De grootste evenementen waren brieven van Corrie en van zijn moeder. Die van
Corrie kwamen maar heel zelden. Ze moest het heel stilletjes doen, zei ze. Ma wist
wel dat ze het deed, maar pa mocht het niet weten. Ze vertelde allerlei incidentjes
uit haar leven, voor hém allergewichtigste dingen. Hoe het met Zorrie ging en met
haar poesjes en haar vogeltjes. Ze had gewandeld met Wies, haar vriendinnetje. Hoe
er een buitenpartij was geweest, en hoe het bal was geweest bij Marie. Ze stuurde
hem haar balboekje om te laten zien hoe weinig ze maar gedanst had en nooit
tweemaal met denzelfden jongen. Het was saai en vervelend als hij er niet was. Ze
had een nieuwe jurk gekregen, met een langen rok, want ze werd nu al een groot
meisje, zei ma. En dat vond ze heel akelig, je liep er zoo
moeilijk mede. Ze wou geen groot meisje zijn, ze wou altijd zoo blijven als ze was.
En ze moest deftig doen, ze was nu een jonge dame, zei grootmama. Ze werd in
Augustus zestien, dan mocht ze het haar niet meer los dragen. Maar ze zou het
natuurlijk toch doen als hij terug was.
Zulke gewone, kleine dingen. Maar hoe groot en gewichtig voor het Jongetje. Wat
een heerlijkheid zoo'n brief, en wat werd hij afgezoend, en dan 's avonds onder zijn
kussen gelegd, als hij ging slapen!
En dan de brieven van mama! Wat vertelde zij trouw wanneer zij Corrie was
tegengekomen. Het Meisje liep dan altijd een eindje met haar mede, ééns hadden ze
samen plombières gegeten bij Sprecher. Ze had dit of dat jurkje aan en dàt hoedje
had ze op. Ze groeide erg. Ze werd een heele jonge dame. Altijd was ze alleen of
met Wies of haar mama. Nooit was ze met een anderen jongen. Mevrouw Waerens
wist hoe alles van Corrie haar jongen interesseerde, en maakte dikwijls haar geheelen
brief vol van haar, om hem maar plezier te doen.
Als er dan weer zoo'n brief gekomen was, dan leefde het Jongetje er voor een paar
maanden van. En zóó ging de tijd al heel gauw voorbij. In Januari was Paul in
Schotevelde gekomen, en met de zomervacantie mocht hij nog niet terug, al was hij
met succes in de vierde klasse overgegaan. Hij moet eerst een jaar van huis zijn
geweest en
goed hebben opgepast, dan mocht hij weer komen. Met de kerstvacantie, in December,
misschien.
En hij droeg het heel dapper. Het was immers allemaal voor Corrie! Je kon haar
toch zoo maar niet krijgen zonder er iets voor te doen! Wat hadden de ridders vroeger
al niet moeten doen! Die maakten heele kruistochten, en waren jaren gevangen in
donkere kerkers, en bleven toch trouw. Dat was nog iets véél ergers!
Het ging op school van een leien dakje, en de wiskunde was nu niet meer zoo
moeilijk, al bleef hij het beste in de talen. Hij mocht zooveel lezen van Oom Cateur
als hij maar wilde. Het allerliefste was Heine. Heine! dat was pas een groot, goddelijk
dichter, die had pas van meisjes gehouden! Die zou pas verliefd zijn geweest op
Corrie! Goed dat hij haar nooit gezien had! En heel wat tranen van het Jongetje zijn
op het Buch der Lieder gevallen. Hij begreep niet dat Heine nog was blijven leven
toen het Meisje weg was. Hij kon het zich eigenlijk niet voorstellen hoe Corrie ooit
weg zou kúnnen zijn, maar hij zou doodgaan, dat was zéker. Maar Corrie was veel
te lief en te goed, zij zou hem nooit verdriet kunnen doen. En toch moest hij heel erg
huilen toen hij las van den Fichtenbaum en de Palme. En onbewust was het altijd
Corrie, die in het Buch der Lieder werd bezongen, en een bloem was, en een ster, en
een engel, en de Loreley met het goudene haar. Wat heerlijk, om zoo zacht in de
golven te verzinken, als zij daar bóven zat op de rots, en hem lief aanzag met haar
blauwe oogen, en zij zong. Wat goddelijk met haar te drijven in een ranke boot, en
in de verte schemert het geesteneiland, en stil, stil kabbelt het water. En o! als zij
eens dood waren en s nachts op een kerkhof, zou hij óók niet in haar grafje komen,
en heel dicht bij haar blijven liggen? - Toch deed hem al dat mooie soms heel veel
pijn. Het Meisje van Heine had hem bedrogen, en zijn hart was vol vergif, zeide hij.
Hoe kon dat nu? Hoe kan zoo'n Meisje ooit haar lieveling pijn doen en liegen?
Want zoo dacht het Jongetje over den loop der dingen: het Recht zegeviert en de
Liefde. Er is wel veel strijd en veel slechts, en het lijkt somtijds wel of de Goeden
verslagen zijn en de Kwaden winnen, maar als je maar wacht, dan is het niet zoo.
Het goede wint altijd. Die Liefde is de schoone ridder uit de sprookjes, die de draken
en roovers verslaat, en altijd overwint. Als je maar goed bent en je blijft maar altijd
van elkaar houën dan wordt je ééns gelukkig. Als je maar dapper bent en ridderlijk,
dan is alles rechtvaardig in de wereld. Dat dacht het Jongetje toen heusch, en het was
zijn hoogste levenswijsheid, al was hij zich dat zoo niet bewust. Hij vond het zoo
gemakkelijk, en zoo eenvoudig was het! Hoe kon hij nu anders dan houën van Corrie,
en wie zou niet dapper zijn, om háár te winnen? Hoe kon
het leven ooit leelijk zijn, of de wereld slecht, met zoo n heerlijk mooi Meisje, met
In document
Henri Borel, Het jongetje · dbnl
(pagina 109-113)