• No results found

Lijst van tabellen

4.1 MULTI- VERSUS SINGLE-VALUE RASTER

4 DISCUSSIE

Het gebruik van de potentiële leefgebiedenaanpak laat toe om de effecten van bepaalde scenario’s te berekenen, in dit geval de impact van het realiseren van de

instandhoudingsdoelstellingen voor Europese habitats op de potentiële leefgebieden van soorten die in het Vlaamse natuurbeleid en -behoud als belangrijk worden beschouwd. Zoals wel vaker bij scenario’s moeten er meerdere aannames gebeuren, waarmee rekening moet worden gehouden bij het interpreteren van de resultaten.

4.1 MULTI- VERSUS SINGLE-VALUE RASTER

De GeoDynamiX toolbox werkt in principe met een multi-value raster wat betekent dat elke rastercel van 20 x 20 m² meerdere waarden kan bevatten. Wanneer de Biologische

Waarderingskaart (BWK) verrasterd wordt en de oorspronkelijke polygoon bestaat uit een complex van meerdere biotopen (bijvoorbeeld een complex van droge en natte heide met hier en daar wat naaldbomen), dan krijgt de verrasterde versie voor gebruik in de GeoDynamiX toolbox alle BWK-codes mee van de oorspronkelijke polygoon (natte heide, droge heide en naaldbos). Hierdoor kan een dergelijke rastercel zowel voor soorten van natte en droge heide als voor naaldbos meegerekend worden bij het bepalen van het potentieel leefgebied. Om het effect in te schatten van het gebruik van een single-value raster werd de oefening ook gedaan met dit single-value raster, waarbij elke cel slechts 1 waarde krijgt, namelijk die van de eerste en grootste oppervlakte van de BWK-polygoon. De resulterende oppervlakte potentieel geschikt leefgebied is uiteraard kleiner bij het gebruik van het single-valule raster, maar de correlatie tussen de oppervlakten berekend met het multi- en het single-value raster is zeer hoog (Figuur 3). Aangezien het hier om potentiële leefgebieden gaat en de exacte locatie van de uitvoering van de instandhoudingsdoelstellingen niet altijd gekend is, hebben we hier de resultaten van het multi-value raster gebruikt. Dit kan leiden tot een overschatting van het toekomstige potentieel leefgebied, maar laat beter toe om potenties in te schatten.

Omwille van de hoge resolutie (20 x 20 m²) van de potentiële leefgebiedenkaarten en van de verschillenkaart tussen de huidige en de toekomstige situatie is het belangrijk om niet te diep in te zoomen op de kaarten, maar om te kijken naar de grotere patronen.

/////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

4.2 ECODISTRICTEN

In tegenstelling tot vorige oefeningen (Maes et al. 2015; Maes et al. 2016; Maes et al. 2017b) werden a priori geen ecodistricten uitgesloten op basis van de actuele verspreiding. De scripts werden zodanig opgesteld dat in heel Vlaanderen potentieel geschikt leefgebied afgebakend kan worden. Dit kan leiden tot het aanduiden van potentieel geschikt leefgebied op plekken waar de soorten in de praktijk niet (kunnen) voorkomen omwille van een te grote afstand tot bestaande bronpopulaties. Omdat het hier om potenties gaat, werd er hier echter voor gekozen om geen ecodistricten uit te sluiten. Het is niet mogelijk met actueel relevante

potentiële leefgebieden (ARPLs) te werken die een uitsnede maken van het potentieel geschikt leefgebied op basis van de gekende verspreiding (Maes et al. 2016; Maes et al. 2017b), omdat de toekomstige verspreiding van soorten in 2050 niet gekend is. Omwille van het niet

uitsluiten van ecodistricten moet er ook voorzichtig worden omgesprongen met de oppervlakten potentieel geschikt leefgebied per soort en per Habitatrichtlijngebied (zie Bespreking per soort) omdat de soort in de praktijk niet voorkomt of momenteel niet kan voorkomen in een bepaald Habitatrichtlijngebied. Het is aan het ANB om te bekijken voor welke soorten en voor welke Habitatrichtlijngebieden het relevant en aangewezen is om met deze gedetailleerde cijfers per Habitatrichtlijngebied rekening te houden. Bij de

overwinterende watervogels zijn potentiële leefgebieden afgebakend op basis van de grootste aantallen in de actuele telgebieden. Er wordt hier van uit gegaan dat deze gebieden ten tijde van de toekomstkaart nog steeds de belangrijkste gebieden voor de verschillende soorten zullen zijn.

4.3 VERANDEREND LANDGEBRUIK BUITEN

HABITATRICHTLIJNGEBIEDEN

Een belangrijke aanname is dat we geen rekening (kunnen) houden met veranderingen in het landgebruik of het beheer buiten de Habitatrichtlijngebieden. Om die reden geven we naast het resultaat voor heel Vlaanderen ook de uitkomsten van de analysen enkel binnen de Habitatrichtlijngebieden. Een veranderend landgebruik of beheer buiten Habitatrichtlijngebied kan uiteraard gevolgen hebben voor potentieel geschikt leefgebied van soorten binnen

Habitatrichtlijngebied, vooral voor soorten met een grote oppervlaktebehoefte (grote zoogdieren, sommige vogels). Wanneer er in gebieden die grenzen aan of in de buurt liggen

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// van Habitatrichtlijngebieden soortgerichte beheermaatregelen genomen kunnen worden, zou ook de oppervlakte potentieel geschikt leefgebied binnen Habitatrichtlijngebieden toenemen. Dit geeft aan, samen met de oppervlakte potentieel geschikt leefgebied dat voor heel wat soorten voornamelijk buiten de Habitatrichtlijngebieden ligt (Tabel 4), dat er ook gekeken moet worden naar en werk gemaakt moet worden van een gericht natuurbeheer buiten Habitatrichtlijngebieden. Dit kan door middel van een geschikt beheer in natuurgebieden, maar ook door bijvoorbeeld overeenkomsten inzake beheer met andere landgebruikers. Natuurdoelen voor de instandhouding van de Europese habitattypes kunnen immers weinig effect hebben als het grootste deel van het potentieel geschikt leefgebied van prioritaire soorten buiten Habitatrichtlijngebieden ligt. Naast veranderend landgebruik of beheer buiten Habitatrichtlijngebieden wordt er in de huidige oefening evenmin rekening gehouden met een veranderend klimaat. Om dit te kunnen doen, zouden er voor heel Vlaanderen kaarten met het huidige en toekomstige klimaat voorhanden moeten zijn (iets wat vermoedelijk wel haalbaar is), maar ook informatie over in welke temperatuur- en neerslagrange soorten kunnen voorkomen. Deze informatie is slechts voor enkele soortengroepen beschikbaar (e.g. dagvlinders – Schweiger et al. 2014; vogels - Barnagaud et al. 2012) en moet verzameld

worden op een Europese schaal (Devictor et al. 2012; Titeux et al. 2017). Tenslotte is er (kan er geen) rekening (worden) gehouden met veranderende ecologische eisen van soorten (bv. biotoop- of waardplantvoorkeur – Pateman et al. 2012, uitbreiding van klimaatniche - Bush et al. 2016) waardoor het toekomstige potentieel geschikt leefgebied onderschat kan worden.

4.4 BWK VERSUS EUROPESE HABITATCODES

De huidige potentiële leefgebieden werden voornamelijk berekend op basis van codes van de Biologische Waarderingskaart. Op veel plekken werden in de meest recente versie ook de Europees habitattypen en de regionaal belangrijke biotopen verwerkt in de BWK. De

toekomstkaart werkt echter exclusief met Europees habitattypen en de regionaal belangrijke biotopen. Aangezien sommige BWK-codes geen homoloog in de Europese habitattypes hebben (bv. naaldbossen, maar zie rbbppm) is een 1-op-1 vertaling van BWK naar Europese

habitattypen niet altijd mogelijk. BWK-codes zijn bovendien veel genuanceerder dan de Europese habitattypen waardoor de ecologie van de soort niet zo gedetailleerd vertaald kan worden in potentiële leefgebieden met de Europese habitattypen. De BWK-code “cgb” bijvoorbeeld slaat op een droge heide met hier en daar bomen of op een droge heide die begint te verbossen. Als dit vertaald wordt naar een Europees habitattype wordt dit 4030

///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// (“droge heide”) waardoor je de aanwezigheid van bomen verliest bij het opstellen van

potentiële leefgebieden. Deze nuance gaat dus verloren bij bijvoorbeeld Boompieper, Boomleeuwerik en/of Roodborsttapuit die expliciet bomen/boompjes nodig hebben om in te broeden of om territoria te verdedigen.

4.5 BESCHERMINGSSTATUUT

De oefening zoals ze hier gedaan is, beperkte zich tot het meesporen van de soorten bij de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Europese habitats binnen