• No results found

Edelachtbare dames en heren regentessen, U vraagt me naar wat er van het kind worden moet en deze is dienende u te

In document Josef Cohen, In dezelfde spiegel · dbnl (pagina 157-162)

zoeken, laat haar geen huishoudster worden en niet in het huishouding gaan, want

daar heb ik onderfinding van. Dat is een zeer droevig lot, en men blijft als oude,

eenzame vrouw achter en heeft niemand op de wereld, en waar men vroeger gediend

heeft, daar kijkt men u ook nog zeer slecht aan, al heeft men voor de menschen

geploetert en gespaart. Ik zoude wel naar de stad komen, maar mijn gezondheid gaat

er zeer op achteruit en ik durf niet meer te reizen, want als mij bij vreemd volk wat

overkomt, daar ben ik mijn heele leven bang voor geweest. Maar uw vraagt mij wat

het kind worden moet en deze is dienende u te berigten ik het aan u overlaat. Ik ben

te oud geworden en woon op een dorp, om te weten, wat er alzoo omgaat, en als ze

een betrekking vindt waarmee ze fatsoenlijk haar brood verdiend, is mij alles goed,

dus doe maar wat u 't beste schikt, zij zal alles wel willen, want zij is altijd een lief

aanhankelijk kind geweest en zij zal 't mij wel laten weten, dus uw hoeft geen zorgen

te hebben om mij terug te schrijven.’

‘Zo berust dit helemaal in onze handen. Weet een van de dames ook nog het een

of ander?’ Zwijgen.

‘Dan weet IK wat. Apothekers-assistente. Dat is voor een meisje een heel aardige,

tige betrekking, waarbij ze op de duur extern en intern geplaatst kan worden.’

‘Ja, en dan hebben we ook wat variatie. Alle meisjes hetzelfde, is iets, dat me ook

niet bevalt. Ik denk, dat ze het allemaal heel prettig zullen vinden, en Nanneke den

Dolder zal ook wel begrijpen, wanneer we haar een beetje moederlijk toespreken,

dat 't voor haar bestwil is.’

Nanneke werd voor de regentessen geroepen. Ze bestudeerde ze een voor een, en

ze maakte critische aanmerkingen, stil in zichzelf, over het haar en de kleren. Als

ZIJ zo rijk was - zou ze wel anders voor de dag komen.

‘Dag Nanneke.... we hebben gehoord, dat je zo graag naar de film wilt gaan. Dat

is een heel zonderling denkbeeld.’

‘O, ik wil ook wel wat anders worden, haur dames.’

‘En wat wil je dan anders worden, mijn kind?’

‘Doctor in de plant- en dierkunde.’ De regentessen keken verlegen en ontzet naar

elkaar. Hoe kwam het kind daar nu weer aan?

‘Nanneke, ik hoop, dat je weet wat je zegt. Je moet niet zo brutaal zijn tegenover

je meerderen, meisje. Daar komt op de duur niks goeds van.’

Nanneke keek haar even aan en boog het hoofd gedwee. Dit hielp altijd. ‘Kom,

Nanneke, wij hebben voor je uitgemaakt, wat 't beste voor je is, en je oom was het

volkomen met ons eens. Als je nu eens naar de huishoudschool ging en daar een

cursus volgde. Dan kun je hier ook alvast in het huishouden helpen.’

‘Goed hoor,’ zei Nanneke onverschillig. ‘Ik dank de dames wel.’ Ze boog zeer

beleefd. Ze smeet echter met de deur, toen ze heenging, zodat de dames ervan

schrokken. Mevrouw van den Heuvell zei:

‘Dat deed ze niet expres. Daarvoor was ze veel te beleefd.’

Lydia van Offeren.

‘Dag dames!’

‘We hebben over je toekomst gepraat. Je hebt daar zelf nooit over nagedacht, zegt

moeder.’

‘Nee, dames.’ Ze kreeg een kleur. ‘Een tijd geleden heb ik daar de vroegere

juffrouw wel eens over geschreven, maar ik heb geen antwoord gekregen.’

‘De vroegere juffrouw? Dergelijke dingen moet je met ons bepraten, of liever nog

met moeder. Waarom heb je het niet met moeder bepraat?’

Lydia verbaasde zich. Hoe kon zij met moeder iets bespreken? Of met de dames?

‘Ik dacht, dat moeder niet naar me zou willen luisteren. Ik ben bang, om moeder

lastig te vallen.’

‘Moeder lastig vallen? Waar is moeder anders voor dan dat je alles met haar

bespreekt. Nu? Zeg het zelf, vind je het niet een beetje dwaas, dat je een oude juffrouw

van je, die helemaal niet meer weet, wat er in je omgaat, schrijft? Je bent altijd een

beetje vreemd in dat opzicht geweest. Het lijkt wel, of je geen vertrouwen hebt in de

mensen, in wie je juist vertrouwen moest hebben. We hebben ons er niet tegen verzet,

dat je de hele Bijbel las, hoewel we je wel wat jong vonden, maar we hoopten, dat

het je tot andere gedachten zou brengen, en dat je de liefde zou zoeken, waar je ze

kon vinden. Of heb je iets tegen moeder? Je kunt hier vrij uit praten.’ Lydia zweeg.

Mevrouw van den Heuvell ging ongeduldig voort: ‘Dus je hebt niets tegen moeder?

Maar waarom schrijf je dan een vreemde juffrouw?’

‘De juffrouw is niet vreemd. De juffrouw en tante Mine zijn de enigsten, die van

me houden of....’, ze dacht na, ze moest altijd de waarheid spreken, ‘van me gehouden

hebben. Dat weet ik zeker. Tante Mine zeker, Nanneke zeker.’ Ze dacht: Harry? De

dames zagen elkander aan. Dat hadden ze

In document Josef Cohen, In dezelfde spiegel · dbnl (pagina 157-162)