• No results found

N13.01 V OCHTIG WEIDEVOGELGRASLAND

Over de aquatische typen is overleg gaande met de waterbeheerders Mogelijk wordt dit type hier nog op aangepast Voor 2014 kan dit type WEL gemonitoord worden.

1.38. N13.01 V OCHTIG WEIDEVOGELGRASLAND

Van dit type moet ongeacht de aanwezige oppervlakte altijd een kwaliteitsbepaling worden gedaan.

Afbakening

• Het beheertype omvat grasland met per 100 ha minimaal 35 broedparen van Grutto, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper en/of Gele kwikstaart.

• Het maai- en graasbeheer wordt zodanig gevoerd dat zo min mogelijk jongen slachtoffer worden van beheeringrepen (minder dan 10%).

Structuur

Vochtig weidevogelgrasland van goede kwaliteit heeft een open karakter zonder opgaande structuurelementen, waardoor de dekking voor predatoren beperkt is. Naast de overwegende korte grazige vegetaties is ook enig mozaïek gewenst van hoge en lage gras- en kruidenvegetatie en een rijk begroeide slootkant voor voedsel en dekking van de kuikens. Dit mozaïek wordt verkregen door een afwisseling van tijdstip en vorm van beheer (maaien, begrazen).

Flora en fauna

Biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende broedvogels:

Soortgroep Soorten

Broedvogels: gele kwikstaart, graspieper, grutto, kemphaan, krakeend, kuifeend, slobeend, tureluur, veldleeuwerik, watersnip, wintertaling, wulp, zomertaling

Tot de kwalificerende soorten kunnen ook 2 extra soorten uit bijlage 1 gerekend worden, indien deze voorkomen in het beheertype. Daarbij valt bijv. te denken aan kemphaan en watersnip.

Kwaliteitsbepaling

• Goed: indien meer dan 60 broedparen per 100 ha van de kwalificerende soorten voorkomen • Matig: indien 45 – 60 broedparen per 100 ha van de kwalificerende soorten voorkomen • Slecht: indien 35 – 45 broedparen per 100 ha van de kwalificerende soorten voorkomen

Als er minder dan 35 broedparen per 100 ha van de kwalificerende weidevogels voorkomen dan wordt het betreffende grasland niet tot het beheertype vochtig weidevogelgrasland gerekend (beheertype- afbakening).

Milieu- en watercondities

Standplaatsfactoren

Voor weidevogelgrasland zijn hoge grondwaterstanden optimaal, omdat daarbij de gewasproductie pas later op gang komt en door de betere vochtvoorziening de bodem goed permeabel is, waardoor regenwormen dichter aan de oppervlakte blijven. Goed weidevogelgrasland wordt daarom doorgaans gekenmerkt door hoge grondwaterstanden. In de winter liggen de waterstanden dichtbij of net boven het maaiveld.

Voor de instandhouding van dit type is bemesting met ruwe stalmest onmisbaar. De bemestingsdruk mag echter niet te hoog zijn, aanbevolen wordt een bemesting elke 3 jaar met 20 ton ruige stalmest per hectare, waarbij de natste delen niet bemest worden.

Kwaliteitsbepaling

• Goed: indien in minstens 80% van de oppervlakte de grondwaterstand in de periode maart-juni minder dan 45 cm onder maaiveld ligt.

• Matig: indien niet voldaan wordt aan goed en in minstens 40% van de oppervlakte de grondwaterstand in de periode maart-juni minder dan 45 cm onder maaiveld ligt.

• Slecht: Indien aan bovenstaande criteria niet wordt voldaan.

Ruimtelijke condities

Wanneer het beheertype geïsoleerd ligt en de oppervlakte groter is dan 100 ha. scoort het “goed”.

Oppervlakte beheertype/

Ruimtelijke samenhang >50 ha 25-50 ha < 25 ha Verbonden met andere graslandbeheertypen Goed Goed Matig

In nabijheid (binnen 1 km) van andere

graslandbeheertypen Goed Matig Slecht Geïsoleerd

Matig Slecht Slecht

Monitoring

Parameter Methode Frequentie Broedvogels Inventarisatie kwalificerende soorten 3 jaar Bepaling abiotiek Diverse methoden 6 jaar Ruimtelijke condities GIS-analyse en veldwaarneming 6 jaar

1.39. N13.02

WINTERGASTENWEIDE

Van dit type moet ongeacht de aanwezige oppervlakte altijd een kwaliteitsbepaling worden gedaan.

Afbakening

• Wintergastenweide omvat graslandgebieden met een wintergastendoelstelling waarbij tenminste 1 van de volgende soorten op enig moment gedurende de winter in een kwalificerend aantal aanwezig is: Wilde zwaan, Kleine zwaan, Brandgans, Grauwe gans, Kleine rietgans, Kolgans, Taigarietgans, Toendrarietgans, Dwerggans, Rotgans en/of Smient. Onder kwalificerend aantal wordt verstaan dat van een soort op enig moment gedurende het winterhalfjaar tenminste 1% van de gehele Europese populatie aanwezig dient te zijn.

• Wintergastenweide maakt onderdeel uit van de 80.000 ha die wettelijk is opengesteld voor de opvang van ganzen in Nederland dan wel als het gebied waar het grasland onderdeel van uitmaakt behoort tot een Natura 2000 gebied.

• De graslandgebieden vormen een onderdeel van een mogelijk door verschillende beheerders beheerd graslandgebied met wintergastendoelstelling van minimaal 100 ha.

• Graslanden met een wintergastenfunctie die als weidevogelgrasland worden beheerd en aan de criteria van Vochtig weidevogelgrasland voldoen worden tot dat beheertype gerekend.

Structuur

Wintergastenweiden zijn productieve graslanden die als foerageergebied dienen voor ganzen, zwanen en eenden. Ze liggen in open landschappen op voedselrijke bodems binnen het landschapstype Laagveen en zeeklei, en het Rivierengebied. Om geschikt te zijn als foerageergebied moet de zode kort zijn en het gras eiwitrijk. Daarom is er een intensief maaibeheer nodig en enige bijmesting. De grasmat dient kort de winter in te gaan. Goede wintergastenweiden staan ’s winters vaak deels onder water, of liggen in de omgeving van open water; dit biedt een rustmogelijkheid voor het waterwild.

Om te kwalificeren als wintergastenweide moet tenminste één van de hieronder genoemde wintergasten in één wintermaand in een kwalificerend aantal 1

voorkomen. Verder is er een minimumeis voor de oppervlakte: dat moet tenminste 100 ha zijn.

In de vegetatie zijn grassen dominant (kort gras is op meer dan 90% van de oppervlakte) en is het aandeel van andere planten gering. Het belang van wintergastenweiden voor andere soorten dan overwinterend waterwild is gering. Structuurvariatie is voor de wintergastenweide daarmee ook niet van belang en zelfs minder wenselijk.

Flora en fauna

De biotische kwaliteit wordt uitgedrukt in het voorkomen van kwalificerende soorten van de volgende soortgroep:

1

Onder kwalificerend aantal wordt verstaan dat van een soort op enig moment gedurende het winterhalfjaar tenmin- ste 1 % van de gehele Europese populatie aanwezig dient te zijn.

De monitoring van wintergastenweide moet nog correct worden omschreven. Het onder-