modderpoelen geworden sinds de sneeuw ook in Jolkos gevallen was. Eindelijk
kwam haar ter ore, dat de zoon van Diopos ziek was geweest, niet ernstig overigens,
en nog geen halve dag later zag zij hem wandelen, warm ingebakerd, genietend van
de winterzon, die de sneeuw deed smelten. Hij liep voetje voor voetje, en hield zijn
schouders minder ver naar achteren dan gewoonlijk. Toen Simaetha hem bijna had
ingehaald, keek hij om. De stekende blik, die haar trof, joeg een golf van haat in haar
op, maar zij vermande zich en ging verder. Op gelijke hoogte met hem gekomen,
sloeg zij de ogen neer en sprak hem aan in het stotende Jolkos dialect. Of hij zich
haar nog herinnerde? Strepsiades, die haar onmiddellijk had herkend, had grote lust
zijn verachting te tonen door bijvoorbeeld op de grond te spuwen; maar zijn mond
was nog droog van de koorts, en toen zij sprak, over nieuwe geneugten in haar
geitestal, over een afspraak,
een onderhoud dat zij hem verzocht, gaf hij aan zijn minachting alleen nog maar
uiting door de neerbuigende wijze waarop hij haar te woord stond. Bij haar hut, nu
dadelijk, kon zij hem meer vertellen.
Strepsiades beloofde haar met zijn vrienden de hut te zullen afbreken, zo zij hem
bedroog. Hij volgde haar op een grote afstand. Tussen de bokken en geiten, die bij
het zuidelijke muurtje warmte zochten, lichtte zij haar aanbod toe. Hij zat met
gekruiste benen tegen de muur, en luisterde met slaperige ogen, van tijd tot tijd
knikkend. Dit gluurogende wijf wist veel van zijn leven af. Niet alleen dat hij Aktaion
haatte, was haar bekend, en dat deze haat door herhaalde twisten met de hoogmoedige
bluffer tot in het ondraaglijke was gestegen, maar ook dat Timandra hem afgewezen
had, - een reden te meer om zich te wreken, zo niet op beiden, dan toch op Aktaion
alleen. Wraak op Timandra was overigens het laatste wat de oude vrouw scheen te
wensen. Timandra was zeer ongelukkig en verdiende hun beider mededogen.
Waarschijnlijk zou Aktaion niet met haar trouwen; en tengevolge van een overijlde
gelofte, afgelegd toen zij nog op zijn woord meende te kunnen bouwen, was zij,
indien het huwelijk niet voltrokken werd, veroordeeld tot aan haar dood toe maagd
te blijven en wol te spinnen in Amphanai, zonder kinderen om zich heen. Dit was
deerniswekkend. Wat Strepsiades hiervan dacht? Moest men haar niet behulpzaam
zijn om dit ellendige lot te ontlopen?
Hier barstte Strepsiades in een gierend gelach uit, en weerde een opdringerige bok
af, die hem het zout van het bezwete gezicht wilde likken. Het was een prachtige
bok, Simaetha's trots, met een lang uitgeplozen baard en eigenaardige brede, bijna
vierkante pupillen. ‘Houd op!’ riep Strepsiades, terwijl hij het dier een welgemikte
stomp op de neus gaf, zodat het achteruitstoof, maar staan bleef om de aanval te
hervatten, ‘die malle bok schijnt er meer van te weten. Moet ik werkelijk geloven,
dat je mij deze rol hebt toebedacht, duivels wijf? Mijn vader is een kalme man, vlak
na de maaltijd, maar wanneer ik mij deze kunsten met Timandra veroorloofde, zou
hij mij toch zeker vervloeken? Of moet ik na afloop soms met haar trouwen? En dan
dit nog: waar blijft in dit plan de wraak op de jonge hond? Indien hij haar het liefst
zou willen verlaten kan hij mij alleen maar dankbaar zijn,
neer ik de taak van hem overneem, met hymenaios of zonder hymenaios. Bij Hermes,
wat een onbekookt plan is dit!’
‘Lach maar flink uit,’ zei Simaetha flemend, en koelde onderwijl haar woede op
de geiten, die het voorbeeld van de bok hadden gevolgd en huppelend en klingelend
op de zwetende priesterzoon afkwamen, ‘Hermes is een goede naam, want je zult
onzichtbaar zijn als Hermes, en niemand zal het weten.’
‘Ach wat,’ zei Strepsiades lui, ‘geef me liever Lysidè, of een ander, - niet die van
vroeger, die heeft me een te scherpe tong.’
‘Alles op zijn tijd,’ - Simaetha joeg nu met brede armbewegingen de gehele kudde
weg, want haar bezoeker was met steentjes en uit de muur gebroken stukken leem
gaan smijten, en zij hield te veel van haar dieren om hen daaraan bloot te stellen.
-‘Lysidè komt later wel aan de beurt. In mijn stal is het donker, zoals je weet. Zo
donker, dat niemand je herkennen zal en je gemakkelijk de rol van Aktaion zult
kunnen spelen, de enkele ogenblikken dat dit nodig is, want het meisje uit Amphanai
zal een bedwelmende drank drinken, zodat zij zich niet verweert.’
Strepsiades zette grote ogen op, - ‘Maar hoe weet ze dan, dat het Aktaion niet
was? En hoe zal Aktaion het weten? Een bedwelmende drank, - een schoon plan...’
‘Ik zal het haar zeggen. Maar dat is niet eens nodig. Zodra jij Aktaion ontmoet,
wordt alles immers opgehelderd. Oenopions dochter hoort van Aktaion, dat hij niet
in de stal was, en Aktaion hoort van Oenopions dochter wat er in de stal is
voorgevallen.’
‘En Aktaion hoort van het oude wijf Simaetha, dat Strepsiades in de stal was!’
‘Zowaar Hekate 's nachts haar honden loslaat op alle meinedigen...!’ sprak Simaetha
plechtig en hief beide handen ten hemel.
‘En wat is het nut?’ - Ongeduldig trok Sterpsiades zich omhoog aan een ring in
de muur. Om zijn lippen speelde nog steeds een laatdunkend lachje, maar zijn ogen
stonden begerig. - ‘Aktaion zal alleen maar juichen en mij aan zijn borst drukken,
iets wat ik tot elke prijs vermijden wil.’
‘Geloof dat niet,’ zei Simaetha geheimzinnig, en kwam dichter bij hem staan, ‘er
is veel tegenstrijdigs in Aktaion. Ik, die hem zo goed ken, verwonder mij er soms
over. Hij wil niet trouwen met het meisje uit Amphanai, en toch ook weer wél. In
elk geval wil hij haar niet aan een ander afstaan. Hij haat haar niet, o neen, hij
wil alleen maar niet trouwen, omdat... Maar dat doet er niets toe.’
‘Wartaal,’ bromde Strepsiades, zich de ogen voor de zon beschuttend, ‘orakelpraat.’
- Maar hij bleef staan, in een houding, alsof hij er niet afkerig van was nog meer van
zulke orakelpraat aan te horen.
Zozeer was Simaetha ervan overtuigd Aktaion een dienst te bewijzen, dat zij met
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 9. Aktaion onder de sterren · dbnl
(pagina 138-141)