwoordigde en Kamerlid W. Banning het standpunt van de minderheid. Banning maakte zich zorgen over de opkomst van het fascisme, zowel in binnen als buitenland. Hij betwijfelde of men in burgerlijke kringen wel zo bang was voor Hitler Duitsland. Volgens hem stonden de burgerlijke kringen juist achter een nationaal leger en zij bleken dikwijls meer vatbaar voor het fascisme dan de arbeiders. Daarom was hij tegen een nationaal leger en voor een ‘veiligheidswacht’.

Partijlid Janssen Steenberg uit Den Haag vroeg zich tijdens het debat af of de partij niet van het standpunt af wilde omdat de verkiezingen en een mogelijke regeringsdeelname in zicht kwamen. Hij kon zich dat zelf namelijk goed voorstellen omdat het Plan van de Arbeid (een sociaaldemocratisch plan, gepresenteerd in 1935, als alternatieve aanpak van de economische crisis) beter ten uitvoer zou kunnen worden gebracht wanneer de SDAP mee zou regeren in een volgend kabinet. Albarda ontweek de opmerking van Janssen Steenberg en antwoordde dat het Nederlandse volk het nooit zou begrijpen wanneer een grote en serieuze partij als de SDAP zou weigeren om het land tegen vreemd geweld te beschermen.105

Op zich had Albarda natuurlijk gelijk. De VDB had het standpunt van de Nationale Ontwapening al losgelaten en zo was het alleen nog de SDAP die het standpunt van de Nationale Ontwapening verkondigde. Als men wilde dat de SDAP serieus genomen zou worden dan moest men van dat standpunt af. De opmerking van de illustere Janssen Steenberg

105

tijdens het debat behoorde tot een interessante redenering, die wat mij betreft nog een overeenkomst vormt tussen de VDB en de SDAP in deze kwestie. Namelijk dat beide partijen, vanuit het zogenaamde machtsdenken, een idealistisch standpunt als dat van de Nationale Ontwapening uiteindelijk liever lieten varen. Opdat via regeringsdeelname grotere idealen, dan de Nationale Ontwapening, verwezenlijkt zouden kunnen worden.