• No results found

4 Deelonderzoek bodem en bovengrondse biomassa

4.2.3 Mogelijke effecten van hogere dynamiek

Meer dynamiek is mogelijk belangrijker dan suppletie (figuren 4.3-4.10). Voor de verschillende vegetatietypen neemt de afstand tot de duinvoet significant toe in beide districten (Figuur 4.3), wat wijst op een verschuiving van

vegetatiezones. Voor de verschillende duinzones verandert de gemiddelde afstand tot de duinvoet uiteraard niet, behalve voor zone 4 in het

Waddendistrict, waar de monsterpunten in de meer dynamische gebieden verder van de kust afliggen dan in de meer stabiele gebieden.

De pH van de bodem wordt binnen de vegetatietypen niet beïnvloed door dynamiek, mogelijk omdat de betreffende vegetatiezone al is opgeschoven (Figuur 4.4). Binnen bepaalde duinzones is de pH bij hogere dynamiek wel significant hoger. In het Renodunaal district is vooral sprake van een overall verhoging van de pH over alle duinzones. In het Waddendistrict neemt de pH vooral toe in zone 3 en 4, vanaf 60 m van de duinvoet (effect schelpenpad?). De pH wordt hier zelfs hoger dan in de bijbehorende zones van het

Renodunaal district, wat wijst op een sterkere invloed van vers zand (of van schelpenpad). Dit laatste wordt ook zichtbaar in de toename van de

bulkdichtheid in het Waddendistrict bij hogere dynamiek, vooral in Witte duinen en Grijze duinen pioniervegetatie, en in de zones 3 en 4 (Figuur 4.5). In stabiele gebieden is de bulkdichtheid in deze vegetatietypen en duinzones al duidelijk afgenomen, maar bij hogere dynamiek wijst de hoge bulkdichtheid op de aanvoer van vers zand. In het Renodunaal district treedt in de

onderzochte PQ’s dit proces van verjonging echter nauwelijks op. Dit wordt ondersteund door het C-gehalte van de bodem, dat alleen in het

Waddendistrict wordt beïnvloed door dynamiek (Figuur 4.6). Daar vindt in zone 3 en 4 een significante verlaging van het C-gehalte plaats, wat net als de verhoging van de bulkdichtheid wijst op de aanvoer van vers zand. De

hoeveelheid strooisel wordt echter vooral in het Renodunaal district beïnvloed (Figuur 4.7), mogelijk als gevolg van de hogere kalkgehalten. In het

Renodunaal district is de hoeveelheid strooisel lager in gebieden met hogere dynamiek. Voor de langere termijnontwikkeling is de verlaagde

strooiselaccumulatie misschien minder belangrijk, omdat de verlaging vooral optreedt in de zones dicht bij de kust.

Een hogere dynamiek leidt tot duidelijke veranderingen in

micronutriëntensamenstelling in de plant, vooral wat betreft Na, Mg, en Ca. Macro-nutriënten als N, P en K worden niet beïnvloed, maar het Na-gehalte neemt duidelijk toe bij hogere dynamiek, vooral in het Renodunaal district (Figuur 4.8). Zowel Embryonale duinen met Biestarwegras als Witte duinen met helm hebben een fors hogere Na-gehalte bij hoge dynamiek. Hetzelfde geldt voor de zones 1 en 2 dichter bij de kust. Een vergelijkbaar patroon is zichtbaar in het Mg-gehalte, dat ook in de Embryonale duinen van het

Waddendistrict een significant effect van dynamiek laat zien (Figuur 4.9). Ook het Ca-gehalte neemt toe in gebieden met hogere dynamiek, hoewel

waarschijnlijk niet alles is toe te schrijven aan dynamiek zelf, omdat de verschillen vooral optreden in de Grijze duinen in het Renodunaal district en op grotere afstand van zee. Dit wordt ondersteund door hogere Mn-gehalten in dezelfde vegetatietypen en zones in het Renodunaal district, die mogelijk wijzen op minieme verschillen in moedermateriaal. De Na:Ca ratio lijkt in ieder geval wel sterk beïnvloed door dynamiek zelf (Figuur 4.10). De Na:Ca

ratio neemt vooral toe bij hogere dynamiek in het Renodunaal district, en dan vooral in de Embryonale en Witte duinen, en de zones dicht bij zee.

4.3 Deelconclusies

Het mogelijke ecologische effect van suppletie op bodemeigenschappen als pH, bulkdichtheid en organische stofgehalte en nutriëntensamenstelling van de vegetatie lijkt beperkt te zijn. Alleen in het Renodunaal district zijn significante verschillen tussen gesuppleerde en niet-gesuppleerde gebieden gemeten, en het effect lijkt beperkt tot de Embryonale duinen met

Biestarwegras en Witte duinen met Helm in de zones tot 80 m van de

duinvoet. In deze gebieden leidt suppletie tot een hogere ongecorrigeerde C:N ratio in de bodem, wat aanvoer van kalkrijker zand aangeeft, en een hoger Ca-gehalte in vegetaties met Biestarwegras. Dit is in overeenstemming met het hogere kalkgehalte van het suppletiezand in dit duindistrict. Andere bodemparameters en macro-nutriënten worden echter niet beïnvloed. Het effect van suppletie in het kalkarmere Waddendistrict en in de verder van de kust gelegen zones is waarschijnlijk sowieso gering.

Hogere dynamiek leidt tot grotere veranderingen in bodem en vegetatie. In het Renodunaal district lijkt in de onderzochte pq’s niet zozeer sprake te zijn van inwaaiend zand, als wel van verhoogde input van Na en Mg, mogelijk via verhoogde saltspray. Dit leidt tot hogere Na- en Mg-gehalten in de vegetatie, en hogere Na:Ca ratio’s, vooral in de zones dichter bij de kust. Ook is in alle duinzones sprake van een lichte verhoging van de pH, hoewel dit in de Grijze duinen mogelijk ook samenhangt met kleine verschillen in moedermateriaal tussen gesuppleerde en niet-gesuppleerde gebieden. Hogere dynamiek leidt ook tot verschuiving van zones van vegetatietypen, waarschijnlijk mede als gevolg van de hogere zoutinput.

In het Waddendistrict lijkt hogere dynamiek vooral tot meer inwaaiend zand te leiden, en minder tot een hogere zoutinput. In welke mate deze verjonging van de bodem samenhangt met ligging op de wind en hoogte van de zeereep is niet bekend. Wel kan daarbij de kanttekening gemaakt worden, dat de twee meest dynamische locaties op Texel liggen en een andere windoriëntatie hebben dan de Vlielandlocaties.

Hogere dynamiek leidt tot meer vers zand met een hogere bulkdichtheid en een lager C-gehalte dan in stabiele gebieden, ook in de Grijze duinen. Ook de pH wordt hierdoor sterk verhoogd. Door de hogere aanvoer van zand schuiven ook in het Waddendistrict de vegetatietypen verder naar binnen.

Wat betreft vegetatietypen lijkt een hogere dynamiek vooral gunstig voor de Embryonale en Witte duinen, met een hogere aanvoer van zout in het Renodunaal district, en een hogere aanvoer van vers zand in het

Waddendistrict. Het is de vraag in hoeverre een hogere dynamiek gunstig is voor de Grijze duinen. Een voordeel is de verjonging van het landschap en de verhoging van de pH. Een nadeel is echter de uitbreiding van Embryonale en Witte duinen verder naar binnen, die mogelijk ten koste gaat van het areaal aan Grijze duinen. Dat ligt er aan of de landwaartse grens van de Grijze duinen ook opschuift en dat weten we niet.

Afstand vanaf duinvoet 1, 2 0 100 200 300 400

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

m

Primaire duinen Witte duinen GD-pionier GD-grasland

Afstand vanaf duinvoet 2

0 100 200 300 400

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

m

zone 1 zone 2 zone 3 zone 4

Figuur 4.3 Het mogelijke effect van dynamiek op de afstand tot de duinvoet in het Renodunaal (R) en Waddendistrict (W) voor verschillende vegetatietypes (boven) en zones m.b.t. afstand van de duinvoet (onder). Primaire duinen = Embryonale duinen (H2110); Witte duinen = helmduinen (H2120); GD-pionier = Grijze duinen, pionierfase (H2130); GD-grasland = Grijze duinen,

duingrasland (H2130). Zone 1 = 0-40 m in het Renodunaal district en 0-30 m in het Waddendistrict; Zone 2 = 40-80 m in het Renodunaal district en 30-60 m in het Waddendistrict; Zone 3 = 80-180 m in het Renodunaal district en 60-120 m in het Waddendistrict; Zone 4 = > 180 m in het Renodunaal district en > 120 m in het Waddendistrict. 1 = suppletie heeft een significant overall

effect ( p < 0.05) binnen het Renodunaal district; 2 = suppletie heeft een

significant overall effect binnen het Wadden district. * = significante

verschillen binnen een bepaald vegetatietype of duinzone tussen gesuppleerde en niet-gesuppleerde gebieden.

*

pH-H2O 6 7 8 9 10

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

Primaire duinen Witte duinen GD-pionier GD-grasland pH-H2O 1 6 7 8 9 10

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

zone 1 zone 2 zone 3 zone 4

Figuur 4.4 Het mogelijke effect van dynamiek op de pH van de bodem in het Renodunaal (R) en Waddendistrict (W) voor verschillende vegetatietypes (boven) en zones m.b.t. afstand van de duinvoet (onder). Primaire duinen = Embryonale duinen (H2110); Witte duinen = helmduinen (H2120); GD-pionier = Grijze duinen, pionierfase (H2130); GD-grasland = Grijze duinen,

duingrasland (H2130). Zone 1 = 0-40 m in het Renodunaal district en 0-30 m in het Waddendistrict; Zone 2 = 40-80 m in het Renodunaal district en 30-60 m in het Waddendistrict; Zone 3 = 80-180 m in het Renodunaal district en 60-120 m in het Waddendistrict; Zone 4 = > 180 m in het Renodunaal district en > 120 m in het Waddendistrict. 1 = suppletie heeft een significant overall

effect ( p < 0.05) binnen het Renodunaal district; 2 = suppletie heeft een

significant overall effect binnen het Wadden district. * = significante

verschillen binnen een bepaald vegetatietype of duinzone tussen gesuppleerde en niet-gesuppleerde gebieden.

Bulkdichtheid van de bodem 2 1 1.2 1.4 1.6 1.8

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

g c m -3 Primaire duinen Witte duinen GD-pionier GD-grasland

Bulkdichtheid van de bodem 2

1 1.2 1.4 1.6 1.8

R-stabiel R-dynamisch W-stabiel W-dynamisch

g c m -3 zone 1 zone 2 zone 3 zone 4

Figuur 4.5 Het mogelijke effect van dynamiek op de bulkdichtheid van de bodem in het Renodunaal (R) en Waddendistrict (W) voor verschillende vegetatietypes (boven) en zones m.b.t. afstand van de duinvoet (onder). Primaire duinen = Embryonale duinen (H2110); Witte duinen = helmduinen (H2120); GD-pionier = Grijze duinen, pionierfase (H2130); GD-grasland = Grijze duinen, duingrasland (H2130). Zone 1 = 0-40 m in het Renodunaal district en 0-30 m in het Waddendistrict; Zone 2 = 40-80 m in het

Renodunaal district en 30-60 m in het Waddendistrict; Zone 3 = 80-180 m in het Renodunaal district en 60-120 m in het Waddendistrict; Zone 4 = > 180 m in het Renodunaal district en > 120 m in het Waddendistrict. 1 = suppletie

heeft een significant overall effect ( p < 0.05) binnen het Renodunaal district;

2 = suppletie heeft een significant overall effect binnen het Wadden district. *

= significante verschillen binnen een bepaald vegetatietype of duinzone tussen gesuppleerde en niet-gesuppleerde gebieden.

* *

* *