moeilijkheden gesteld die deels met de literatuur in het algemeen en deels met de
specifiek koloniale literatuur te maken hebben. Het verdient ter vermijding van
misverstand aanbeveling allereerst met de algemene literaire fenomenen rekening te
houden. Ik zou in het bijzonder de volgende willen noemen.
1. De stationaire en evolutionaire tendensen van de betrokken gemeenschap zoals
onder meer beschreven in het meesterlijk werk ‘Prometheus’ van Carry van Bruggen.
In deze studie kunnen wij niet nalaten eveneens te wijzen op de rede door Harry
Hoetink bij de aanvaarding in 1965 van het buitengewoon hoogleraarschap in de
sociologie van niet-westerse gebieden aan de hogeschool te Rotterdam uitgesproken
over het ‘nieuwe evo-lutionalisme’ waarbij vooral de hem zo goed bekende structuren
in het Caribisch gebied in de beschouwing werden betrokken.
2. De psychologische tendensen die in de kunstwerken tot uiting komen. Miguel de
Unamuno heeft destijds gemeend deze min of meer volledig in de volgende
vijfvoudige reeks te kunnen samenvatten: ‘las literaturas de devoción, erotismo,
afección, realismo y cognición’. Ik wil gaarne deze voorstelling overnemen, zij het
ook met toevoeging van enkele kanttekeningen. a. Inzake de devotie-literatuur. Men
zou hier ook kunnen spreken van de literatuur van het ritueel, waaruit naar alle
waarschijnlijkheid de literatuur van het vrome gemoed is voortgekomen en die in
ieder geval beter bruikbaar is bij de behandeling der orale literatuur van de primitieve
volken. b. Inzake de erotische literatuur. Het erotisme speelt ook in de Antilliaanse
literatuur een belangrijke rol, zij het ook in de versluierde en niet m de naakte vorm
zoals men die bij bepaalde Hollandse auteurs, Jan Cremer of Gerard Reve, aantreft.
Voorts zij opgemerkt dat niet zelden vervlechtingen en verbindingen, men spreekt
tegenwoordig graag van fusies en osmosen, plaats hebben zodat men dan genoopt
wordt tot koppeling der termen, zoals romantisch-realistisch of affectief-cognitief,
over te gaan.
Rechts boven: Charles Corsen. Links boven: Alette Beaujon.
Rechts onder: Luis H. Daal.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 5)
Links boven: Amador Nita. Rechts boven: Diana Lebacs.
Rechts onder: Edward de Jongh.
(Afbeeldingen bij hoofdstuk 5)
3. Tenslotte moeten wij rekening houden met de esthetische implicaties. In het
algemeen plegen de traditionele beoefenaars der literatuurwetenschap hun
beschouwingen te baseren op de onderscheiding lyriek - epiek - drama of, eenvoudiger
uitgedrukt, het lied, het verhaal en het toneel. Het essentiële der esthetische implicaties
komt evenwel niet voldoende uit de verf met deze drie grondvormen die trouwens
niet nauwkeurig kunnen worden afgegrensd. Het is verstandig oog te hebben voor
de uiterlijke verschijningsvorm maar ook de intrinsieke samenhangen moeten aan
hun trekken komen. Het verdient in ieder geval aanbeveling zich er telkens weer
rekenschap van te geven dat de auteur niet zo maar een passieve plaat is waarop de
werkelijkheid met meer of minder aandrang wordt uitgenodigd haar stempel te
drukken. Hij kan evenmin vergeleken worden met een spiegel die het van buiten
opgevangen beeld op zijn beurt met meer of minder succes op de buitenwereld
reflecteert. De kunstenaar transformeert de werkelijkheid tot een nieuwe voorstelling
die het best nog met een fatamorgana is te vergelijken. Vandaar het paradoxaal
karakter van het kunstwerk, het is werkelijk en onwerkelijk tegelijk. Het is in deze
zin dat men de woorden van Bertus Aafjes moet verstaan wanneer hij opmerkt dat
de dichter niet de waarheid spreekt maar de waarheid liegt. Het is algemeen bekend
dat het pleidooi tegen de dichters zoals geformuleerd door Plato, in wezen een
pur-sang dichter, op een protest tegen zijn eigen natuur berustte. Nu is het ook weer
niet zo dat iedere fantast als een kunstenaar moet worden beschouwd; losvaste
fantasieën missen de coherentie van het kunstwerk. De beoefenaar der literatuur zal
derhalve verplicht zijn een belangrijk deel van zijn betoog te wijden aan de intrinsieke
samenhangen van het literatire werk, aan welluidendheid, ritme en metrum, aan
beeldspraak, metafoor en mythe, en tenslotte aan stijl en stylistiek. Het is mede door
toedoen dezer stijlmiddelen, die uiteraard geheel afhankelijk zijn van de aard van de
auteur, le style c'est l'homme, dat het kunstwerk de coherentie verkrijgt die het
onderscheidt van de fantasieën-zonder-meer. Aan de esthetische elementen wordt
tegenwoordig weer de nodige aandacht besteed, mede onder invloed van de
opvattingen van de Poolse literatuurtheoreticus Roman Ingarden die op bijzonder
plezierige wijze zijn gepopulariseerd in het klassieke werk van de Amerikanen (?)
René Wellek en Austin Warren, ‘Theory of literature’ sedert kort ook in het Hollands
verkrijgbaar onder de letterlijk vertaalde titel ‘Theorie der literatuur’.
Voor de Antillianen kan worden verwezen naar de studies van B. Jos de Roo, thans
leraar Nederlands aan het Radulphus College op Curaçao, met name naar zijn analyse
van ‘Sarnami hai’ van de Surinaamse romanschrijfster Bea Vianen.
De literatuurhistoricus uit de kolonie of ex-kolonie staat er ongetwijfeld niet zo
gunstig voor als zijn collega uit Europa. Het materiaal is minder omvangrijk, het was
ook niet anders te verwachten. De functionarissen van de W.I.C., een uitgesproken
commerciële onderneming, interesseerden zich pas in de laatste plaats voor de
aangelegenheden van cultuur en literatuur. Men dient te bedenken dat de eerste
merkbare verandering in het Hollandse milieu zich pas in 1915 aftekent wanneer een
uitvoerige linguïstische discussie in de kolommen van de ‘Amigoe di Curaçao’ wordt
opgenomen. Hieraan werd deelgenomen door de dichter-priester P.J. Poiesz, de
Arubaanse predikant ds. G.J. Eybers en de Neerlandicus W.J. Walboomers die pas
kort daarvoor als hoofd van het toenmalig St. Thomas College was opgetreden. Deze
polemiek is, ondanks het verloren gaan van het archief van de Amigoe tijdens de
onlusten van 1969, door een gelukkig toeval bewaard gebleven. Het zou de heren
van de betrokken culturele instantie sieren als zij er voor zouden zorgdragen dat dit
document, dat voorlopig in de laden op Curaçao of Aruba ligt te verpulveren, op
korte termijn wordt gepubliceerd.
De Antilliaanse schrijver stuit voorts, behalve op de schaarsheid van het materiaal,
In document
René A. Römer et al., Cultureel mozaïek van de Nederlandse Antillen · dbnl
(pagina 103-107)