• No results found

3 Droge heide

3.5.7 Naar een veerkrachtig bos en heidelandschap

Het droge bos- en heidelandschap heeft een lange historische continuïteit met open landschappen die aanzienlijk natuurlijker waren dan het huidige bos- en heidelandschap (zie 3.5.1). Dit verklaart de aanwezigheid van soorten die zich nu niet meer over grote afstanden kunnen (her)vestigen, waaronder vaatplanten en kleine fauna (o.a. reptielen, sprinkhanen, dagvlinders). Deze goeddeels kwetsbare of bedreigde categorie soorten vormt een belangrijke kwaliteit van het heidelandschap maar heeft geen binding met heide in de strikt vegetatiekundige betekenis en al helemaal niet met paarse heide. Beheermaatregelen zoals plaggen en maaien houden het landschapsbeeld van paarse heide in stand maar vergroten de vatbaarheid van het systeem voor extreme gebeurtenissen en daarmee het risico op het lokaal of regionaal uitsterven van kwaliteitssoorten.

Een ecologisch veerkrachtig landschap is ten aanzien van de karakteristieke biodiversiteit gebufferd tegen extreme gebeurtenissen (zie Inleiding).

Voor heideterreinen betekent meer veerkracht allereerst een extensivering van het beheer waardoor cycli van natuurlijke verjonging en sterfte gaan optreden en zich verschillende vormen van heide kunnen ontwikkelen in relatie tot terreingesteldheid en bodem, met name grasheide en bosbesheide. Ten tweede betekent meer veerkracht dat heideterreinen via gradiënten of mozaïeken gekoppeld worden aan bossen en (extensieve) ontginningen (cultuurgrond) en dus in feite weer deel gaan uitmaken van gradiënten in bodemvruchtbaarheid (zie 3.5.2; Siepel et al. 2009). Vanuit oude bossen geredeneerd, bestaat er eenzelfde ecologische behoefte aan herstel van gradiënten naar zowel de heide als de ontginning (Bijlsma 2002; Bijlsma et al. 2009b).

Het extensiveren van het heidebeheer is wellicht makkelijker gezegd dan gedaan, vooral op humuspodzolen. Enerzijds zijn de positieve vooruitzichten hier evident: oude heide (‘H-heide’) is veel beter gebufferd tegen droogte, heeft een gevarieerde structuur en is leefgebied voor tal van karakteristieke soorten die in jonge heide (‘AE- heide’) geen kans maken. Verder zijn er sterke aanwijzingen dat oude heide veel minder risico loopt op grootschalige vergrassing en opslag van grove den en berk. Onzeker is echter hoe vanuit de huidige situatie (heide op minerale bodem) naar oude heide kan worden toegewerkt. De natuurlijke ontwikkeling vanuit deze uitgangssituatie is een speelbal van extreme gebeurtenissen die vlaksgewijs doorwerken. Uit ontwikkelingen in het Nationaal Park Veluwezoom (NPV) en onderzoek van Bokdam (2003) blijkt dat (jaarrond) begrazing met runderen onverwacht snel een gevarieerde grasheide of bosbesheide kan opleveren vanuit een uniforme (vergraste) uitgangssituatie en dat ook oude heide zich goed ontwikkelt. De schotse hooglanders in het NPV zijn zelfredzaam, kennen een sociale structuur en bepalen jaarrond zelf het terreingebruik (Hans van Dijk, symposium ‘Doen Schotse hooglanders wat ze moeten doen?’, maart 2008, Wageningen), waardoor naar verwachting zich een bos- en heidelandschap ontwikkelt waarin verschillen in de natuurlijke bodemvruchtbaarheid goed zichtbaar worden. Hierin ligt mogelijk een groot verschil met gehoede vormen van begrazing (en zeker met drukbegrazing) die zich richten op het beheer (onderhoud) van bestaande vegetatiepatronen.

Een meer extensief beheer van de heide zal ook een oplossing moeten vinden voor verbossing, met name van grove den en berk. In oude heide treedt aanzienlijk minder verjonging op van bomen dan in jonge heide maar zonder ingrijpen zal de heide uiteindelijk dichtlopen. Verbossing wordt sterk vertraagd door schotse hooglanders die polsdikke jonge boompjes doodschuren. In grote, door runderen begraasde heideterreinen is dus geen acuut risico op snelle verbossing, maar is wel een langetermijnvisie nodig voor het gedogen van verbossing. Verjonging van eik in de heide is een eerste stap naar een gevarieerd bos- en heidelandschap en verhoogt de kwaliteit van dit landschap.

Het is niet bekend hoe dynamisch of stabiel een oud heidesysteem is (als verbossing wordt tegengegaan). Het proces van snelle vergrassing heeft zich in de jaren 1980

afgespeeld in een uniforme uitgangssituatie (‘paarse heide’), vergelijkbaar met de vergrassing van gelijkjarige heide- en stuifzandbebossingen. De opvatting dat mozaïekpatronen in de heide (bij ons) niet het gevolg zijn van cyclische processen maar een externe oorzaak hebben (heidehaantje, droogte, vorst) (De Smidt 1975, 1981) biedt geen houvast. Wij zien veel vlaksgewijze sterfte in paarse heide die het gevolg is van extreme gebeurtenissen. Maar we zien ook veel sterfte van aftakelende en uiteengevallen oude heideplanten temidden van vitale heide, wat wij interpreteren als natuurlijke sterfte. In dit aftakelingsproces speelt het heidehaantje ook een rol. In oude heidestruiken is altijd wel enige vraatschade door het heidehaantje te vinden. Het blijkens luchtfoto’s vóórkomen van oude heide op plekken waar tenminste 50 jaar niet is geplagd, wijst ook op een natuurlijke opeenvolging van heidestadia. Onze waarnemingen in gaps in oude heide met een dik humusprofiel (‘H-heide’) op de Rheder- en Worthrhederheide stroken niet met het idee dat zich na sterfte van struikhei grassen vestigen als deze in de directe omgeving aanwezig zijn (zie ook 3.5.6). Wij zien in gaps in deze H-heide vrijwel uitsluitend verjonging van struikhei en dophei. Struikhei regenereert hier zowel uit zaad als door afleggers.

4

Discussie

4.1 Veerkrachtcriteria

Wij definiëren een ecologisch veerkrachtig landschap als een landschap dat ten aanzien van de kenmerkende biodiversiteit gebufferd is tegen extreme gebeurtenissen. Criteria voor de uitwerking van het veerkrachtprincipe volgen uit de kenmerken van een veerkrachtig landschap, samengevat (zie ook Inleiding):

4. Adaptief vermogen dankzij een cyclus van natuurlijke sterfte en regeneratie van dominante soorten. Het landschap kan zich dankzij deze cycli via verjongings- stadia aanpassen aan veranderende omstandigheden.

5. De aanwezigheid van een ecologisch geheugen. Dankzij een ecologisch geheugen kan biodiversiteit relatief snel regenereren (herstellen) na extreme gebeurtenissen. Het biotisch geheugen bestaat uit biotische interacties en functionele diversiteit. Het abiotisch geheugen ligt opgeslagen in de bodem, met name in het humusprofiel. 6. Abiotische gradiënten, ruimtelijke heterogeniteit en verstoringsregimes incl. beheer

bepalen de beschikbaarheid van vestigingshabitat, uitwijkmogelijkheden en alternatief biotoop in ruimte en tijd.