• No results found

Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de

energietransitie

Doelen en indicatoren

In de SVIR wordt aangegeven dat energiezekerheid een belangrijk economisch goed is. Daarom zijn de opwekking en distributie van elektriciteit via een hoofdnetwerk van centrales en hoogspanningsleidingen van nationaal belang. Niet alleen vanwege het (inter)nationale en provinciegrensoverschrijdende karakter van het hoofdnetwerk, maar ook gelet op het effect voor de individuele burger. Figuur 1.9 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 2018 0 50 100 150 200 Index (2004 = 100)

Bron: SEO Economisch Onderzoek

pb l.n l Hubconnectiviteit Indirecte connectiviteit Directe connectiviteit

Kwaliteit van luchtvaartnetwerk op Schiphol

EEN

Figuur 1.10 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014 2016 0 10 20 30 40 50 miljard euro

Bron: Havenmonitor 2016; Erasmus Universiteit Rotterdam

pb

l.n

l

Totale toegevoegde waarde van zeehavengerelateerde activiteiten

De totale toegevoegde waarde van zeehavengerelateerde activiteiten stijgt sinds 2014 weer ten opzichte van 2008 (www.clo.nl/nl2153).

Figuur 1.11 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 0 2 4 6 8

% van totaal energieverbruik

Bron: CBS pb l.n l Waterkracht, zonne-energie, aardwarmte, bodemenergie en buitenluchtwarmte Windenergie Biomassa

Eindverbruik hernieuwbare energie naar bron

Nederland is met een energieverbruik uit hernieuwbare bronnen van 6,6 procent in 2017 nog ver verwijderd van het doel van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 (www.clo.nl/nl0385).

De MIR monitort in hoeverre tracés voor hoogspan- ningsleidingen vrij blijven van bebouwing. In de SVIR staan doelen voor het aandeel hernieuwbare energie in het totale eindverbruik en voor windenergie op land en zee. Hiervoor zijn drie indicatoren opgenomen, gericht op het aandeel hernieuwbare energie, het aandeel windenergie en de locatie van windturbines.

Het energienetwerk

In de periode 2008-2015 is de circuitlengte van het landelijk koppelnet (220/380 kilovolt) – dit netwerk verbindt alle grote elektriciteitscentrales met elkaar – toegenomen met ongeveer 90 kilometer tot 2.890 kilometer. De circuitlengte van het transportnetwerk (50/110/150 kilovolt) is toegenomen met ongeveer 475 kilometer naar 6.934 kilometer.

39

1 Het vergroten van de concurrentiekracht |

EEN EEN

Figuur 1.12 Zweden Finland Letland Oostenrijk Denemarken Estland Portugal Kroatië Litouwen Roemenië Slovenië Bulgarije Italië Spanje Frankrijk Griekenland Tsjechië Duitsland Hongarije Slowakije Polen Ierland Cyprus Verenigd Koninkrijk België Malta Nederland Luxemburg EU28 0 10 20 30 40 50 60 % van totaal energiegebruik

Bron: Eurostat Shares

pb

l.n

l

Realisatie Doel 2020

Realisatie Afstand tot doel

Aandeel hernieuwbare energie in EU28, 2016

Afstand tot doel (procentpunt)

Doel 2020 bereikt 0 – 2

2 – 4 4 – 6 Meer dan 6

Nederland is van alle Europese landen het verst verwijderd van de doelstelling die is afgesproken in de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie voor 2020 (www.clo.nl/nl0385).

In totaal zijn er in de periode 2000-2017 in heel Nederland ongeveer 9.750 woningen gebouwd binnen de

zogenoemde indicatieve vrijwaringszone. In de periode 2000-2012 zijn in heel Nederland ongeveer 8.600 woningen binnen indicatieve zones gebouwd. Het grootste deel hiervan (bijna 2.000 woningen) is terecht- gekomen in Nesselande (Rotterdam), gevolgd door Haarlemmermeer en Almere (beide ruim 500). In de periode 2012-2017 zijn dit er bijna 1.200, waarvan de meeste bij Utrecht (192 woningen), Sliedrecht (149 woningen) en Helmond (128 woningen). Op de nieuw- bouwlocaties zijn stroken vrijgehouden waarover de hoogspanningsleidingen lopen. De afstand van de leidingen tot de woningen is er ongeveer 50 meter. In de periode 2012-2017 bedroeg de toename hier 1.200 woningen (www.clo.nl/nl2135).

Het verbruik van hernieuwbare energie

Het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen in Nederland is in 2017 uitgekomen op 6,6 procent van het totale energieverbruik. Dit is een toename van 10 procent

vergeleken met een jaar eerder. Het energieverbruik uit zon steeg met meer dan 30 procent. Het verbruik uit biomassa groeide ook, mede door een toename van het verbruik van biotransportbrandstoffen. Het gerealiseerde aandeel ligt nog ver van de doelstelling van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 (figuur 1.11).

Nederland is van alle Europese landen het verst verwijderd van de doelstelling die is afgesproken in de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie voor 2020 (figuur 1.12).

Het verbruik van hernieuwbare energie in Nederland bedroeg in 2017 in totaal 138 petajoule, dit is zoals gezegd ruim 10 procent meer dan het jaar daarvoor. Het totale finale energieverbruik was in 2017 ongeveer 2.100 peta- joule, net als in 2016.

Biomassa is met 61 procent van het totaal de grootste bron van hernieuwbare energie. Het energieverbruik uit deze bron is in 2017 met 8 procent toegenomen. Vooral het verbruik van biobrandstoffen voor vervoer nam toe; dit groeide met ongeveer 30 procent. Die groei hangt onder andere samen met een toename van de

EEN

verplichting voor leveranciers van motorbrandstoffen tot het leveren van hernieuwbare energie voor vervoer. Ook het verbruik van biomassa in centrales en bij bedrijven voor elektriciteit groeide vorig jaar met 20 procent. Dit kwam doordat deze installaties naast elektriciteit vooral meer warmte zijn gaan produceren voor nabijgelegen industrie.

Bij het andere verbruik van biomassa zoals in afval- verbrandingsinstallaties, biogas, bedrijven met alleen warmte-installaties en huishoudens was ook een stijging te zien ten opzichte van 2016, maar deze bleef beperkt tot enkele procenten.

Het verbruik van zonne-energie (elektriciteit en warmte) nam in 2017 met 31 procent toe, naar 9 petajoule. De opgestelde capaciteit van zonnepanelen voor zonnestroom steeg met een recordhoeveelheid van ruim 800 megawatt naar totaal bijna 2.900 megawatt. De energie uit wind nam tegelijkertijd met 15 procent toe tot 35 petajoule. Vooral door het plaatsen van 600 megawatt aan windmolens op zee in de tweede helft van 2016 kon het verbruik flink toenemen; die windmolens draaiden in 2017 een vol jaar mee. In 2017 werden nauwelijks nieuwe windmolens bijgeplaatst en bleef de totale windcapaciteit staan op 4.200 megawatt. Energie uit hernieuwbare bronnen wordt verbruikt voor warmte, elektriciteit en vervoer. In 2017 was bijna de helft van het verbruik van hernieuwbare energie bestemd voor warmte, ruim 40 procent voor elektriciteit en een kleine 10 procent voor vervoer.

Windenergie

Het opgestelde vermogen voor windenergie bedroeg eind 2017 3.245 megawatt op land en 957 megawatt op zee (figuur 1.13). Daarmee is het opgestelde vermogen aan windenergie tussen 2016 en 2017 afgenomen. Voor windenergie heeft de Rijksoverheid een doelstelling van minimaal 6.000 megawatt op land in 2020. In het SER- energieakkoord is overeengekomen om in 2023 op zee 4.450 megawatt te hebben gerealiseerd.

Bij de verdeling van de windmolens over het land valt op dat de meeste windmolens in de kustprovincies staan (figuur 1.14). Dat is niet verwonderlijk, gezien het grotere windaanbod. Bij de plaatsing van de windmolens is het windaanbod echter niet de enige factor. Ook het regionale draagvlak speelt een belangrijke rol. Dat verklaart waarom in Flevoland de meeste windmolens staan, terwijl Flevoland niet de meest gunstige windcondities heeft (Geertsema & Van den Brink 2014).

Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofd-