• No results found

MINIMUMEISEN VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING DOOR DE FABRIKANT

Voor elk type koplamp moet de houder van het goedkeuringsmerk op gezette tijdstippen ten minste overeenkomstig de bepalingen van dit reglement de volgende tests uitvoeren.

Indien een of meer monsters niet in overeenstemming blijken te zijn met het desbetreffende type test, moeten extra monsters worden genomen en getest. De fabrikant treft maatregelen om de overeenstemming van de desbetreffende productie te waarborgen.

2.1. Aard van de tests

In dit reglement hebben de overeenstemmingstests betrekking op de fotometrische eigenschappen en op de controle van de verticale verplaatsing van de afbakeningslijn onder invloed van de warmte.

2.2. Bij de tests gebruikte methoden

2.2.1. De tests worden in de regel uitgevoerd volgens de in dit reglement beschreven methoden.

2.2.2. Voor elke door de fabrikant uitgevoerde overeenstemmingstest mogen gelijkwaardige methoden worden gebruikt wanneer de bevoegde met de goedkeuringstests belaste instantie daarvoor toestem-ming heeft verleend. Het is de taak van de fabrikant aan te tonen dat de toegepaste methoden gelijkwaardig zijn aan de in dit reglement vermelde methoden.

2.2.3. De toepassing van de punten 2.2.1 en 2.2.2 vereist regelmatige kalibratie van de testapparatuur en onderlinge vergelijking van de meetresultaten met die van een bevoegde instantie.

2.2.4. In alle gevallen moeten de methoden van dit reglement als referentiemethoden dienen, met name ten behoeve van de administratieve controle en de monsterneming.

2.3. Aard van de monsterneming

Monsters van koplampen worden willekeurig gekozen uit een uniforme partij. Een uniforme partij betekent een reeks koplampen van hetzelfde type, als bepaald volgens de productiemethoden van de fabrikant.

De beoordeling heeft in de regel betrekking op de serieproductie van afzonderlijke fabrieken. Een fabrikant mag echter gegevens betreffende hetzelfde type afkomstig van verscheidene fabrieken bij elkaar voegen, op voorwaarde dat deze volgens hetzelfde kwaliteitssysteem en onder hetzelfde kwaliteitsbeheer opereren.

2.4. Gemeten en geregistreerde fotometrische eigenschappen

De als monster genomen koplampen worden onderworpen aan fotometrische metingen op de punten die zijn vastgelegd in het reglement, waarbij alleen de waarden op de punten Emax, HV (1), HL en HR(2) in het geval van groot licht worden afgelezen, en op de punten B 50 L (of R) (3), HV, 50 V, 75 R (of L) en 25 L2 (of R2) in het geval van dimlicht (zie figuur in bijlage 3).

2.5. Aanvaardbaarheidscriteria

De fabrikant moet statistisch onderzoek doen naar de testresultaten en in overleg met de bevoegde instantie criteria vaststellen voor de aanvaardbaarheid van zijn producten, teneinde te voldoen aan de specificaties die in punt 9.1 van dit reglement zijn vastgelegd voor controle van de overeenstemming van de producten met het goedgekeurde type. De aanvaardbaarheidscriteria moeten zodanig zijn dat

— met een betrouwbaarheidsniveau van 95 % — de kans dat een steekproef overeenkomstig bijlage 9 (eerste monsterneming) met goed gevolg doorstaan wordt, minimaal 0,95 is.

(1) Als het groot licht is samengebouwd met het dimlicht, moet HV in het geval van het groot licht hetzelfde meetpunt zijn als in het geval van het dimlicht.

(2) HL en HR: punten op „hh”, die zich 1,125 m links, respectievelijk rechts, van het punt HV.

(3) De letters tussen haakjes betreffen koplampen voor linksrijdend verkeer.

BIJLAGE 9

Minimumeisen voor monsterneming door inspecteurs

1. ALGEMEEN

1.1. Vanuit mechanisch en geometrisch oogpunt wordt overeenkomstig dit reglement aan de desbetreffende overeenstemmingseisen voldaan wanneer de verschillen onvermijdbare fabricageafwijkingen niet overschrijden.

1.2. Met betrekking tot het fotometrisch gedrag geldt dat de overeenstemming van in serie geproduceerde koplampen niet in twijfel wordt getrokken wanneer de fotometrische eigenschappen van een willekeurige koplamp worden getest bij 13,5 V ± 0,1 V of zoals anders gespecificeerd en:

hetzij deze koplamp voorzien is van een verwijderbare standaardgasontladingslichtbron volgens punt 6.1.3. De lichtstroom van deze gasontladingslichtbron mag afwijken van de in Reglement nr. 99 gespecificeerde streefwaarde. In dat geval moeten de verlichtingssterkten dienovereenkomstig worden gecorrigeerd;

hetzij deze koplamp voorzien is van de gasontladingslichtbron uit serieproductie en de voorschakelin-richting uit serieproductie. De lichtstroom van deze lichtbron mag van de nominale lichtstroom afwijken binnen de in Reglement nr. 99 voor de lichtbron en de voorschakelinrichting gespecificeerde toleranties; de gemeten verlichtingssterkten mogen dienovereenkomstig met 20 procent ten voordele worden gecorrigeerd;

1.2.1. geen enkele gemeten waarde in ongunstige zin met meer dan 20 % van de in dit reglement vastgelegde waarden afwijkt. In de reflectiezone mag de maximale afwijking respectievelijk het volgende bedragen:

B 50 L (of R) (1): 0,20 lx ofwel 20 % 0,30 lx ofwel 30 %

op de lijn H/H2 (of de lijn H/H3/H4)

en erboven: 0,30 lx ofwel 20 % 0,45 lx ofwel 30 %;

1.2.2. of indien:

1.2.2.1. voor het dimlicht aan de in dit reglement voorgeschreven waarden wordt voldaan in HV (met een tolerantie van + 0,2 lx) en gerelateerd aan die afstelling in één punt van elk gebied dat op het meetscherm (op 25 m) is afgebakend door een cirkel met een straal van 15 cm rond de punten B 50 L (of R) (1) (met een tolerantie van 0,1 lx), 75 R (of L), 50 V, 25 R1, 25 L2 en in segment I;

1.2.2.2. en indien voor het groot licht (waarbij HV zich binnen de isolux 0,75 Emaxbevindt) een tolerantie van + 20 % voor maximumwaarden en – 20 % voor minimumwaarden in acht wordt genomen voor de fotometrische waarden op een meetpunt zoals gespecificeerd in punt 6.3 van dit reglement. De referentiemarkering wordt niet in aanmerking genomen.

1.2.3. Indien de resultaten van de hierboven beschreven tests niet aan de eisen voldoen, mag de afstelling van de koplamp worden veranderd, op voorwaarde dat de as van de bundel lateraal niet meer dan 0,5°

naar links of rechts wordt verschoven en niet meer dan 0,2° omhoog of omlaag.

(1) De letters tussen haakjes betreffen koplampen voor linksrijdend verkeer.

1.2.4. Indien de resultaten van de hierboven beschreven tests niet aan de eisen voldoen, moeten de tests met de koplamp worden herhaald met een andere standaardgasontladingslichtbron of een andere standaardgasontladingslichtbron en -voorschakelinrichting, al naar gelang hetgeen volgens punt 1.2 van toepassing is.

1.3. Om de verticale verplaatsing van de afbakeningslijn onder invloed van de warmte te controleren wordt als volgt te werk gegaan.

Een van de bemonsterde koplampen wordt aan de in punt 2.1 van bijlage 4 beschreven test onderworpen, nadat deze driemaal achter elkaar de in punt 2.2.2 van bijlage 4 beschreven cyclus heeft doorlopen.

De koplamp wordt als aanvaardbaar beschouwd als ∆r (zoals gedefinieerd in de punten 2.1. en 2.2 van bijlage 4 bij dit reglement) niet meer dan 1,5 mrad bedraagt.

Indien deze waarde meer dan 1,5 mrad, maar niet meer dan 2,0 mrad bedraagt, wordt een tweede koplamp aan de test onderworpen. Daarna wordt het gemiddelde bepaald van de absolute waarden die bij beide monsters zijn geconstateerd; dit mag niet hoger zijn dan 1,5 mrad.

1.4. De in punt 6.1.6 van dit reglement gespecificeerde eisen voor kleurcoördinaten moeten worden nageleefd.

2. EERSTE MONSTERNEMING

Bij de eerste monsterneming worden vier koplampen willekeurig gekozen. Het eerste monster van twee exemplaren wordt met A aangeduid, het tweede monster van twee wordt met B aangeduid.

2.1. Overeenstemming wordt niet betwist.

2.1.1. Na de monsternemingsprocedure, als weergegeven in figuur 1 van deze bijlage, wordt de overeenstem-ming van in serie geproduceerde koplampen niet betwist indien de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen in ongunstige zin als volgt zijn:

2.1.1.1. monster A

A1: één koplamp 0 %

één koplamp niet meer dan 20 % A2: beide koplampen meer dan 0 % maar niet meer dan 20 %

ga naar monster B

2.1.1.2. monster B

B1: beide koplampen 0 %

2.1.2. of indien monster A aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

2.2. Overeenstemming wordt betwist.

2.2.1. Na de monsternemingsprocedure, als weergegeven in figuur 1 van deze bijlage, wordt de overeenstem-ming van in serie geproduceerde koplampen betwist en wordt de fabrikant verzocht zijn productie in overeenstemming met de eisen te brengen (aanpassing) indien de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen als volgt zijn:

2.2.1.1. monster A

één koplamp niet meer dan 20 % B3: in geval A2 één koplamp 0 % één koplamp meer dan 20 % maar niet meer dan 30 %

2.2.2. of indien monster A niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

2.3. Intrekking van de goedkeuring

De overeenstemming wordt in twijfel getrokken en punt 10 wordt toegepast indien na de monsternemingsprocedure als getoond in figuur 1 van deze bijlage, de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen als volgt zijn:

2.3.1. monster A

A4: één koplamp niet meer dan 20 % één koplamp meer dan 30 % A5: beide koplampen meer dan 20 %

2.3.2. monster B

B4: in geval A2 één koplamp meer dan 0 % maar niet meer dan 20 %

één koplamp meer dan 20 %

B5: in geval A2 beide koplampen meer dan 20 % B6: in geval A2 één koplamp 0 %

één koplamp meer dan 30 %

2.3.3. of indien de monsters A en B niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoen.

3. HERHALING VAN MONSTERNEMING

In de gevallen A3, B2 en B3 is binnen twee maanden na kennisgeving een nieuwe monsterneming vereist alsmede een derde monster C van twee koplampen en een vierde monster D van twee koplampen, geselecteerd uit de voorraad die na de aanpassing geproduceerd is.

3.1. Overeenstemming wordt niet betwist.

3.1.1. Na de monsternemingsprocedure, als weergegeven in figuur 1 van deze bijlage, wordt de overeenstem-ming van in serie geproduceerde koplampen niet betwist, indien de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen als volgt zijn:

3.1.1.1. monster C

C1: één koplamp 0 %

één koplamp niet meer dan 20 % C2: beide koplampen meer dan 0 % maar niet meer dan 20 %

ga naar monster D

3.1.1.2. monster D

D1: in geval C2 beide koplampen 0 %

3.1.2. of indien monster C aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

3.2. Overeenstemming wordt betwist.

3.2.1. Na de monsternemingsprocedure, als weergegeven in figuur 1 van deze bijlage, wordt de overeenstem-ming van in serie geproduceerde koplampen betwist en wordt de fabrikant verzocht zijn productie in overeenstemming met de eisen te brengen indien de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen als volgt zijn:

3.2.1.1. monster D

D2: in geval C2 één koplamp meer dan 0 % maar niet meer dan 20 %

één koplamp niet meer dan 20 %

3.2.1.2. of indien monster C niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet:

3.3. Intrekking van de goedkeuring

De overeenstemming wordt in twijfel getrokken en punt 11 wordt toegepast indien na de monsternemingsprocedure als getoond in figuur 1 van deze bijlage, de afwijkingen van de gemeten waarden van de koplampen als volgt zijn:

3.3.1. monster C

C3: één koplamp niet meer dan 20 % één koplamp meer dan 20 % C4: beide koplampen meer dan 20 %

3.3.2. monster D D3: in geval C2

één koplamp 0 % of meer één koplamp meer dan 20 %

3.3.3. of indien de monsters C en D niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoen.