• No results found

3 Droge heide

3.3.2 Droge heide op moderpodzolen Bodem

Door een combinatie van minerale rijkdom van het moedermateriaal en een hoger leemgehalte is de vorming van de moderpodzolen (bruine bosgronden, “brown podzolic soils”) langs een andere lijn verlopen dan bij de humuspodzolen. Door het iets rijkere kararakter (zowel nutriënten als basen) en het iets betere vocht- houdendvermogen (hoger leemgehalte) is de biologische activiteit in de bovengrond van grotere invloed geweest op de bodemvorming dan bij de humuspodzolen. De hogere biologische activiteit komt vooral op rekening van de meso-bodemfauna zoals springstaarten en potwormen. De humusverplaatsing binnen het profiel is veel minder extreem dan in humuspodzolen: een duidelijke uitspoelingshorizont is afwezig en relatief weinig humus is in amorfe vorm verplaatst naar de B-horizont. De humus is hier aanwezig in de vorm van door bodemleven gevormde en verplaatste bolletjes (moderkorrels) die tussen de zandkorrels liggen. Het uitgespoelde ijzer bevindt zich als ijzerhuidjes om de zandkorrels en geeft de B-horizont zijn bruine kleur. De overgangen tussen de verschillende bodemlagen verlopen veelal geleidelijk.

Wat humusuitspoeling betreft zijn de moderpodzolen dus niet tot de podzolen te rekenen (buiten Nederland wordt dit dan ook niet gedaan). Overigens kan onder zuur strooisel producerende vegetaties verplaatsing van amorfe humus op gang komen door afbraak van de moderdeeltjes (degradatie van moderpodzolen). Bij de moder podzolen is vooral het P-gehalte veel hoger dan bij humuspodzolen (Toelichting Bodemkaart van Nederland 1: 50 000, div. jaren). Tabel 3.5 geeft enkele bodemchemische parameters van een moderpodzol onder bos.

Humusprofiel

De humusontwikkeling in moderpodzolen is van nature milder dan in humus- podzolen: door de hogere biologische activiteit in de bovengrond verloopt de vertering van het strooisel sneller en ontstaan er in plaats van mor- en mormoder- humusvormen moderprofielen met een hoog gehalte aan gestructureerde humus. Deze humusvorm is stabieler dan de amorfe humus en dus minder gevoelig voor uitspoeling. Hierbij ontstaan door de hoger activiteit van de bodemfauna relatief geleidelijke overgangen tussen de humushorizonten. Hoewel zich in het algemeen wel uitwendige (ectorganische) humushorizonten vormen, wordt een groot deel van de nutriënten en basen in dit systeem opgeslagen in de minerale bovengrond, het endorganisch humusprofiel, dat aanmerkelijk dikker is dan in het geval van humuspodzolen. De gedeeltelijk verteerde F-laag heeft, afhankelijk van de gras- bedekking, een vrij hoog aandeel van dode en levende wortels en bestaat voor een deel uit korrelige humusdeeltjes (moder). Daaronder ontstaat een iets beter verteerde Hr en vrijwel nooit een Hh-horizont. Ook de H-horizont kent een hoog aandeel van al dan niet aangevreten moderkorrels. Ten opzichte van armere humusvormen hebben de ectorganische lagen een lager organische stofgehalte (Tabel 3.6). Door de grotere biologische activiteit is meer zand vanuit de minerale bodem bijgemengd. De humusontwikkeling is sterk afhankelijk van de strooiselkwaliteit. In het algemeen zullen zich op moderpodzolen (heide)vegetaties ontwikkelen met een mildere strooiselkwaliteit dan op humuspodzolen. Bij dominantie van soorten met slecht verterend strooisel, zoals struikhei, ontstaat een meer ectorganisch humusprofiel met een zuurder en armer karakter. Dergelijke humusprofielen zijn echter nog altijd rijker dan de vergelijkbare profielen onder struikhei op humuspodzolgronden. Een echte amorfe Hh-laag zal zich niet of hoogst zelden ontwikkelen.

Het gehalte aan nutrïënten in het strooisel is vooral wat P betreft aanzienlijk hoger dan in het strooisel van de heide op humuspodzolen (Tabel 3.6). De rijkere omstandigheden reflecteren zich nog duidelijker in de C/Porg verhouding. De verschillen tussen smele- en struikheistrooisel is minder opvallend dan die tussen pijpenstrootje en struikhei op de arme heide, al lijkt vooral het verschil in C/Porg op een grotere beschikbaarheid van P in het grasstrooisel te wijzen. De N/P- verhoudingen in heide- en grasbiomassa wijzen op een betere balans tussen N en P aanbod in vergelijking met het arme heide systeem met zijn P-stress (Hommel et al. 2009).

De fysische eigenschappen van het humusprofiel van de moderpodzolen verschillen ook duidelijk met die van de humuspodzolen. Door vorming van moderbolletjes en

de gering vorming van amorfe humus ontstaat een goed vochthoudende maar relatief luchtige en doorlatende structuur. In lang niet-beheerde situaties, zoals op de Posbank bij Rheden, zijn dikke ectorganische lagen aanwezig die vooral uit dood wortelmateriaal bestaan. Deze ontwikkeling vindt plaats door een hoog aanbod van slecht afbreekbare resten van struikhei en bosbes, zowel blauwe als rode. Deze profielen blijven echter vrij luchtig en goed doorwortelbaar door het uitblijven van de ontwikkeling van een compacte slecht doorlatende Hh-laag. De overgang van ectorganisch humuslagen naar de minerale bovengrond verloopt ook wat structuur betreft veel geleidelijker. Door de leemhoudendheid van de minerale bodem is de vochthoudendheid van de bovengrond veel hoger dan in de bovengrond van humuspodzolen. Exacte gegevens over dichtheden van de verschillende humuslagen zijn niet bekend. De veldwaarnemingen wijzen echter op een veel geringere bulkdichtheid van de lagen (vooral de H-laag) in vergelijking met de humusvormen van humuspodzolen.

3.4 Vegetatieontwikkeling: kenmerken en perspectief

Op grond van de op de Veluwe verzamelde gegevens is een model opgesteld voor de ontwikkeling van humusprofiel en vegetatie voor droge heiden op humuspodzolen en moderpodzolen. Enkele opvallende ontwikkelingslijnen, startend vanaf het moment van plaggen, zijn samengevat in figuur 3.8 en worden hieronder nader toegelicht. Voor een algemene vegetatiekundige beschrijving van heiden en heischrale graslanden wordt verwezen naar De Smidt (1981), Stortelder et al. (1996), Swertz et al. (1996) en Weeda et al. (2002).

3.4.1 Jonge droge heide (‘AE-heide’) op humuspodzolen