C- gehalte van de bodem
5 Deelonderzoek vegetatie
5.2.2 Mogelijke effecten van suppletie
Niveau Habitat
Voor de Embyonale duinen (2210) lijkt een relatie met suppletie aanwezig. In de gesuppleerde proefgebieden met een hoge dynamiek (3) in de erosieve zone leidt dit tot een significant hoger aandeel van het habitat dan in de niet gesuppleerde gebieden. Dit geldt voor beide districten. Zie figuur 5.10 bovenste diagram. 0% 1% 2% 3% 4% 5% 6% 7% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief
Figuur 5.10 Relatieve voorkomen habitat typen Embryonale duinen (H2110 boven) en Witte duinen (H2120 onder) en de mate van overstuiving uitgezet naar proefgebieden
Ook voor de Witte duinen H2120 vinden we een dergelijke relatie hoewel het hier alleen opgaat voor het Waddendistrict. Het bevestigt de eerdere conclusie dat zowel Embryonaal als Witte duin baat hebben bij dynamiek en veel
aanvoer van zand door suppletie. Bij de Grijze duinen vinden we op het niveau van habitat alleen een relatie in het Renodunaal district. Het habitattype Grijze duinen komt hier minder voor in proefgebieden bij een combinatie van hoge dynamiek en suppletie (zie figuur 5.4 onder). Dit vloeit voort uit de eerdere waarneming dat H2110 en H2120 juist in die combinatie toenemen.
Niveau ontwikkelingsreeksen (zie ook bijlagen 5.2 en 5.3)
De pioniervegetaties van kalkrijk Grijs duin (veggroep 03a) komen in het Waddendistrict wezenlijk meer voor in de gesuppleerde proefgebieden (zie bijlage 4- groep 03a). Dit verband zien we niet bij het Renodunaal district. De achtergrond daarvan zal zijn dat suppletie leidt tot extra kalk in het kalkarme district. Bij de kalkrijke gesloten vegetaties van Grijs duin(veggroep 5a) zien we evenwel dat in het Renodunaal district deze pioniergroep minder voorkomt in de gesuppleerde proefgebieden in vergelijking met de niet gesuppleerde gebieden. Dit geldt ook voor de korstmosrijke vorm van de gesloten kalkrijke duingraslanden. (veggroep 05b). Dit suggereert een zekere gevoeligheid voor suppletie. Binnen het Waddendistrict komen kalkarme
pioniergemeenschappen met Buntgras (veggroep 07a, 07b, 07c)
0,00% 1,00% 2,00% 3,00% 4,00% 5,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0,00% 0,50% 1,00% 1,50% 2,00% 2,50% 3,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0,00% 1,00% 2,00% 3,00% 4,00% 5,00% 6,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0,00% 1,00% 2,00% 3,00% 4,00% 5,00% 6,00% 7,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0,00% 1,00% 2,00% 3,00% 4,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief 0,00% 0,20% 0,40% 0,60% 0,80% 1,00% rns1 rns2 rns3 rs1 rs2+3 rs3 wns1 wns2 wns3 ws1 ws2+3 ws3
6 geen/zeer weinig overst 5 lichte overstuiving 4 matige overstuiving 3 sterke overstuiving 2 zeer sterke overstuiving 1 extreme overstuiving 0 erosief
Zachte haver Echt bitterkruid
Stijve ogentroost Grote tijm
Glad walstro Kleverige reigersbek
Van boven naar beneden soortsverspreiding
Figuur 5.11 Relatieve voorkomen van enkele kwaliteitsindicatoren van kalkrijk duingraslanden van Grijs duin kalkrijk (H2130_A) binnen de proefgebieden.
wezenlijk minder voor in gesuppleerde gebieden dan in de niet gesuppleerde. Binnen het Waddendistrict komen de kruidenrijke gesloten vormen van het kalkarme Grijs duin (groep 07d, 08a, 08b, 08c) daarentegen zowel redelijk veel voor in gesuppleerde als niet gesuppleerde proefgebieden, waarbij wel het hoofdaccent ligt in de zone met weinig of geen overstuiving binnen de niet gesuppleerde gebieden. Uitzondering daarop vormt groep 07d die
voornamelijk in gesuppleerde gebieden voorkomt, alsook de korstmosrijke vorm (08c) die eerder de gesuppleerde gebieden lijkt te mijden.
Samenvattend lijkt er een matige relatie van Grijs duin met suppletie doordat verspreidingspatronen van vegetatiegroepen niet eenduidig zijn. De teneur is evenwel dat de meeste groepen minder lijken voor te komen in de
gesuppleerde gebieden. Daarentegen lijken Zandzegge vegetaties (09a en 09c) vooral voor te komen in de gesuppleerde gebieden (vooral in de kalkarmere locaties), met name in de zone van licht tot zeer sterke
overstuiving. Dit zou als een degradatie van het goed ontwikkeld Grijs duin kunnen worden opgevat.
Niveau aspectontwikkeling (zie ook bijlage 5.2 en 5.3)
Er zijn binnen de aspectontwikkeling weinig eenduidige relaties gevonden met suppletie. Alleen bladmossen lijken minder voor te komen bij een hoge
dynamiek in combinatie met suppletie (bladmosrijke zone meer naar binnen). Ook bij dauwbraam lijkt een dergelijk patroon waarneembaar doch minder duidelijk.
Niveau soort(verspreiding) (zie ook bijlage 5.2 en 5.3)
Er zijn meerdere soorten die in hun verspreiding een meer of minder eenduidige relatie laten zien met suppletie (zie fig 5.11) Het zijn vooral soorten van de kalkrijke duingraslanden in het Renodunaal district die een relatie laten zien. Zachte haver mijdt bijvoorbeeld in het Renodunaal district de proefgebieden met suppletie (zie fig 5.9). Ook Stijve ogentroost mijdt proefgebieden in het Renodunaal district met een hogere dynamiek en is daarbij in gesuppleerde delen minder optimaal. Dit geldt ook voor Glad walstro. Echt bitterkruid en Grote tijm zijn in gebieden met zowel veel
dynamiek als suppletie minder algemeen dan in gebieden zonder suppletie. Bij Glad walstro lijkt ook zo’n relatie aanwezig doch is deze vager. Kleverige reigersbek toont in het Renodunaal district geen relatie met suppletie maar lijkt juist in het Waddendistrict gebonden aan suppletie in combinatie met veel dynamiek (type 2 en 3) .
De gegevens wijzen in de richting dat suppletie in de kalkrijke duingraslanden leidt tot een zeker kwaliteitsverlies. In het Waddendistrict kan in de kalkarme pionier vegetaties van Grijs duin daarentegen een zeker verrijking optreden doordat soorten die hun hoofdverspreiding hebben in het kalkrijke district hier binnen dringen.
De analyse van de pq gegevens wijzen min of meer in dezelfde richting en ook uit die analyse blijkt dat het om zeer subtiele verschillen gaat. In het Renodunaal lijkt de diversiteit iets lager bij suppletie, in het waddendistrict iets hoger. Maar de verschillen in diversiteit zijn zeker niet significant te noemen. Uit de tabelanalyse van pq’s komt naar voren dat het om de volgende soorten lijkt te gaan, die differentieren in de pq-tabellen voor gesuppleerd dan wel niet gesuppleerd en waarbij alleen gekeken is naar soorten die relatief veel voorkomen :
Tabel 5.1 presentie soorten pq gegevens
H2130_A gesloten, kruidenrijk H2130_B gesloten, schapegras
alleen voor soorten de relatief veel voorkomen alleen voor soorten de relatief veel voorkomen
gemiddeld hoger in niet gesuppleerd locaties gemiddeld hoger in niet gesuppleerd locaties
Bladmossen Bladmossen
Jacobkruiskruid gemiddeld hoger in S
Ruig viooltje Ammophila arenaria
Glad walstro Viola canina
Orobanche caryophyllacea Lotus corniculatus v. corniculatus
Ammophila arenaria Veronica officinalis
Picris hieracioides Syntrichia ruralis v. arenicola Sedum acre gemiddeld hoger in S Helictotrichon pubescens 0 5 10 15 20 25 30 NS S g em . a an ta l so o rt n i n p q 's
niet en wel gesuppleerd (ns en s) (n=8 en n= 10)
Gemiddeld aantal soorten PQ's in gesloten H2130_B in Wdistrict 0 5 10 15 20 25 NS S g em . a an ta l so o rt n i n p q 's
niet en wel gesuppleerd (ns en s) (n=14 en n= 19)
Gemiddeld aantal soorten PQ's in gesloten H2130_A in Rdistrict
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Wns1 Wns2 Wns3 Ws1 Ws2/3 Ws3 re la tie f o p p er vla k stratificatie proefgebieden
Relatief oppervlak gem. diversiteit van vegetatiegroepen binnen gesloten H2130_B in W-district
20 soorten 11 soorten 10 soorten
Figuur 5.13 Diversiteit gesloten, kruidenrijke vorm kalkarm Grijze duinen in Waddendistrict
Bij de gesloten kalkarme Grijze duinen ligt het gemiddeld aantal soorten in de proefgebieden met suppletie licht hoger (ca 2,6 soorten bij gemiddeld ca 20) dan in de proefgebieden zonder suppletie. Het verschil is evenwel niet
significant. Soorten die meer voorkomen in gesuppleerde proefgebieden zijn Hondsviooltje Gewone rolklaver en Mannetjesereprijs.
Een zelfde beeld komt naar voren als gekeken naar bijvoorbeeld de diversiteit op het niveau van vegetatiegroepen (zie figuur 5.13). In het Renodunaal zien we dat de soortenrijkdom bij hogere dynamiek in combinatie met suppletie lager is afgemeten aan het gemiddeld aantal soorten per vegetatietype en het relatieve areaal. Vooral wanneer Rns1 vergeleken wordt met Rs1, Rns2 met Rs2/3 resp Rn3 met Rs3. Voor weinig dynamiek gaat dit niet op. Dit
ondersteunt de analyse naar aanleiding van de soortsverspreiding, terwijl de pq-analyse dat minder doet.
Wordt gekeken naar zgn typische soorten van H2120 en H2130 dan lijkt er geen eenduidig relatie met wel of niet gesuppleerd te zijn (tabel 5.2)
Tabel 5.2