• No results found

Milieuhygiënische en planologische verantwoording

De Omgevingsdienst Regio Utrecht (voorheen Milieudienst Noord-West Utrecht) heeft ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Loenen aan de Vecht’ een integraal milieuad-vies uitgebracht (rapportage 29 maart 2012). In het milieuadmilieuad-vies, dat als separate bij-lage is opgenomen, zijn de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten op-genomen. Aangezien het bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend karakter heeft en geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is de onderzoeks-plicht beperkt. Veelal kan worden volstaan met een beschrijving van de bestaande si-tuatie. In de volgende paragrafen zijn de conclusies van het advies van de Omgevings-dienst overgenomen.

Daarnaast heeft de Omgevingsdienst een milieuadvies uitgebracht voor de ontwikke-lingslocaties in het plangebied (zie paragraaf 3.3). In de milieuadviezen zijn de aspec-ten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bedrijven onderzocht. Daarbij is aangegeven of de ontwikkelingen uit milieutechnisch oogpunt haalbaar zijn en welke onderzoeken nog moeten worden verricht. De conclusies van de milieuadviezen zijn opgenomen in paragraaf 4.10. De milieuadviezen zijn als separate bijlage opgenomen.

Ten behoeve van de herontwikkeling van de percelen Oud Over 20-24 is een ruimtelij-ke onderbouwing opgesteld, waarin ook is ingegaan op de milieutechnische haalbaar-heid van het initiatief. Deze ruimtelijke onderbouwing is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

4.1 Bodem

4.1.1 Kader

Bij het opstellen van een bestemmingsplan gaat het om de vraag of de aanwezige bo-demkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en, als bodem-verontreiniging aanwezig is, hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Het uitgangspunt is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor mens en milieu. Als er geen sprake is van ontwikkelingen of als er sprake is van ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan worden meegenomen, is het niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen, maar kan worden volstaan met een conclusie over de algehele bodemkwaliteit op basis van een inventarisatie van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, bekende (voormali-ge) bodembedreigende activiteiten en geregistreerde gevallen van (vermoedelijk) ern-stige bodemverontreiniging.

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is onder andere vastgelegd in de Woningwet en het Besluit bodemkwaliteit. Door burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Loenen is daarnaast een Bodemfunctieklassenkaart vastgesteld.

In de gemeente worden de bodemfunctieklassen ‘Landbouw/Natuur’ en ‘Wonen’ on-derscheiden. Uit de Bodemfunctieklassenkaart blijkt dat het gehele plangebied in de bodemfunctieklasse ‘Wonen’ valt.

4.1.2 Onderzoek

Bodemverontreinigingen binnen het plangebied

Van het gebied is bekend dat het historisch bodembelast is. Dit komt door het bodem-gebruik in het verleden (bedrijfsactiviteiten, particuliere olietanks en gedempte sloten).

Als bijlage bij het milieuadvies is een overzicht weergegeven van alle locaties waarvan bodemverontreiniging bekend is, voor zover deze geregistreerd zijn op het provinciaal Bodemloket (dit zijn de zogenaamde Wet bodembeschermings-locaties). Hieruit blijkt het volgende:

——

—— Er zijn 14 locaties binnen het plangebied bekend waar sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is voor twee locaties de sanering spoedei-send. Dat houdt in dat er voor 2015 gesaneerd moet zijn. Het betreft de waterbo-dem van de Vecht en de locatie Oud Over 30;

——

—— Nog eens 7 locaties zijn aangeduid met de status ‘Potentieel ernstig’.

Beschrijving algemene bodemkwaliteit van het plangebied

Binnen het plangebied is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Een overzicht hier-van is opgenomen in de bijlage bij het milieuadvies. Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk een conserverend karakter heeft, wordt het niet nodig geacht om voor het hele plangebied door middel van een bodemonderzoek de algemene bodemkwali-teit vast te stellen.

Op (toekomstige) ontwikkelingslocaties zal de kwaliteit van de bodem eerst vastgesteld moeten worden door middel van een bodemonderzoek (of een partijkeuring) alvorens vastgesteld kan worden of er belemmeringen zijn bij het realiseren van de plannen. Als ontwikkelingen plaatsvinden binnen de in de bijlage bij het milieuadvies aangegeven locaties (Wet bodembescherming-locaties) kunnen de plannen pas gerealiseerd wor-den nadat bodemsaneringsmaatregelen getroffen zijn. Ook buiten deze geregistreerde locaties kunnen op sommige plaatsen bodemverontreinigingen verwacht worden, on-der anon-dere op de historisch potentieel bodemverdachte locaties.

Overal waar handelingen met grond plaatsvinden (ontgraven, ophogen en dergelijke) zal vooraf een inschatting gemaakt moeten worden van de te verwachten bodemkwali-teit door het uitvoeren van een (historisch) vooronderzoek. Zonodig zal dit gevolgd moeten worden door een bodemonderzoek of een partijkeuring. Op grond van een bo-demonderzoek wordt de bodemgeschiktheid bepaald, op grond van een partijkeuring worden de hergebruiksmogelijkheden bepaald. Het aantal bodemonderzoeken dat bin-nen het plangebied bekend is, is te gering om op grond daarvan een betrouwbare uit-spraak te kunnen doen over de algemene bodemkwaliteit van het plangebied.

4.2 Geluid

4.2.1 Kader

Voor geluid afkomstig van het wegverkeer zijn de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder van kracht. Volgens de Wet geluidhinder liggen aan weerszijden van een weg geluidszones. Een geluidszone geeft het gebied aan waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vereist is. De grootte van de zone is afhankelijk van het aantal rij-stroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Een bui-tenstedelijk gebied is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen, of het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend in de zone van een autoweg of autosnel-weg. Het overige gebied binnen de bebouwde kom is binnenstedelijk. Wegen die zijn gelegen binnen een 30 km/uurs-zone en wegen in een woonerf hebben geen geluids-zone en hoeven niet te worden getoetst in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, uit jurisprudentie blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel aan-dacht moet worden besteed aan de geluidsbelasting ten aanzien van 30 km/uur-wegen in verband met de benodigde gevelisolatie.

Als een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, zoals een woning, binnen een geluidszo-ne wordt gesitueerd dan is de initiatiefgeluidszo-nemer verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hierbij zijn de criteria van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder van kracht. Er moet worden getoetst of de geluidsbelasting ten gevolge van verkeerslawaai de wettelijke voorkeurswaarde niet overschrijdt. De voorkeursgrenswaarde voor weg-verkeer bedraagt 48 dB Lden. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden, moeten er volgens de Wet geluidhinder geluidsreducerende maatregelen getroffen worden. Als eerste moet worden onderzocht of er maatregelen aan de bron mogelijk zijn, bijvoor-beeld stil asfalt. Als dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat heeft, komen over-drachtsmaatregelen in aanmerking. Hierbij kan worden gedacht aan geluidsschermen, maar ook aan een grotere afstand tussen de weg en de toekomstige woningen. Als ook dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat oplevert, biedt de Wet geluidhinder de mo-gelijkheid een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde te verlenen (onthef-fing).De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het type gebied.

Bij het verlenen van een hogere waarde is het gemeentelijke hogere waarden beleid van toepassing en moeten mogelijk maatregelen aan de gevel worden getroffen om te kunnen voldoen aan de geluidseisen uit het Bouwbesluit. Geluidsniveaus bij nieuwe ge-luidsgevoelige bestemmingen die hoger zijn dan de wettelijke maximale ontheffings-waarden zijn niet toegestaan. In het gemeentelijk beleid ten aanzien van hogere ge-luidwaarden (ontheffingen) zijn randvoorwaarden aangegeven bij het toestaan van ho-gere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. Eén van de voorwaarden bij een ont-heffing van de voorkeursgrenswaarde is de aanwezigheid van een geluidsluwe gevel.

4.2.2 Onderzoek

Na voltooiing van de randweg zal de maximumsnelheid van de Rijksstraatweg binnen de kern Loenen 30 km/uur worden.

Alle wegen binnen het bestemmingsplangebied hebben dan een 30 km/uur regime en zijn uitgesloten van toetsing aan de Wet geluidhinder. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening gedetailleerd akoestisch onderzoek plaatsvinden bij realisa-tie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

De wegen buiten het plangebied die akoestisch gezien nog invloed hebben op het plangebied zijn de N402 (Rijksstraatweg) ten noorden van de kern (80 km/uur) en de N402 ten zuiden van de kern Loenen (50 km/uur). Daarnaast ligt het plangebied ge-deeltelijk binnen de geluidszone van de nieuwe randweg. Door Royal Haskoning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai in verband met de nieuw aan te leggen randweg. Uit dit onderzoek (24 juni 2009) blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de nieuwe randweg bij de woningen van het plan Kronenburg en op bestaan-de woningen binnen het dit bestemmingsplangebied aan bestaan-de voorkeurgrenswaarbestaan-de vol-doet. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de geluidszone van de provinciale weg N201 en de rijksweg A2. Het aspect geluidhinder staat de uitvoering van het bestem-mingsplan niet in de weg.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Kader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer lucht-kwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grens-waarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die ge-volgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestem-mingsplan) uitoefenen als:

a de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grens-waarden (lid 1 onder a);

b de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uit-oefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);

c bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);

d de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de con-centratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);

e het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, ook reke-ning gehouden met de luchtkwaliteit. In het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden ge-toetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3%

van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen voorzien. Een plan voldoet in de regel aan het NIBM criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft, dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Eventuele kleinschalige initiatieven voldoen aan het 'niet in betekenende mate' criterium.

4.3.2 Onderzoek

De realisatie van de (buiten het plangebied gelegen) nieuwe randweg zal effect hebben op de luchtkwaliteit binnen het plangebied. De nieuwe randweg zorgt voor een afname van het doorgaande verkeer door de kern Loenen. In het rapport 'Geactualiseerde luchtkwaliteitsberekeningen randweg te Loenen aan de Vecht' (Witteveen en Bos, 29 mei 2009) is de invloed van de aanleg van de nieuwe randweg op de luchtkwaliteit voor de kern Loenen aan de Vecht inzichtelijk gemaakt. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de aanleg van de randweg leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit ter hoogte van de Rijksstraatweg. Dit betekent dat een relatief druk gebied (met veel wo-ningen en verkeer) wordt ontlast, daardoor worden in de kern Loenen aan de Vecht minder woningen blootgesteld aan verkeersemissies en bovendien is de blootstelling minder sterk. In en rond het plangebied komen geen overschrijdingen van de grens-waarden van NO2 en PM10 voor. Het plangebied voldoet hiermee aan de randvoorwaar-den uit de ‘Wet luchtkwaliteit’. De gemeente Stichtse Vecht participeert in de monito-ring NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). In deze jaarlijkse moni-toringsronde wordt de luchtkwaliteit vanwege de drukke wegen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt. Ook uit deze monitoring blijkt dat er voor de kern Loenen aan de Vecht geen overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit optreden. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Kader

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een onwoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit ge-bied is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:

——

—— het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

——

—— het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;

——

—— het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico’s wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaats-gebonden risico en het groepsrisico:

— Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een ri-sicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en on-beschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke af-valstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

— Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risico-bron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrok-ken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toe-gekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veilig-heid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrij-ven bij het verlenen van een omgevingsvergunning (milieuvergunning) of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven. In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activitei-tenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdruk-regelstations.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze Circulaire kan worden gezien als voorbode van een wettelijke verankering van de risiconormen. Met de reali-satie van de wettelijke verankering (het Besluit transportroutes externe veiligheid) komt de circulaire te vervallen. Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stof-fen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

4.4.2 Onderzoek

Inrichtingen

Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Bevi. Op grond van de bestemmingen en daarbij behorende voorschriften kunnen deze ook niet worden gerealiseerd. Buiten het plangebied zijn geen Bevi-bedrijven aanwezig dan wel gepland.

Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving

Er zijn in of bij het plangebied ook geen bedrijven aanwezig die op grond van overige veiligheidswetgeving nader onderzocht moeten worden.

Tankstation

Er is in het plangebied een bedrijf gevestigd met een potentieel overig veiligheidsrisico.

Op dit moment vindt er bij het tankstation aan de Rijksstraatweg 141 (voor zover be-kend bij de Omgevingsdienst) geen onbemande aflevering van motorbrandstoffen plaats (betaling aan de pomp met betaalautomaat). Mocht dit wel gaan gebeuren, dan dient de inrichtinghouder te voldoen aan een veiligheidsafstand van 20 meter tot kwetsbare objecten, zoals woningen en winkelcentra. Deze afstand is gebaseerd op een grote lekkage van brandstof, waarna brand ontstaat met grote hittestraling op de omgeving. Los van het onbemande afleveren bestaat dit risico nu ook al, maar wordt daarvoor de aanwezigheid van toezicht voldoende geacht als veiligheidsmaatregel. De-ze afstand kan ook korter zijn, maar dan moet voor het tankstation een omgevingsver-gunning milieu worden aangevraagd en verleend waarbij mogelijk extra veiligheids-maatregelen aan het tankstation worden opgelegd. Daarbij zullen echter ook de ge-luidnormen een probleem kunnen gaan vormen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarom een minimale afstand van 20 meter vanaf de afleverzuilen tot kwetsbare objecten aangehouden.

Propaantanks

Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand in dit gedeelte van de gemeente Stichtse Vecht niet bekend.

Vuurwerkbesluit

Op dit moment zijn in Loenen geen bedrijven gevestigd die consumentenvuurwerk slaan en verkopen. In de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan is de op-slag en verkoop van vuurwerk als strijdig gebruik aangemerkt. De vestiging van vuur-werkbedrijven of vuurwerkverkooppunten is derhalve niet mogelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en groot-schalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet binnen 200 meter van het plange-bied. Op deze afstand zijn de risico’s ruimtelijk verwaarloosbaar, zodat nader onder-zoek en uitwerking niet nodig is.

Lokaal wegennet

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A2 is in de voormalige gemeenten Breukelen en Maarssen een routering voor gevaarlijke stoffen ingesteld. Deze routering geldt nu ook voor de kern Loenen aan de Vecht. Over de vast-gestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt niet door of in de buurt van het plangebied. Ook bij aanpassing van de route aan de nieuwe ge-meente Stichtse Vecht is er geen noodzaak een route door of langs het plangebied aan te wijzen. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaar-lijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan in (de omgeving van) het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen met ontheffing (zoals propaan voor het perceel), maar de frequentie daarvan is derma-te laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimderma-telijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buislei-dingen. Volgens de 'Risico-evaluatie vervoer gevaarlijke stoffen per buisleiding' (AVIV, 25 april 2003) en de belemmeringenkaart 'Infrastructuur' van het streekplan ligt er in of bij het plangebied géén buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aard-gas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het normale aard-gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.

Advies Veiligheidsregio Utrecht

De Veiligheidsregio Utrecht heeft in het kader van het vooroverleg een advies gegeven over het bestemmingsplan 'Loenen aan de Vecht'. De Veiligheidsregio heeft aangege-ven dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen en dat er geen risicobronnen zijn waarvoor een verantwoordingsplicht voor het groepsrisi-co geldt. De Veiligheidsregio ziet dan ook geen aanleiding om te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen.

4.5 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen leidingen aanwezig die een planologische bescher-ming in het bestembescher-mingsplan vereisen.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Kader

Bedrijfsactiviteiten die hinder kunnen veroorzaken of belemmeringen op kunnen wer-pen voor omliggende woningen zijn opgenomen in de bedrijvenlijst van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Per bedrijfsactiviteit wordt de milieucategorie

Bedrijfsactiviteiten die hinder kunnen veroorzaken of belemmeringen op kunnen wer-pen voor omliggende woningen zijn opgenomen in de bedrijvenlijst van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Per bedrijfsactiviteit wordt de milieucategorie