• No results found

Ellis Aerts, kleindochtertje van Hilde Moeys (RA ‘68), oud-lerares Engels in Paridaens, is

overleden op 1 juni. We delen in het grote verdriet van de hele familie.

Paridaensinfo 3 - juli 2013 31 Ethel Carnoy (1915-2012) - Grieks-Latijn 1935

Marie-Christine Welker-Meuwissen stuurde ons een overlijdensbericht van haar moeder, Ethel Carnoy. Ze schrijft ondermeer: “Mijn moeder was, zoals ik, oud-leerlinge van Paridaens".

Er is een gedachtenisprentje bij. Ik herken meteen de bejaarde dame met zonnehoed en camee. Een opvallende verschijning die ik vroeger in Leuven herhaaldelijk opgemerkt heb, op straat of ook al eens bij het bezoeken van tentoonstellingen. Verder wist ik niets van deze mooie vrouw tot ik – intussen ook vele jaren geleden – een documentaire zag over de universiteit en zij als een van de eerste meisjesstudenten in beeld werd gebracht.

En nu verneem ik dat deze ietwat enigmatische dame, pionierster aan onze Alma Mater, Ethel Carnoy is en dat zij eveneens oud-leerlinge van Paridaens is!

Wie was Ethel Carnoy? Aan de hand van de afscheidsrede van Marie-Christine voor haar moeder en een aantal toelichtingen die ze mij stuurde, kunnen wij ons een beeld proberen te vormen van haar leven.

Carnoy: ooit een naam als een klok in Leuven.

Jean-Baptiste Carnoy (1836-1899) is hoogleraar. Als eerste Belg doet hij onderzoek op het gebied van de celbiologie en een universitair gebouw in Leuven werd naar hem vernoemd: het overbekende Carnoy-instituut (oom van Ethel). Minder bekend is dat hij ook een broer heeft, hoogleraar in de wiskunde, Joseph Carnoy (grootvader van Ethel). Diens zoon, Albert Carnoy (1878-1961), neef van Jean-Baptiste, is professor in een heel andere discipline: hij is klassiek filoloog en één van de pioniers van de 'moderne' klassieke filologie in Leuven. Hij is ook erg geïnteresseerd en onderlegd in de naamkunde, meer bepaald in de Belgische plaats- en familienamen.

In 1914 staat Leuven in brand en professor Carnoy vertrekt met zijn gezin, op vraag van rector Mgr.

Ladeuze, naar Cambridge om daar de universiteit van Leuven te vertegenwoordigen. Zijn vierde kind wordt in Cambridge geboren en het krijgt een Engelse naam: Etheldreda, de heilige beschermster van de stad. Vanuit Engeland gaat het richting USA – Albert Carnoy geeft er colleges in Philadelphia en in Berkeley (bij San Francisco) – maar in 1919 is hij weer in Leuven.

Er volgen heel wat gelukkige jaren in het grote huis ‘Les Conifères’ in Korbeek-Lo. Vader Albert is erg begaan met zijn groot gezin – er zijn uiteindelijk acht kinderen – maar hij is, hoe dan ook, een 'verstrooide' professor. Het verhaal wil dat hij op een avond de drukte van de kinderen welletjes vond en iedereen slapen stuurde, het was ten slotte bedtijd. Er was geen lievemoederen aan, iedereen moest en zou naar bed. Eén jongetje protesteerde luider dan de anderen maar het werd ook zonder pardon naar boven gestuurd. En wat bleek? Het was een vriendje van een van de kinderen dat was komen spelen!

Maman Madeleine is een vrouw van aanzien, sociaal bewogen en actief: een echte 'dame patronnesse', zoals men dat toen noemde. Zo richt Madeleine in Leuven de consultations de nourissons op, de raadpleging voor zuigelingen. Een nuttig werk dat de baby's in hun eerste levensmaanden opvolgt en de moeders – meestal uit minder gegoede kringen – op velerlei wijzen helpt. Het wordt georganiseerd door dames uit de burgerij die zich vrijwillig inzetten. Vader Albert moedigt het werk van zijn vrouw ongetwijfeld aan. Zelf is hij zeer sociaal bewogen. Het is precies vanuit die bewogenheid dat hij voeling krijgt met de Vlaamse problematiek. Thuis spreekt de familie Frans, want langs vaderskant is ze afkomstig uit het Walenland (Rumillies, bij Doornik) en bovendien is de moeder van Albert Française (Trélon, Noord Frankrijk). Nu vindt Albert dat zijn kinderen, naast het Frans, ook Nederlands moeten leren. Op een dag beslist hij dat er voortaan Nederlands gesproken zal worden aan het avondmaal. Dat wil niet zo erg vlotten en het wordt naar het schijnt wat stiller aan de huistafel.

De aandacht van professor Carnoy voor de Vlaamse problematiek gaat veel verder dan het gebruik van de thuistaal. Hij begint zich ook politiek te engageren. Hij wordt senator en is ook twee jaar minister van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid (1927-1929). In die hoedanigheid neemt hij het op voor de vernederlandsing van de Gentse Universiteit en voor het gebruik van het Nederlands in de bestuurzaken.

De Pourquoi Pas?, een Franstalig liberaal weekblad, schrijft vlijmscherpe en spottende artikels over hem, maar zijn voornaamste tegenstander is ongetwijfeld Léon Degrelle. Zoals iedereen weet, is Degrelle de leider van Rex, een Franstalige fascistische beweging die grote opgang maakt eind jaren twintig en in de jaren dertig, de jaren van economische crisis. Degrelle legt menig politicus het vuur aan de schenen, en door het uitbrengen van echte of vermeende schandalen doet hij zelfs een paar regeringen vallen.

Toen Degrelle nog studeerde zat hij op kot in Korbeek-Lo, dicht bij het huis van de Carnoy's. Hij werd daar soms ontvangen maar later, toen hij zijn eigen blaadjes uitgaf, schreef hij daarin veel kwaad over Albert Carnoy. "Stank voor dank" dixit Norbert Carnoy, de enige van de 8 kinderen Carnoy nog in leven.

In 1929 werd Albert verplicht af te treden als minister, enerzijds omdat hij gezondheidsproblemen kreeg door zijn dubbel leven van politicus en wetenschapsman, anderzijds door tegenwerking van anti-Vlaamse milieus.

Moeilijke jaren voor hem en zijn gezin, te meer omdat de crisis zich ook in het gezinsbudget laat voelen. Het grote huis in Korbeek-Lo vraagt te veel onderhoudskosten en ze verhuizen naar de Oude Markt in Leuven, toen nog een echte woonbuurt. Dat komt meteen goed uit voor de kinderen met de scholen en de universiteit in de onmiddellijke nabijheid.

Gedwongen door de vernielingen van de Tweede Wereldoorlog, huren ze een huis van een bevriend echtpaar in de buurt van de Heiberg in Kessel-Lo. Na de oorlog keren ze niet terug naar de Oude Markt.

Het was moeilijk om in het verwoeste Leuven een huis te vinden voor een grote familie. Gelukkig vindt Albert Carnoy een huis te huur in de Brusselsestraat, in de schaduw van de Sint-Jacobskerk. Vader Albert en veel later moeder Madeleine zullen in het huis in de Brusselsestraat sterven. Intussen zullen alle kinderen al lang afgestudeerd zijn. De jongens behalen allen een universitair diploma (er zijn drie juristen bij) en de meisjes hebben een keurige opvoeding gekregen, d.w.z. een opvoeding die meisjes uit de burgerij past. Alle meisjes? Neen. Er is er ééntje die uit de band springt en die een ander curriculum heeft dan haar zussen: Ethel Carnoy!

Paridaensinfo 3 - juli 2013 33 Ethel, de vierde in de rij van broers en zussen, komt naar Paridaens met de bus vanuit Korbeek-Lo tot aan de Sint-Michielskerk. Daar moet ze de Sint-Antoniusberg, nog volledig in kleine kasseitjes, naar beneden. Elke dag is het een kleine marteling voor haar voeten, vertelt ze later lachend, want ze draagt vaak de slecht passende afdankertjes van haar zussen.

Wordt ze aangemoedigd door haar vader of is het haar persoonlijke keuze? Feit is dat ze kiest voor Grieks-Latijn, een zeer bijzondere keuze voor een meisje op dat ogenblik. Het lukt aardig, Ethel studeert gemakkelijk, maar met sommige vakken - geschiedenis met name - vakantie?) naar Nederland. Ze komt terecht bij een gezin in Haarlem – waar men naar verluidt het allermooiste Nederlands spreekt – en geraakt bevriend met de dochters en met een aantal van hun vrienden. Er is ook een jongeman bij, twee jaar ouder dan zijzelf, die ze bijzonder aantrekkelijk vindt en op wie ze heimelijk wat verliefd is. Later zal ze met de vriendinnen blijven corresponderen en op een dag krijgt ze te lezen: “Moet je horen, Godfried heeft een boek geschreven!” Het was niemand minder dan Godfried Bomans die in 1932 zijn eerste boek uitgaf!

Ethel heeft vooral belangstelling voor oude talen en voor literatuur. In oktober 1932 woont ze in de Koninklijke Academie een lezing bij van Henriette Roland-Holst, ongetwijfeld ook dankzij haar vader die lid is van de Academie. Ze wordt samen met haar zus vermeld in de verslagen als ‘mejuffers Edith en Ethel Carnoy’. De lezing spreekt haar erg aan: een Nederlandse schrijfster die zeer sociaal bewogen is.

De interesse van Ethel ligt, volledig in het spoor van haar vader, bij het sociale en politieke leven. Ze volgt met belangstelling zijn politieke carrière en is verontwaardigd en gekwetst als hij door Léon Degrelle wordt aangevallen in zijn krantjes. Rond 1934 komt Degrelle in cinema Forum op de Bondgenotenlaan spreken. Een paar meisjes zullen hem bloemen overhandigen. Ethel, mooi uitgedost, gaat mee naar voren. Hij krijgt van haar geen bloemen maar een klinkende oorvijg! Deining in de zaal!

Opschudding in Leuven! Degrelle heeft een klets gekregen en dan nog wel van een mooie jonge vrouw!

In de lijsten van onze afgestudeerden van 1935 vind ik maar twee namen: Ethel Carnoy in de Grieks-Latijnse en mevrouw Fannes in het regentaat! Ethel heeft haar diploma van de oude humaniora op zak.

De volgende logische stap is de universiteit, maar ook dat is voor een jonge vrouw in die tijd alles behalve vanzelfsprekend. Ethel neemt de beslissing en ze kiest voor de klassieke filologie, weer in de sporen van haar vader. Volgt ze ook de Vlaamse Leergangen die toen al werden georganiseerd? Zeker is dat ze lid is van het KVHV, het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond. Er bestaat een mooie foto van haar met de pet van het Verbond. Ethel legt een foutloos universitair parcours af, maar om de een of andere reden (ze was toen verloofd) werkt ze de verhandeling niet af. Dat gebeurt wel meer in die tijd (en ook later!).

Na haar studies geeft Ethel af en toe les, maar ze is vooral de rechterhand van haar vader; ze helpt hem met zijn onderzoekswerk. Tijdens haar universitaire studies leert Ethel haar toekomstige man kennen:

Jan Meuwissen. Die gaat na architectuurstudies in Gent naar Leuven en behaalt er de graad van licentiaat in de staatswetenschappen. Jan is struis gebouwd. Hij is zelfs te zwaar om goedgekeurd te worden voor de legerdienst. Bij de Duitse inval in 1940 – ze zijn al verloofd – beslist hij om toch als

vrijwilliger te gaan vechten; een man met plichtsbesef dus. Ook om andere redenen klikt het goed tussen Ethel en Jan. Ze hebben een beetje dezelfde achtergrond. De vader van Jan, Jules Meuwissen, is ook hoogleraar. Hij is zijn carrière begonnen in Engeland waar hij een van de ingenieurs was die de Mauretanië ontwierp, lang het snelste vaartuig ter wereld. Nadien wordt Jules professor in Gent en wordt hij de eerste Vlaamse rector (1929-1930). Moeder Jeanne Meuwissen heeft affiniteiten met maman Madeleine: zij is in Gent stichteres van de raadpleging voor zuigelingen en medestichtster van de ‘christelijke sociale werken’.

Het belangrijkste verschil tussen beide gezinnen is de taal. De familie Meuwissen-Willems is uitgesproken Nederlandstalig. Jeanne en haar zuster Gaby Willems, die afkomstig zijn uit Hasselt (wat op zich geen verklaring is, want ook daar is de burgerij Franstalig) hebben als volwassenen besloten enkel nog Nederlands te spreken thuis. Ze zijn natuurlijk tweetalig. Jules Meuwissen is geboren in Antwerpen en spreekt thuis Nederlands, want hij heeft 'Hollandse' roots. In die tijd was Frans op school nog verplicht, dus ook hij was perfect tweetalig.

Ethel en Jan trouwen in richtlijnen dient te houden en nooit wat smokkelwaar op de kop durft te tikken. Kortom: Ethel en haar schoonfamilie hebben honger geleden, zoals zovele andere Belgen.

Na de oorlog worden Jan en Piet beschuldigd van collaboratie, waarbij het feit dat ze Vlaamsgezind zijn hen verdacht maakt. Jan weet zich een jaar lang op de zolder van zijn schoonouders te verstoppen, maar hij gaat zich uiteindelijk zelf aangeven. In 1945 na een proces in Brussel, waar hij onschuldig pleit, valt het verdict: gevangenisstraf in het Klein Kasteeltje en verlies van alle burgerrechten. Ethel zit in zak en as. Ze werd al tijdens de oorlog opgevangen door haar schoonouders in Gent en klust om den brode. Lesgeven mag ze niet, zeker niet in een rijksschool. Ook de meeste katholieke scholen weigeren trouwens de zogenaamde collaborateurs en aanverwanten in dienst te nemen. Ethel probeert aan de kost te komen als handelsreizigster: ze verkoopt eerst filmtoestellen in scholen rond Gent, daarna verkoopt ze wijn.

In november 1949 komt Jan vrij. Wat een vreugde! In 1950 wordt hun tweede kind geboren, Marie-Christine. Niet in Gent, maar een beetje toevallig in Hasselt: op aansturen van haar schoonmoeder was Ethel naar de Virga-Jesseprocessie gaan kijken bij tante Gaby in de Demerstraat. Ze kreeg weeën en ze had haar valiesje niet bij zich! Zo werd Marie-Christine in de kraamkliniek van Hasselt geboren en kreeg ze ‘vreemde’ kleertjes aan.

Er moet brood op de plank komen en, zoals gezegd, een baan in overheidsdienst is uitgesloten. Jan

Paridaensinfo 3 - juli 2013 35 heeft, net als Ethel, veel belangstelling voor literatuur. Waarom niet met een boekenzaak beginnen? In 1952 lukt het om de 'Rembrandt' te openen in de Lange Gasthuisstraat in Antwerpen. Jan is ook uitgever en af en toe nodigt hij een schrijver uit. Zo komt o.m. Heinrich Böll op bezoek in de zaak. Toch komt de boekhandel maar heel moeizaam van de grond, ook omdat de gezondheid van Jan zeer wankel geworden is door de jaren gevangenschap. Ethel geeft privélessen in hun appartement boven de winkel. De kleine Marie-Christine wordt in Hasselt aan de zorgen van haar grootmoeder toevertrouwd. Jeanne Meuwissen is na de dood van haar man Jules in 1952 terug naar Hasselt gaan wonen, de stad van haar familie, waar ook haar man begraven wordt. Ze neemt haar kleindochter Marie-Christine liefdevol bij zich op. Alleen in de lange schoolvakanties komt Marie-Christine naar Antwerpen. Wim zal wanneer het te moeilijk wordt voor Ethel, dikwijs opgevangen worden door de familie Carnoy. Als tiener zal hij ook een tijdje in Leuven wonen, in de Brusselsestraat.

In 1955, als Jan aan een hartaanval sterft, is de boekhandel failliet en Ethel staat er nu helemaal alleen voor. In de voormiddag geeft ze Frans in een privé-sportschool; ze kan moeilijk orde houden maar ze charmeert de leerlingen door haar boeiende persoonlijkheid. Na de middag geeft ze rondleidingen in het Bouwcentrum in Antwerpen. 's Avonds geeft ze les aan jongeren die uit Israël komen en die op korte tijd Nederlands moeten leren, om daarna naar de Joodse school te kunnen gaan. Overvolle dagen dus.

Vanaf 1961 ziet het er wat rooskleuriger uit voor Ethel én meteen ook voor Marie-Christine. Ethel krijgt een baan aangeboden in Leuven en wel in het Centrum voor Dialectologie bij professor Van Windekens.

Interessant werk en meer betaald! Wim is intussen volwassen geworden. Hij wordt een gevierd acteur.

Eerst blijft hij in Antwerpen wonen, daarna trekt hij naar Nederland. Hij trouwt jong met Marianne Rutten en ze zullen een schattig kindje adopteren uit Korea: Bo-Kyung. Ethel wordt voor de eerste maal grootmoeder. Later zal Ethel overgrootmoeder worden van de twee dochtertjes van Bo-Kyung, Anna-Thalia en Ianthe.

Ethel en Marie-Christine verhuizen naar Leuven. Na een eerste appartement op de Lavorenberg (weer dicht bij de Oude Markt en dicht bij Paridaens) wonen ze met z'n tweetjes op het Sint-Jacobsplein, zeer dicht bij het ouderlijk huis van de familie Carnoy dus. Ethel heeft een goede band met haar familie en ze krijgt er veel steun van. Zelf heeft ze een nauw contact met haar moeder, die ze zo goed als dagelijks bezoekt. Vanzelfsprekend zet ze zich ten volle in voor haar werk bij professor Van Windekens. 's Avonds helpt ze Marie-Christine bij het huiswerk. Paridaens is een fijne school, maar de moeilijke kinderjaren van Marie-Christine eisen hun tol. Zoals haar moeder volgt ze de richting Grieks-Latijn. Na een jaartje overdoen in de vijfde klas, gaat het veel beter vanaf de klas van juffrouw Nelly Schonken en Marie-Christine begint met succes in Leuven aan de studie economie. Dankzij een goede vorming in Paridaens vlot dat goed.

In 1976 trouwt Marie-Christine (zoals haar moeder op zesentwintig jaar) met een Fransman uit Marseille (die Nederlands leert! en nog altijd spreekt!) die een restaurantje runt in Antwerpen. Marie-Christine van haar kant werkt als economiste, eerst aan UFSIA en daarna bij PAX CHRISTI. Wanneer twee jaar later hun eerste kindje Wim-Jan geboren wordt, spoort Ethel elk weekend naar Antwerpen om voor haar kleinkind te zorgen terwijl zijn mama en papa in het restaurant bezig zijn. Dat verandert bij de geboorte van een tweede kind, Marius. Marie-Christine en haar man verhuizen naar Frankrijk om met een hotel-restaurant in de Cévennes te beginnen. Maar het contact blijft! Ethel gaat er elke zomer naartoe en geniet van haar kinderen en kleinkinderen. Ook elke winter is er tijd voor Ethel: vakantie in Leuven of samen op reis in het buitenland. Zoon Wim heeft mettertijd een huisje in hetzelfde dorp gevonden en komt regelmatig op bezoek bij zuster en moeder.

Buiten de vakanties blijft Ethel werken in het Centrum van Dialectologie, ook al heeft ze al lang de normale pensioenleeftijd bereikt. Net zo lang tot op een dag het verdict 'darmkanker' valt. Die ziekte weet ze volledig te overwinnen. Ze blijft zeer actief en geïnteresseerd, bovenal in naamkunde: aan elk persoon die ze tegenkomt vraagt ze naam en familienaam en die krijgt dan de nodige uitleg voorgeschoteld. Haar klein- en achterkleinkinderen, haar neefjes en nichtjes, zijn dol op de vele

mythologische verhalen die ze weet te vertellen. Ze is ook bekend om haar oneliners, zoals: “Nooit heb je spijt van een wandeling of een zwempartij!”

Ethel onderneemt reizen met haar kinderen en kleinkinderen, geniet van haar vriendinnen en van haar familie, bezoekt tentoonstellingen en gaat naar lezingen. Dat verklaart waarom ik haar vaak tegenkom in Leuven! Zoals ik al zei: een opvallende verschijning, altijd verzorgd en smaakvol, maar zonder overdreven opsmuk, eerder sportief. Ik lees op de website van de Universiteit Derde Leeftijd: Ethel Carnoy – met haar 87 jaar een van de oudsten – blijft de UDL al decennialang trouw. “Zolang mijn hoofd nog helder is en ik het meeste kan volgen, blijf ik komen. Ik woon dichtbij en ik ga te voet naar de les.

Achteraf praten we na bij een kop koffie. Ik neem ook deel aan de jaarlijkse uitstappen. Vroeger heb ik klassieke filologie gestudeerd en nu boeien me vooral de voordrachten over taalkunde en filosofie. Eén probleem: Ik hoor niet goed meer. En docenten denken weleens dat ze voor een kleine klas staan, terwijl we toch telkens met zo'n vijfhonderd man zijn in de aula. Nee, enkele van de zeer geleerde profs mogen

Achteraf praten we na bij een kop koffie. Ik neem ook deel aan de jaarlijkse uitstappen. Vroeger heb ik klassieke filologie gestudeerd en nu boeien me vooral de voordrachten over taalkunde en filosofie. Eén probleem: Ik hoor niet goed meer. En docenten denken weleens dat ze voor een kleine klas staan, terwijl we toch telkens met zo'n vijfhonderd man zijn in de aula. Nee, enkele van de zeer geleerde profs mogen