• No results found

Nanneke vertelde Lydia niet, wat ze op zolder had gevonden

‘Ga zelf maar in de kast bij 't raam kijken. Daar zul je wat vinden, waaraan je niet

denkt, snoes.’

‘Hè, zeg 't me nou?’

‘Nee, hoor, moeder heeft me zelf bijna gesnapt, maar wat ik gezien heb, kan me

te pas komen.’

‘Nou, ik vind 't flauw, dat je het niet wilt zeggen.’

‘Nou hoor, word maar boos. 't Kan me niet schelen, of je boos bent. Ze zijn toch

allemaal boos op me, de regenten, moeder, de juffrouw.’

‘De juffrouw. Is niet waar....’

‘Is wel.’

‘Is niet.’

‘Is wel. Ik heb 't gemerkt. De juffrouw laat zich door moeder opstoken.’

‘Is niet!’

‘Is wel! De juffrouw komt jou goeiennacht zeggen, en mij niet.’

‘Wanneer dan?’

‘O, heel veel maal. Dacht je, dat ik 't niet weet? Als ik uit 't Huis ga, geven ze een

groot feest. Dan moet je zien, hoe moeder naar me

kijkt. 't Kan me niks schelen, hoor, maar 't is zo. Wij hebben 't al lang gemerkt, dat

de juffrouw 't meest van jou houdt. Kan me ook niks schelen, Lydie, 't is toch allemaal

flauwe kul.’

‘Wie heeft dat dan gezegd?’

‘IK heb 't gezegd, als je 't weten wilt. Maar de juffrouw blijft niet lang meer in het

Huis. Lekker niet.’

‘Je jokt. Hè, wat gemeen om te jokken.’

‘Me tante!’

‘Zeg 't nou eerlijk, of de juffrouw hier vandaan gaat.’

‘Ik zal 't je vertellen. De juffrouw is an 't vrijen.’

‘Je jokt het. Is niet waar.’

‘Me tante!’

‘He nee, wees nou niet zo flauw.’

‘Ik heb ze gisteren door 't gordijn gezien. Ze liepen hier heen en weer. Ze waren

vreselijk bang.... dat moeder ze zag.’

Lydia twijfelde. Wanneer het waar was, waarom had Nanneke het haar dan niet

dadelijk verteld? Wanneer het niet waar was.... zou Nanneke liegen en dan.... wou

ze.... een hele week.... geen woord tegen haar zeggen. Dan zou ze.... zou ze alle

kinderen vertellen.... dat Nanneke.... nee, dat zou ze niet mogen verklappen. De

kinderen zouden het vanzelf wel merken, dat ze niet

meer met elkaar praatten. En als ze haar vroegen, wat 't dan was, wat moest ze dan

voor antwoord geven?

Wanneer ze nu eens naar de juffrouw ging en haar smeekte om 't haar te vertellen,

haar alleen, in 't geheim. Nanneke had misschien de waarheid gesproken, dat de

juffrouw meer van haar dan van de anderen hield. De hele dag liep ze om de juffrouw

heen. Eindelijk durfde ze.

‘Juffrouw, mag ik u wat vragen?’

‘Wat wou je me vragen, Lydekind?’

‘Ik wou u vragen, of u hier vandaan gaat, juffrouw.’

Ze slikte zenuwachtig, toen ze 't vroeg.

‘Hoe kom je daarbij?’

Lydia voelde haar slapen kloppen. Het was dus niet waar! Zij omhelsde de juffrouw.

‘Ik vin u zo'n snoes.’ Ze had er voor die tijd nooit over gedacht, dat de juffrouw

weg kon gaan. De juffrouw.... was de juffrouw. De juffrouw kon niet uit haar leven

verdwijnen, evenmin als tante Mine.

‘Hoe kom je daarbij, dat ik wegga? Het is nog een groot geheim. Niemand weet

het.’

Lydia keek haar met grote, angstige ogen aan. 't Leek, of ze pijn leed: 't gezicht

vertrok van hevige pijn. Het was dus waar! De juffrouw ging weg.

‘Waarom gaat u weg?’

‘Ik ga trouwen, Lydia! Ik ga eindelijk trouwen! Je moet het niemand zeggen. Maar

ik was toch weggegaan.’

‘Waarom?’

‘Omdat.... omdat.... nee, ik zal je later wel zeggen, waarom. Moeder en ik....’

‘Hè, zeg 't nu, juffrouw.’

‘Als je uit het Huis bent.’

‘Och, dat duurt nog een heleboel jaren.’

‘Maar één ding wil ik je toch zeggen, Lydia. Ik hou heel veel van jou, van jou 't

meest. Ik durf te wedden, dat geen van de kinderen het heeft opgelet. Ik heb het nooit

laten merken, dat mocht ik niet, dat begrijp je wel. Moeder zou 't nooit goed hebben

gevonden, hier heeft geen kind meer voorrechten dan 't ander, net zo min als in een

ouderlijk huis.’

‘Heeft u 't meest van mij gehouden?’

‘Ja. Zul je het aan niemand vertellen, dat ik ga trouwen. Beloof je me dat?’

‘Ja.’

En ze hield het geheim. Ze hield het geheim voor Nanneke, die aarzelde, of ze wel

goed had gezien, en voor de anderen, die er ook bij haar op aandrongen, dat ze het

zou zeggen. Nanneke had ze opgestookt.

‘Vraag 't Lydia maar. De juffrouw heeft het haar zeker gezegd.’

Toen de juffrouw 't allemaal vertelde, deed

Lydia net, of ze van niets wist. Ze voelde zich treurig en ze verlangde er helemaal

niet naar, om hem te ontmoeten. Nanneke praatte over niets anders, de hele wereld

kon haar niets schelen, ze kneep Lydia van pure opgewondenheid in de arm.

‘Ik ben nieuwsgierig of hij een snor heeft.’

Hij kwam. Nanneke, die hem zag aankomen, had haar oordeel dadelijk klaar.

‘Hij lijkt erg vervelend. Ik zou 'm niet willen hebben.’ Vooral keek ze naar zijn

kleeding. ‘Wat 'n sjap. Mode negentien honderd. En 'n zilveren horlogeketting.’

Hij was een lang soort man, mager, met rustige ogen en diepe rimpels in zijn

voorhoofd. Zijn vader had een kleine boerderij en de jongen liep de kweekschool af.

Hij werd meester op een dorp en hij begon verder te studeren. Hij had kalme,

theoretischberedeneerde gedachten. Hij wou geen hoofd worden; dit beredeneerde

hij weder zuiver-theoretisch. Hij wandelde in een tuin met theorieën. Hij liep altijd

op de rechte paadjes. Wanneer hij ergens geen theorie op kon bouwen, raakte hij

verward. 't Leven beteekende theorie.