• No results found

Na het misschien te uitzonderlijke voorbeeld van de wat stilletjes getrouwde jongeman laat ik hieronder tot slot enkele gezinssituaties volgen die een indruk kunnen geven

van gevarieerde betrekkingen tussen man en vrouw en ouders en kinderen. Zij staan

onder elkaar en suggereren als zodanig een zekere gelijke geldigheid. Uit het

hierboven staande is echter duidelijk geworden dat de man-vrouw-verbintenis en de

gezinsverhoudingen een ontwikkeling hebben doorgemaakt in de richintg van

veelvuldiger huwelijk en gezinsleven en een vermindering van de concubinaten.

Bezoekrelaties worden bovendien vaker stil gehouden dan vroeger het geval was.

Het laatste voorbeeld hieronder is een wat formele representatie van de waarden van

de respectabiliteit en is daarom iets minder levensecht dan de andere. Zowel het

geval van de in stilte getrouwde jongeman als dit laatste zijn echter - zo goed als de

andere voorbeelden - van betekenis, omdat zij iets belichten van de culturele idealen

waarop men zich vaak oriënteert.

1. M. was 38 jaar en zij had twee concubinaten achter de rug. Nu had ze geen man

in huis, maar onderhield een relatie met een A.C-buschauffeur.

Zij kreeg van hem enig geld, dat nodig was, want M. verdiende zelf als hulp in de

huishouding te weinig om met haar vier kinderen rond te komen. Haar partner was

vrijgezel en dacht er niet over haar te trouwen. Aan een concubinaat wilde M. niet

meer beginnen. Haar kinderen groeiden op en o.m. daarom zag ze af van een niet.

zo ‘nètchi’ levenswijze. Zij weigerde ook haar partner in haar eigen huis te ontvangen

en bezocht hem in zijn huisje op weg van werk naar huis. M. nam zich voor geen

enkele man meer te nemen, zodra haar oudste zoon geld verdiende. Het was diens

plicht voor haar en de andere kinderen te zorgen. Zij zou dan eindelijk vrij zijn en

zich niet meer afhankelijk voelen van los-vaste relaties. M. prees zich gelukkig een

jongen als oudste kind te hebben. Sommige mensen wilden eerst een dochter, meende

zij, omdat zij bang waren dat het eerste kind ‘floho’ zou zijn en een zwakke dochter

is minder erg dan een zwakke zoon. Maar haar zoon was sterk en M. had straks geen

man meer nodig. Haar partner antwoordde - gevraagd naar de reden waarom hij niet

wilde trouwen - dat hij geen verantwoordelijkheid wilde. Bovendien had M. al twee

concubinaten gehad en dat bracht altijd het gevaar met zich mee, dat zij het opnieuw

zou aanleggen met haar vroegere partners van wie zij nu eenmaal kinderen had. Tot

een ‘kompaña’ was hij wel bereid, maar dat wilde M. weer niet. Dat was haar

economisch te onzeker en sociaal te onaantrekkelijk. Een ‘kompañera ta keda boca

ketu pa no perde tur kos’ (een kompañera houdt haar mond om niet alles te verliezen).

Als ‘kompañera’ ontving je bovendien ‘menos kariño’ (minder affectie) van de

mensen. De bestaande regeling van hun relatie vond zij het best.

2. T. was 31 jaar en zij leefde sinds ruim twee jaar in concubinaat met de vader van

de twee jongsten van haar vier kinderen. Haar allereerste kind woonde bij de moeder

van de verwekker. Deze wilde geen geld geven en daarom had T. het kind bij zijn

familie gebracht. Zij zag het zelden. Zij had geen huwelijk in het vooruitzicht, maar

had wel de zekerheid van een eigen dak boven het hoofd. Het houten huisje was van

haar. Zij had het geërfd van een tante bij wie zij was ingetrokken nadat tot woede

van haar gehuwde ouders de eerste tekenen van zwangerschap zich hadden

geopenbaard. Haar vader was het meest verbolgen geweest en wel zo dat haar moeder

T. tegen hem in bescherming ging nemen. Geen enkele man was te vertrouwen en

als er wat gebeurde, dan lieten ze de vrouw zitten, meende zij. Hoewel T. daarna

weer in haar nieuwe status van aanstaande moeder mocht terugkomen, was zij bij

haar tante gebleven.

Haar tweede kind werd geboren uit een concubinaat. Haar concubaan had na acht

maanden, vlak voor de geboorte van het kind, de benen

ge-nomen. T's huidige concubaan was een goede man, maar hij moest niets uithalen,

anders kon hij gaan. Hij was financieel vooral voor zijn eigen kinderen bij haar

verantwoordelijk. T. moest zelf de dokterskosten e.d. voor: haar tweede kind dragen.

3. A. was een man van 43 en had al 16 jaar lang een concubinaat met een vrouw van

47 bij wie hij vier van de zeven kinderen had verwekt ‘Miho bon biba ku mal kasá;

ora bo kasa, e muhè ta bai demandabo hopi i bo ta keda sin nada, nada’ (Beter een

goed concubinaat dan een slecht huwelijk; als je trouwt dan gaat de vrouw steeds

meer eisen stellen en dan ben je nergens meer) was zijn motto. De vrouw had al eens

aangedrongen op trouwen ‘voor de kinderen’, maar A. wilde niets van ‘drecha bida’

(het leven beteren) weten, omdat hij niets kwaads in zijn concubinaat vond. A. en

zijn partner vormden een goed span en daardoor hadden ze het zo lang met elkaar

uitgehouden. De meeste concubinaten duurden niet langer dan één of twee jaren.

Door zijn verantwoordelijkheidsgevoel jegens zijn gezin met inbegrip van de kinderen

van de vrouw alleen (waarvan er inmiddels al twee dochters het huis hadden verlaten:

een dochter getrouwd, de ander als interne hulp in de huishouding) was A. ook beslist

de erkende baas in huis, wat van veel ‘kompañeros’ niet kan worden gezegd.

4. Z. is 58 jaar en 34 jaar gehuwd. Hij heeft een lagere betrekking bij de overheid en

bewoont een ruim stenen huis in Band' Abao. Slapen doet hij daarin echter niet. Hij

heeft een eigen ‘palu di maishi’-huisje gebouwd achter de grote woning en verblijft

daar het grootste deel van de tijd die hij thuis is sinds onenigheden zijn begonnen

tussen hem en zijn vrouw en kinderen. Zijn dochters vinden hem een ‘pulushi’

(twistzieke) die als zedenmeester probeert op te treden, terwijl hij zelf buitenechtelijke

relaties onderhoudt en enkele ‘yu djafò’ (buitenechtelijke kinderen) heeft. De

ruimtelijke scheiding voorkomt veel spanningen. Z.'s vrouw erkent ook wel dat hij

zich niet van zijn plichten als man en vader afmaakt; hij geeft voldoende huishoudgeld,

al maakt hij wel eens moeilijkheden als dat geld naar zijn gevoel niet goed wordt

besteed. Zo vindt hij af en toe dat te veel geld gestoken wordt in kleren van zijn

dochters die mooie sier maken en gevaarlijk lonken naar de jongens. Een van hen

had al een baby van een jongeman die geen aanstalten maakte om zijn vaderschap

te wettigen. Men vindt Z. echter niet onvriendelijk. Hij verwierf bovendien enig

respect van zijn echtgenote, toen hij een tijdje geleden een relatie met een buitenvrouw

had afgebroken, omdat deze zijn echtgenote op straat had geconfronteerd met die

verhouding. Hij zelf maakte geen bijzonder geheim ervan, maar de ‘kombles’ mocht

de

code, die voorschrijft dat de waardigheid van de gehuwde vrouw moet worden

gerespecteerd, niet breken. Z. kreeg fikse ruzie met zijn vrouw (de meest directe

aanleiding tot de ‘scheiding’ van wonen) maar zette toch deze maitresse aan de kant.

Zowel zijn vrouw als zijn kinderen vinden het niet vreemd hem - ondanks alles - als

hoofd van de huishoudgroep aan te wijzen. De enige zoon van het echtpaar is zelden

thuis. Z. praat hoofdschuddend, maar lachend over hem als een ‘bandido’. Zijn vrouw

is echter helemaal niet over hem te spreken. Hij draagt thuis nauwelijks geld af en

zij heeft al twee keer ruzie gehad met moeders van zwangere meisjes, die haar zoon

aanwijzen als de verwekker. Dit doet haar naam geen goed en brengt haar positie in

gevaar. De jongen zal toch eens wat geld bij haar moeten brengen alvorens hij het

aan andere verplichtingen uitgeeft. Tot z'sn 30ste lag de eerste plicht van de jongeman

bij zijn moeder.

5. C. is 31 jaar en werkt bij de douane. Hij is twee jaar getrouwd met D., een vrouw

van 26 jaar en moeder van een voor-echtelijk en een wettig geboren kind. D. woonde

tot haar huwelijk bij haar moeder in met haar eerste kind, dat zij kreeg uit een

kortstondige verhouding met een man met wie zij dacht te trouwen, maar die er na

de eerste tekenen van zwangerschap vandoor ging. ‘E no tabata kier responsabilidat’

(Hij wilde geen verantwoordelijkheid). C. vertelde dat hij allang met D. wilde trouwen,

maar hij vond zich een aantal jaren geleden te jong. Bovendien zorgde hij toen voor

zijn moeder. Dit had tot gevolg dat ‘iemand anders (hem) was voor geweest bij D.’,

zoals hij het uitdrukte. D. is echter een goede ‘humilde’ (bescheiden) vrouw en C.

bleef verliefd op haar. Toen de minnaar van D. haar verliet, nam hij op zich voor

haar en haar kind te zorgen. D. moest wel beloven dat zij haar minnaar niet meer zou

zien en geen alimentatie van hem zou aannemen, omdat ‘amor bieu no sa frusa’ (oude

liefde roest niet). C. vertrouwde haar echter best en gaf hoog op van D. en haar

familie, omdat zij zijn aanbod om te gaan samenwonen zonder vooruitgesproken

vooruitzichten op een huwelijk van de hand wezen. Hij besloot daarom met D. te

trouwen en het voorechtelijke kind als het zijne te erkennen. Hij had op een bepaalde

manier schuld aan de geboorte en het was bovendien jong, zodat het hem als vader

zou accepteren. D. gaf in bijzijn van C. te kennen geluk te hebben gehad. Veel meisjes

in haar omstandigheden kregen geen kans meer om te trouwen en waren vaak

overgeleverd aan de grillen van mannen bij wie zij steun zochten.

D. meende ook dat vrouwen als zij ‘humilde’ moesten zijn. Tenslotte was ze geen

maagd toen ze C. trouwde; zij had daardoor altijd minder rechten. Het sprak voor

haar vanzelf dat gesprekken met C. zonder haar

aanwezig-heid werden gevoerd. C. was uitdrukkelijk de baas in huis. Hij geloofde geen ‘yu

djafò’ te hebben, maar aarzelde niet in bijzijn van D. te zeggen dat ‘wat niet is, wel

komen kan’, al was het altijd beter het dan niet te zeggen.

6. G. is 36 jaar, employé bij Shell en 14 jaar getrouwd met F. Zij hebben vier kinderen

en wonen in een stenen huis dat eigendom is van G. Bij gesprekken met hem zijn F.

en de kinderen vaak aanwezig, want G. vindt dat hij geen geheimen voor zijn gezin

behoeft te hebben. F. mengt zich ook af en toe in de conversatie, terwijl de kinderen

eveneens nu en dan commentaar leveren op uitlatingen die G. doet. Man en vrouw

zijn gelijk, meent G., al is de man de eigenlijke baas in huis. Net al zijn vrouw wil

hij met zijn kinderen een harmonische relatie onderhouden. ‘Yu djafò’ heeft hij niet

en F. was bij hun eerste ontmoeting maagd. Beiden wilden in hun gedrag en in de

opvoeding van hun kinderen afstand nemen tot ‘het oude systeem’ waarin veel mensen

nog leefden. G.'s verantwoordelijkheden lagen in zijn gezin. Muhè djafò (maitresse)

en ‘yu djafò’ zouden de sfeer grondig bederven. Zichzelf, F. en de kinderen zou hij

sociaal en economisch ermee benadelen. Drinken buitenshuis deed hij niet en zijn

sociale betrekkingen waren begrensd door zijn werksituatie, zijn gezin, de wederzijdse

familie en enkele vriendschappelijke contacten. Sommige mensen in de buurt noemden

hem een echte ‘macamba pretu’, die dacht dat hij meer was dan zij. Anderen echter

- vooral vrouwen - spraken over G. als een ‘shon’, een heer met fatsoen en

verantwoordelijkheidsgevoel. Zijn hele familie had voor zover bekend ook een goede

naam met ‘muhé kasà so’ (alleen gehuwde vrouwen).

Literatuur

Yu'i Mama; enkele facetten