• No results found

Muskusrattenbestrijding Beschrijving muskusrattenbestrijding

verantwoordelijkheid van het waterschap

5.4.20 Muskusrattenbestrijding Beschrijving muskusrattenbestrijding

In en rond Bergvennen & Brecklenkampse Veld vindt bestrijding van muskus- en beverratten plaats. Hiervoor wordt het gebied betreden. Tijdens de trekperiodes van muskusratten (voorjaarstrek van februari tot en met april en najaarstrek van september tot en met november) wordt het gebied circa 1 keer in de week door 1 tot 2 personen bezocht om de vangmiddelen te plaatsen en te controleren. Dit gebeurt veelal lopend. Buiten de trekperiodes is de intensiteit van de bestrijding lager, de watergangen worden in de zomer en winter hooguit één keer geïnspecteerd.

Voor de bestrijding worden verschillende vangmiddelen gebruikt, namelijk: - Loslaatkooien;

- Schijnduikers;

- Kooien voor duikers en afzettingen, en; - Klemmen.

De eerste drie vangmiddelen worden gebruikt tijdens de trekperiodes. De rest van het jaar wordt gewerkt met klemmen die voor de holen worden gezet.

Beoordeling

Mogelijke effecten van de muskus- en beverrattenbestrijding zijn: verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door betreding (in de effectenindicator wordt dit mechanische effecten genoemd) en verandering in populatiedynamiek (het daadwerkelijk veranderen van de omvang en

opbouw van de populatie). Alle habitattypen in het gebied zijn gevoelig voor verstoring door mechanische effecten30, verstoring door geluid is niet van toepassing.

Muskus- en beverrattenbestrijding vindt in en rondom het Natura 2000-gebied zeer beperkt plaats (hooguit 1 keer per week door 1 tot 2 personen). Significant negatieve effecten als gevolg optische verstoring zijn dan ook op voorhand uit te sluiten; de realisatie van de instandhoudigsdoelstellingen komt niet in gevaar als gevolg van optische verstoring door de muskus- en beverrattenbestrijding. Betreding van habitattypen kan negatief zijn, doordat de bodem wordt verstoord en vegetatie wordt beschadigd. Bij muskus- en beverrattenbestrijding vindt betreding plaats door één persoon of kleine groepjes van personen. Deze personen bezoeken het gebied met een lage frequentie waarbij ze gedurende enige dagen in het jaar in bepaalde gebiedsdelen aanwezig zijn. Op vegetatietypen die weinig gevoelig zijn voor betreding, zijn als gevolg hiervan significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Op vegetatietypen die gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor betreding kan hierdoor wel verstoring plaatsvinden. Gezien de intensiteit en frequentie waarmee betreding tijdens muskus- en beverrattenbestrijding plaatsvindt, kan in Bergvennen & Brecklenkampse Veld betreding tijdens deze activiteit alleen een knelpunt opleveren voor de habitattypen blauwgraslanden, kalkmoerassen, hoogveenbossen en de randen van de habitattypen zeer zwakgebufferde vennen en zwakgebufferde vennenxi. Om negatieve effecten op deze

habitattypen te voorkomen dienen deze habitattypen niet te worden betreden.

Rijden met een quad of een soortgelijk voertuig kan een negatief effect hebben op de natte habitattypen (verstoring door mechanische effecten). De bodems van deze habitattypen zijn gevoelig voor een dergelijke verstoring van de bodemstructuur. Uiteraard is het effect van het rijden met een quad groter dan het effect van betreding door enkele personen, daardoor zijn meer habitattypen gevoelig voor deze vorm van verstoring dan voor verstoring door betreding. De volgende habitattypen zijn gevoelig voor verstoring door het rijden met een quad: blauwgraslanden, kalkmoerassen, hoogveenbossen, zeer zwakgebufferde vennen, zwakgebufferde vennen, vochtige heiden en pioniervegetaties met snavelbiezen. Op de habitattypekaart staat aangegeven waar deze habitattypen voorkomen. Zolang niet met een quad of een soortgelijk voertuig over deze habitattypen wordt gereden, zijn negatieve effecten door bodemverstoring (verstoring door mechanische effecten) op deze habitattypen uitgesloten.

Conclusie

De activiteit muskus- en beverrattenbestrijding is beoordeeld met code geel: Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn met ‘mitigerende maatregelen’ uit te sluiten. De activiteit kan onder voorwaarden worden gecontinueerd. Het gaat om de volgende voorwaardem:  Het niet betreden van de habitattypen blauwgraslanden, kalkmoerassen, hoogveenbossen en de

randen van de habitattypen zeer zwakgebufferde vennen en zwakgebufferde vennen. Op de habitattypenkaart staat aangegeven waar deze habitattypen voorkomen;

 Het niet met een quad of een soortgelijk voertuig betreden van het gebied. Conclusie muskusrattenbestrijding

Geel De beschreven muskus- en beverrattenbestrijding kan onder de bovenstaande voorwaarden worden gecontinueerd.

5.5

Cumulatietoets

5.5.1

Wat is cumulatie

In de vorige paragrafen van dit Natura 2000-beheerplan zijn de bestaande activiteiten getoetst. Van belang is om niet alleen de effecten van de afzonderlijke bestaande activiteiten te beoordelen, maar ook het eventuele cumulatieve effect. Activiteiten die elk afzonderlijk kleine effecten hebben, kunnen gezamenlijk (in cumulatie) wel significante gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Deze zogenoemde cumulatietoets is een verplicht onderdeel van het Natura 2000-beheerplan.

5.5.2

Beoordeling cumulatie in het Natura 2000-beheerplan

In de cumulatietoets is eerst bekeken welke bestaande activiteiten vanuit welke verstoringsfactoren een negatief effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Vervolgens is gekeken of de

30 Verandering van populatiedynamiek is bij de habitattypen niet aan de orde. De vegetaties (soortensamenstelling

van planten) waaruit deze habitattypen bestaan worden niet aangetast door muskus- en beverattenbestrijding. Ook worden de typische soorten van de habitattypen waarvoor dit Natura 2000-gebied is aangewezen niet bij de muskus- en beverrattenbestrijding gevangen.

verschillende bestaande activiteiten met dezelfde verstoringsfactoren, die individueel geen significant negatief effect hebben, samen wel significant negative effecten op de instandhoudingsdoelstellingen kunnen hebben. In dat geval is sprake van een cumulatief effect.

Bij de beoordeling van cumulatieve effecten is gekeken naar: - Effecten van bestaande activiteiten;

- Effecten van voorgenomen maatregelen die in het Natura 2000-beheerplan zijn opgenomen.

5.5.3

Cumulatieve effecten

Uit de effectbeoordelingen van de bestaande activiteiten blijkt met name dat negatieve effecten als gevolg van mechanische effecten en verdroging niet zonder voorwaarden uit te sluiten zijn. dit zijn mechanische effecten als gevolg van de betreding van habitattypen of leefgebied voor beheermaatregelen, gedurende jacht, faunabeheer, schadebestrijding en muskus- en beverrattenbestrijding (al of niet met behulp van quads). Doordat het natuurbeheer zorgvuldig uitgevoerd wordt ten gunste van de habitattypen wordt mechanische schade aan de habitattypen voorkomen. Betreding van (betredingsgevoelige) habitattypen en leefgebieden gedurende jacht, faunabeheer, schadebestrijding en muskus- en beverrattenbestrijding is zeer beperkt en is in principe niet toegestaan. Ook het rijden met quads over gevoelige habitattypen tijdens muskus- en beverrattenbestrijding is niet toegestaan. Met inachtneming van de te nemen maatregelen en voorwaarden zijn cumulatieve effecten door betreding en andere mechanische effecten uit te sluiten.

Verdroging kan optreden door drainage of grond- en oppervlaktewaterwinning. Om negatieve effecten van deze activiteiten te voorkomen, zijn voorwaarden opgenomen om een toename van verdroging te voorkomen. Ook worden herstelmaatregelen getroffen voor behoud en herstel van bepaalde habitattypen (onder andere hydrologische maatregelen). Maatregelen mogen geen toename van de drainerende werking van omliggende gronden veroorzaken en geen verlaging van het (grond)waterpeil. Onder deze voorwaarden worden significant negatieve effecten uitgesloten. Met inachtneming van de te nemen herstelmaatregelen of voorwaarden zijn cumulatieve effecten door verdroging eveneens uit te sluiten.

Geconcludeerd wordt dat cumulatieve effecten van bestaande activiteiten in combinatie met effecten van de voorgenomen maatregelen niet leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Enig voorbehoud hierbij zijn de resultaten van de in dit Natura 2000- beheerplan opgenomen onderzoeksopgaven (bijv. kleine grondwateronttrekkingen en drainage).

6

Instandhoudingsmaatregelen