• No results found

Motieven om bewoners te betrekken bij beleid

In document Wijkgericht werken (pagina 42-45)

Hoofdstuk 5: De gemeente in de wijk

5.1 Wijkgericht werken

5.2.2 Motieven om bewoners te betrekken bij beleid

Er zijn verschillende redenen om bewoners wel of niet te betrekken bij het beleid. Ten eerste kan de lokale democratie worden vergoot door het luisteren naar bewoners. Hierdoor kan ook de kloof tussen bewoners en lokale overheid worden verkleind.

Ten tweede kan bewonersparticipatie een middel zijn om de sociale cohesie, tussen of binnen groepen te bevorderen (Marissing, 2008). Zo kunnen bewoners, die dreigen buitengesloten te worden, door middel van participatie gestimuleerd worden om andere mensen te ontmoeten en elkaar beter te leren kennen (DSP, 2008).

Ten derde kan participatie bijdragen aan de effectiviteit van het beleidsproces. Het betrekken van bewoners levert een efficiëntere werkwijze op, wat ook economische voordelen met zich

mee kan brengen (Marissing, 2008).

Een vierde argument om de participatie te bevorderen ligt in het feit dat ook de kwaliteit van de plannen kan worden verbeterd. Door gebruik te maken van bewoners als

ervaringsdeskundigen (producenten) met specifieke kennis over hun buurt of wijk kan de kwaliteit van het beleid worden vergroot (Marissing, 2008). Bewoners weten immers vaak het beste wat er in de buurt speelt en wat de problemen zijn. Hierdoor kunnen beleidsmakers een betere probleemanalyse maken waardoor er betere plannen worden gemaakt die meer recht doen aan de belangen, wensen en behoeften van de bewoners (DSP, 2008). Op deze manier kan participatie ook bijdragen aan de tevredenheid van bewoners. Als bewoners namelijk het gevoel krijgen dat zij voldoende hebben in te brengen, zullen zij eerder tevreden zijn over het politieke besluitvormingsproces dan de bewoners die dit gevoel niet hebben.

Ook wanneer het niet direct duidelijk is op welke manier bewoners baat hebben bij

participatie, kunnen beleidsmakers er toch voor kiezen om enige mate van participatie na te streven. Het raadplegen van bewoners is vaak ook een manier van de overheid om te laten zien dat zij aan haar wettelijke verplichtingen voldoet. Sommige beleidsmakers zien een bewonersvertegenwoordiging als een onnodige last of een vervelende verplichting waaraan zij moeten voldoen. Het betrekken van bewoners heeft soms dan ook niet tot doel om de plannen te verbeteren maar vooral om meer draagvlak te creëren, zodat er meer legitimiteit betstaat voor de plannen. De overheid kan dan zeggen dat zij bewoners hebben betrokken bij het plan, zonder dat deze echt invloed hierop konden uitoefenen, en dat het daarom een

gerechtvaardigd plan is. Het vergroten van het draagvlak, het verbeteren van de acceptatie en het bewaken van de legitimiteit kunnen dus ook argumenten zijn voor beleidsmakers om bewoners bij het beleid te betrekken aldus Marissing (2008).

Een ander argument om participatie van bewoners in de buurt te bevorderen is dat door een actievere betrokkenheid bij de buurt de bewoners zich de buurt weer toe-eigenen en de buurt weer als iets van henzelf ervaren. Als de bewoners zich weer thuis voelen in de buurt en de buurt als iets van henzelf ervaren, zullen zij eerder geneigd zijn om te blijven in de buurt en met elkaar te vechten voor een leefbare buurt (DSP, 2008). Dit kan ook er ook voor zorgen dat de trek uit de stad van midden- en hogere inkomensgroepen geremd wordt.

Er zijn volgens Marissing (2008) ook motieven om bewoners juist niet bij het beleid te betrekken of pas aan het einde van de plannen, wanneer deze al zo goed als rond zijn, te informeren. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat het proces van herstructurering en vernieuwing onnodig wordt vertraagd en extra geld kost wanneer er uitvoerig met bewoners word

overlegd. Tevens is het zo dat bewoners de specifieke kennis kunnen ontberen om mee te praten als het gaat om vraagstukken op een hoger ruimtelijk schaalniveau met een lang tijdsbestek. Oftewel wanneer het om vraagstukken gaat die hun dagelijkse ervaringen overstijgen. In deze situatie kan het zijn dat bewoners een gebrek aan capaciteit hebben en zou het beter zijn om bewoners te informeren maar niet uitvoerig te raadplegen. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat het schaalniveau waarover het vraagstuk gaat te ver van de bewoners af staat en dat dit te bureaucratisch voor hen wordt. Dit is bijvoorbeeld te zien in vraagstukken waarbij het gaat om het verschil tussen arm en rijk te verkleinen. Beleidsmakers kijken hierbij vaak op een regionale schaal (Marissing, 2008).

De verschillende motieven hebben tot gevolg dat beleidsmakers de bewoners niet altijd de ware reden vertellen waarom zij willen dat ze participeren, maar motieven aandragen die de bewoners het gevoel geven dat zij een werkelijke bijdrage aan het proces kunnen en mogen leveren. In werkelijkheid is participatie niet in elke situatie gewenst en omdat beleidsmakers hun macht niet altijd uit handen willen geven wordt de participatie soms zelfs beperkt (Marissing, 2008).

5.3 Conclusie

De relatie van de gemeente met de wijk is van een andere aard dan die van de meeste andere professionele actoren. Deze heeft namelijk een meer permanent karakter. Een gemeente bekijkt de wijk meer vanuit de totaliteit dan dat ze zich specifiek richt op één doelgroep. Deze betrokkenheid bij de wijken in de stad is voor gemeenten belangrijk zodat in een vroeg

stadium problemen kunnen worden gesignaleerd en er beleid ontwikkeld kan worden om deze problemen aan te pakken. Het wijkniveau is voor gemeenten dan ook een geschikt

schaalniveau waarop zij kunnen opereren om problemen op het gebied van leefbaarheid in de wijk aan te pakken. Dit betekent echter niet dat het wijkniveau geschikt is voor de oplossing van alle problemen. Voor de meeste fysieke, sociale en economische problemen geldt dat ze wel een zekere wijkcomponent hebben maar dat oorzaak en gevolg zich vaak op een hoger niveau bevinden. Dit vraagt van gemeenten om creatief en flexibel te schakelen tussen schaalniveaus en zich niet vast te pinnen op het wijkniveau (de Boer en Lugtmeijer, 2008). Toch zijn gemeenten zich, vooral sinds de jaren negentig, steeds meer gaan oriënteren op het niveau van de wijk, wat heeft geresulteerd in een groeiende rol van het wijkgericht werken binnen de gemeente (RMO, 2009 & NIZW, 2003).

Dit heeft voor een verandering van de rol van de gemeente gezorgd. Zij krijgen steeds vaker de rol van regisseur binnen het wijkgericht werken en dat kan voor een gemeente

problematisch zijn, omdat zij meer functies heeft dan alleen die van regisseur. Hierdoor is de positie van de gemeente er niet makkelijker op geworden en heeft zij moeite om de juiste rol aan te nemen binnen het wijkgericht werken (NIZW, 2003).

Gemeenten streven met wijkgericht werken een veelheid aan verschillende doelen na, waarbij de mate waarin bepaalde doelen worden nagestreefd verschilt per gemeente (de Boer & Lugtmeijer, 2008). In de praktijk blijkt volgens de Boer & Lugtmeijer (2008) dat gemeenten niet altijd het optimale resultaat behalen omdat ze nog wel eens tegen een aantal knelpunten aanlopen zoals: een vertekend zicht op de bewoners, een overschatting van de rol van de gemeente, een fetisjering van het wijkniveau en een onvermogen om de werkelijke problemen aan te pakken.

Binnen het wijkgericht werken is het bevorderen van de bewonersparticipatie vaak één van de hoofddoelen. Hierbij kan het gaan om meer participatie bij het beleid maar het kan ook gaan om meer participatie (betrokkenheid) in de wijk. Voor gemeenten zijn er diverse motieven om bewoners wel of niet te betrekken bij het beleid (Marissing, 2008). Waarbij gemeenten er altijd op moeten letten dat, afhankelijk van het doel dat gesteld wordt, een participatie proces zowel positief als negatief kan uitpakken.

Al met al is het voor gemeenten belangrijk om duidelijke en haalbare doelen te formuleren binnen het wijkgericht werken, zodat alle betrokken actoren (gemeente, professionals en bewoners) weten wat er van hen verwacht wordt en wat hun rol is. Hierdoor kan teleurstelling en frustraties worden voorkomen en kan het wijkgericht werken voor gemeenten een goede beleidsstrategie zijn om problemen, op het gebied van de leefbaarheid, in de wijk aan te pakken.

In document Wijkgericht werken (pagina 42-45)