‘Ik ben helemaal niet gek, maar ik was niet goed bij mijn hoofd toen ik dacht dat
Sainte Anne zou lijken op die echtgenoten die ik heb meegemaakt: die man uit Nantes
die geen stom woord zei, en die andere uit Vannes die alleen maar grofheden ten
beste gaf, en die Brestenaar die zich de dag na het huwelijk al niet meer om zijn
vrouw bekommerde. Maar waarom zou ik me door de herinneringen aan al die
afschuwelijke mensen ongelukkig laten maken, en waarom zou ik niet heel eenvoudig
mijn leven doorbrengen aan de zijde van de man die ik liefheb als mijzelf!’
‘Zwijg,’ zei haar moeder bijtend. ‘Ik wil dergelijke overdreven taal niet horen.
Het gaat te ver zo over een man te spreken, zeker als je aan een ander bent toegezegd.
Ik schaam me dood je zo slecht te hebben opgevoed dat je niet beseft dat je wartaal
spreekt en veel te ver gaat.’
Na deze terechtwijzing sprak mademoiselle D'Estival niet meer. Zij huilde. Haar
moeder raakte altijd direct geïrriteerd als zij haar tranen zag. ‘Is huilen ook een
zonde?’ zei zij bitter. ‘En moet ik niet spoorslags naar mevrouw De Sainte Anne om
haar zingend te bedanken voor de man die zij mij bezorgt opdat ik haar zoon niet zal
trouwen? Want nu zie ik tot in de details het gehele plan achter al die vriendelijkheden
die zij ons zo recentelijk heeft betoond, die zoete glimlach, die uitnodiging van
eergisteren, het bezoek van gisteren...’
‘Kind, hou je mond,’ onderbrak mevrouw D'Estival. ‘Oordeel niet over het gedrag
van mensen die wijzer zijn dan jij bent; zo dadelijk ga je je moeder nog beschuldigen.’
Maar vervolgens matigde zij zich toch een beetje, en na een poosje was zij zelfs
voortdurend op haar qui vive om te voorkomen dat haar dochter tot het inzicht zou
komen dat zij allerminst vrij was dit huwelijk te weigeren, ook al mishaagde het haar.
‘Je zult je leven delen met een heel zachtaardige en wellevende man, je gaat wonen
in een huis dat heel mooi ligt...’
‘Och hemel! Daar had ik nog niet aan gedacht! Tot overmaat van ramp zal ik dan
deze plek, de plek waar ik voor het eerst van mijn leven gelukkig ben geweest, moeten
verlaten. Een paar weken geleden wist ik nog niet wat geluk was. Nu ben ik gelukkig,
en nu moet er alweer een eind aan komen; het is eigenlijk al voorbij.’ En haar tranen
begonnen nog overvloediger te stromen dan zij voorheen al deden.
‘Je bent een ondankbaar wezen, niets minder dan dat,’ zei haar moeder. ‘Je houdt
alleen van jezelf. Je bekommert je geen ogenblik om je moeder die zich voor jouw
geluk heeft opgeofferd. Denk je dat het voor mijzelf was dat ik je vader tot een
huwelijk heb geprest? Voor mij viel er toch niets mee te winnen! De haat van mijn
familie, ja - en die heb ik dan ook ervaren - en de minachting van de zijne - dagelijks
word ik er nog aan herinnerd. Ik denk niet dat de hooghartige mevrouw De Sainte
Anne er ooit in zou hebben toegestemd haar zoon mijn
schoonzoon te zien worden, maar als hij jou ondanks haar getrouwd zou hebben, met
wat een dédain zou zij ons, en vooral mij, beschouwd hebben. En wat zou ik hebben
gehad om mij schadeloos te stellen voor die vernederingen? Jij zou je er - zo ben je
nu eenmaal, dat zie ik nu duidelijk - heel weinig van hebben aangetrokken. Ik ben
aangewezen op dit huis. Ik zou er alleen en verlaten zijn achtergebleven als jij zou
zijn vertrokken om twee huizen verder, bij de buren, het schitterende middelpunt te
zijn van het gezelschap, mij in vergetelheid achterlatend, alsof ik niet degene was
die je ter wereld had gebracht.’
‘Vreselijk! Wat zegt u toch allemaal!’ riep mademoiselle D'Estival uit, en zij kuste
haar moeders handen. ‘Ik u vergeten! Ik erop uit zijn te schitteren in ander gezelschap!
Wat u zegt is me helemaal vreemd en ik kan u niet volgen.’
‘Kom nou,’ zei haar moeder. ‘Ik ken de wereld een stuk beter dan jij. Wat vandaag
totaal ondenkbaar lijkt, kan morgen tot de reële mogelijkheden behoren. Wanneer
je man en je schoonmoeder je goed zouden hebben behandeld, zou je je om je eigen
moeder geen zorgen meer hebben gemaakt; als je op het kasteel met de nek zou zijn
aangekeken, zou je hier op de boerderij zijn komen uithuilen.’
‘Maar,’ zei mademoiselle D'Estival, ‘was er zo'n haast bij mij te laten trouwen?
U hebt uit mijn antwoorden inzake Sainte Anne toch kunnen begrijpen dat ik helemaal
niet vind dat er haast bij is?’
‘Kind dat je bent,’ zei de moeder. ‘Heb je er wel een idee van, wat het kost om je
te kleden zoals nu gebeurt, en om te leven zoals wij leven, al leven wij sober? Ik heb
altijd gewild, en ik had er mijn redenen voor, dat je als een demoiselle gekleed ging.
Geëtaleerde armoede stoot af; alleen misère die vermoed wordt, vermag te ontroeren.
Op de dag dat Castor Sainte Anne beet, heb jij tegen die dames kunnen zeggen: “Hij
is gewend aan die rokken, want de mijne zijn even lang.” En ik was daar heel gelukkig
over. Maar denk maar niet dat de appels en de
peren uit onze boomgaard ook maar iets opleveren waardoor jij zo iets kunt zeggen.
In document
Belle van Zuylen, Mijnheer Sainte Anne · dbnl
(pagina 60-63)