• No results found

De centrale vraag in dit onderzoek luidt als volgt: ‘In hoeverre beïnvloed systeemdenken het 

succes van digitale innovatie in Nederlandse gemeenten?’. Dit hoofdstuk heeft als doel de 

bevindingen  van  het  voorgaande  hoofdstuk  te  verklaren  aan  de  hand  van  het  theoretisch  kader.  Voordat  wordt  getracht  een  antwoord  te  geven  op  de  centrale  onderzoeksvraag,  worden de hypotheses en bijbehorende bevindingen in kaart gebracht. Aan de hand van het  theoretisch kader wordt invulling gegeven aan het onderzochte fenomeen en bijbehorende  resultaten. Tot slot is er aandacht voor de hoofdvraag en de bevindingen die hieraan relevant  zijn.  

5.2

 

H

YPOTHESES 

 

Vanuit  het  theoretisch  kader  zijn  vijf  hypotheses  opgesteld,  gebaseerd  op  de  theorie  van  Senge  (2006).  Hieronder  worden  de  voorafgaande  bevindingen  per  hypothese  nader  geanalyseerd.    

5.2.1 HYPOTHESE 1 ‐ MENTALE MODELLEN  

De eerste hypothese baseert zich op het verband tussen de variabele mentale modellen en de  variabele  digitale  innovatie.  Wanneer  teamleden  afscheid  nemen  van  de  vooroordelen  en  bijbehorende beperkingen, werkt dit bevorderend op digitale innovatie. De eerste hypothese  luidt als volgt:  

‘De afwezigheid van mentale modellen heeft een positief effect op het succes van digitale  innovatie’.  

Senge  (2006)  stelt  dat  de  aanwezigheid  van  mentale  modellen  nieuwe  inzichten  kan  belemmeren.  Door  mentale  modellen  bloot  te  leggen,  kan  men  besluitvormingsprocessen  doen veranderen tot een open discussie waar assumpties en stereotypes worden losgelaten.  De variabele mentale modellen is gemeten aan de items doeltreffende samenwerking, en het  conflicteren van persoonlijkheden binnen het team.  

Het  conflicteren  van  persoonlijkheden  baseert  zich  op  de  aanname  dat  er  assumpties  en  stereotypes binnen het team aanwezig zijn. Er is een diversiteit aan respons wat betreft de  aanwezigheid  van  diversiteit  aan  persoonlijkheden.  Op  de  vraag  of  deze  diversiteit  de  samenwerking  belemmerd,  is  de  meerderheid  van  mening  dat  dit  niet  het  geval  is.  Het  conflicteren van persoonlijkheden en het belang om dit bloot te leggen ten behoeve van de  dagelijkse praktijk, wordt met deze respons niet bevestigd.   

Naast de diversiteit aan persoonlijkheden, is de doeltreffende samenwerking binnen het team  gemeten.  Hieruit  blijkt  dat  de  meerderheid  van  de  respondenten  streeft  naar  een  doeltreffende samenwerking, en hierbij overeenstemming hebben over de inhoud van deze  doeltreffende samenwerking. Senge (2006) stelt dat deze overeenstemming van belang is om  na  het  loslaten  van  mentale  modellen  over  te  gaan  tot  handelen.  Deze  cijfers  tonen  een 

bepaalde mate van afwezigheid van mentale modellen aan, gezien het feit dat er gestreefd  wordt  naar  doeltreffende  samenwerking  binnen  het  team.  Volgens  de  theorie  van  Senge  (2006) kan gesteld worden dat dit besluitvormingsprocessen doet veranderen en een lerende  organisatie doet opbouwen.  

Bovenstaande toont verbanden aan tussen de elementen van mentale modellen en de theorie  van Senge (2006). Uit de bevindingen blijkt dat er vrijwel geen verband te leggen is tussen de  afwezigheid  van  mentale  modellen  en  de  positieve  invloed  hiervan  op  digitale  innovatie.  Vanwege het lage verband, valt er geen conclusie te verbinden omtrent de variabele mentale  modellen. Dit betekent dat met de bevindingen uit dit onderzoek het positief effect van de  afwezigheid  van  mentale  modellen  op  het  succes  van  digitale  innovatie  niet  bevestigd  kan  worden.  

5.3.2 HYPOTHESE 2 – GEDEELDE VISIE  

De tweede hypothese baseert zich op het verband tussen de variabele gedeelde visie en de  variabele succes van digitale innovatie. Senge (2006) stelt dat een gedeelde visie houvast biedt  gedurende een leerproces, en van belang is om gezamenlijk doelen te behalen. Een gedeelde  visie  omvat  een  visie  op  de  bedrijfswaarden,  het  organisatiedoel  en  de  meest  centrale  waarden binnen de organisatie (Senge, 2006). De tweede hypothese luidt als volgt: 

‘De aanwezigheid van een gedeelde visie binnen de organisatie heeft een positief effect op  het succes van digitale innovatie’.  

De  positieve  respons  op  de  aanwezigheid  van  een  gevoel  van  gemeenschap  en  een  gemeenschappelijk  doel  onderbouwen  de  aanwezigheid  van  een  gedeelde  visie.  Daarnaast  geeft de meerderheid van de respondenten aan overeenstemming te hebben over de centrale  normen en waarden. Deze overeenstemming vormt volgens Senge (2006) onderdeel van een  gedeelde  visie.  De  bevindingen  tonen  aan  dat  er  een  significant  verband  is  tussen  een  gedeelde  visie  en  het  succes  van  digitale  innovatie.  Dit  toont  aan  dat  naarmate  er  meer  overeenstemming is over de visie, er meer succes wordt geboekt op digitale innovatie. Tevens  reageert de meerderheid van de respondenten positief op de vraag in hoeverre een gedeelde  visie heeft bijgedragen aan het succes van het project. Het gestelde verband in bovenstaande  hypothese wordt door de bevindingen bevestigd.  

5.3.3 HYPOTHESE 3 – PERSOONLIJK MEESTERSCHAP 

De  derde  hypothese  baseert  zich  op  het  verband  tussen  de  variabele  persoonlijk  meesterschap  en  de  variabele  systeemdenken.  De  aanwezigheid  van  persoonlijk  meesterschap  is  van  belang  om  een  beter  begrip  van  de  context  van  de  organisatie  te  ontwikkelen,  en  een  commitment  te  ontwikkelen  naar  de  visie  van  de  organisatie.  Tevens  vergaart  men  door  middel  van  persoonlijk  meesterschap  inzicht  in  de  structuren  van  de  omgeving, dat van belang is voor systeemdenken (Senge,2006).  De derde hypothese luidt als  volgt:  

‘De aanwezigheid van persoonlijk meesterschap heeft een positief effect op het succes van  digitale innovatie’.  

De  meerderheid  van  de  respondenten  geven  aan  actief  bezig  te  zijn  met  persoonlijke  ontwikkeling.  Er  is  echter  geen  verband  op  te  merken  wanneer  gevraagd  wordt  naar  leerdoelen dat men baseert op nieuwe trends en ontwikkelingen. Dit betekent dat persoonlijk  leren niet dezelfde invulling heeft zoals dit in de theorie van Senge (2006) wordt ingevuld,  aangezien  Senge  (2006)  stelt  dat  persoonlijk  leren  zich  dient  te  baseren  op  huidige  ontwikkelingen.    

Uit  de  bevindingen  blijkt  dat  er  een  middelmatig  verband  is  op  te  merken  tussen  de  aanwezigheid van persoonlijk meesterschap en de invloed hiervan op het succes van digitale  innovatie.  Dit  betekent  dat  naarmate  men  zich  meer  actief  bezig  houd  met  persoonlijke  ontwikkeling,  het  succes  op  digitale  innovatie  enigszins  vergroot.  Het  verband  is  echter  middelmatig,  waardoor  er  geen  sterke  conclusie  getrokken  kan  worden  tussen  de  aanwezigheid van persoonlijk meesterschap en het succes van digitale innovatie.  

 

5.3.4. HYPOTHESE 4 ‐ TEAMLEREN 

De vierde hypothese heeft betrekking op het verband tussen de aanwezigheid van teamleren  en  de  variabele  het  succes  van  digitale  innovatie.  Senge  (2006)  stelt  dat  door  middel  van  teamleren individuen handvaten leren om samen te werken, met als uitkomst een team dat  afstemming heeft over een gemeenschappelijk doel en begrip over systeemdenken. De vierde  hypothese luidt als volgt:  

‘De  aanwezigheid  van  teamleren  heeft  een  positief  effect  op  het  succes  van  digitale  innovatie’. 

De bevindingen tonen een zwak verband aan tussen het teamleren en het succes van digitale  innovatie.  De  positieve  relatie  tussen  dialoog,  discussie,  samenwerking  en  het  succes  op  digitale innovatie kan hierdoor niet bevestigd worden.  

5.3.5 HYPOTHESE 5 – SYSTEEMDENKEN  

De  vijfde  hypothese  heeft  betrekking  op  de  onafhankelijke  variabele  systeemdenken  en  afhankelijke  variabele  succes  van  digitale  innovatie.  Om  tot  de  beantwoording  van  de  hoofdvraag te komen, is onderstaande hypothese opgesteld.   

‘Systeemdenken leidt tot succesvolle digitale innovatie’. 

Alvorens  een  antwoord  te  formuleren  op  bovenstaande  hypothese,  is  het  van  belang  de  relatie tussen het systeemdenken en de overige vier variabelen in kaart te brengen. Zoals door  Senge (2006) gesteld, bestaat de theorie van de lerende organisatie uit vijf variabelen waarvan  het  systeemdenken  als  centraal  concept  staat.  Aangezien  Senge  (2006)  stelt  dat  het  systeemdenken het volledig potentieel bereikt wanneer de overige vier variabelen aanwezig 

zijn, is het van belang de onderlinge relaties in kaart te brengen alvorens het verband tussen  systeemdenken en het succes van digitale innovatie uiteen gezet wordt. De bevindingen tonen  een  positief  verband  aan  tussen  het  systeemdenken  en  de  variabelen  persoonlijk  meesterschap,  gedeelde  visie  en  het  teamleren.  Dit  verband  ondersteunt  de  theorie  van  Senge  (2006),  waar  gesteld  wordt  dat  naarmate  deze  variabelen  meer  aanwezig  zijn,  het  systeemdenken een volledig potentieel bereikt. Uit de bevindingen dient echter op te merken  dat de variabele mentale modellen geen significant verband aantoont, wat wél gesteld wordt  binnen de theorie van Senge (2006).   De bovenstaande hypothese richt zich op het verband tussen systeemdenken en succesvolle  digitale innovatie. Voorgaande analyses hebben vastgesteld dat er voornamelijk een positief  verband aan te tonen is tussen de aanwezigheid van een gedeelde visie en het succes van  digitale  innovatie.  Uit  de  bevindingen  blijkt  tevens  dat  wanneer  er  meer  systematische  oriëntatie aanwezig is, de kans op succesvolle digitale innovatie groter is. Deze analyse sluit  aan op de positieve respons op de vraag in hoeverre diversiteit aan expertise en talent hebben  bijgedragen  aan  het  succes  van  dit  project.  Deze  bevinding  toont  aan  dat  er  een  positief  verband is tussen de aanwezigheid van het systeemdenken en de kans op succesvolle digitale  innovatie.  Het  is  echter  van  belang  te  benoemen  dat  de  bevindingen  geen  sterk  verband  aantoont tussen beide variabelen, en er hierdoor geen harde conclusies aan kunnen worden  verbonden.                            

6.

 

C

ONCLUSIE 

 

GERELATEERDE DOCUMENTEN