• No results found

middenpunt van zijn ziel

In document Henri Borel, Het jongetje · dbnl (pagina 109-113)

De grootste evenementen waren brieven van Corrie en van zijn moeder. Die van

Corrie kwamen maar heel zelden. Ze moest het heel stilletjes doen, zei ze. Ma wist

wel dat ze het deed, maar pa mocht het niet weten. Ze vertelde allerlei incidentjes

uit haar leven, voor hém allergewichtigste dingen. Hoe het met Zorrie ging en met

haar poesjes en haar vogeltjes. Ze had gewandeld met Wies, haar vriendinnetje. Hoe

er een buitenpartij was geweest, en hoe het bal was geweest bij Marie. Ze stuurde

hem haar balboekje om te laten zien hoe weinig ze maar gedanst had en nooit

tweemaal met denzelfden jongen. Het was saai en vervelend als hij er niet was. Ze

had een nieuwe jurk gekregen, met een langen rok, want ze werd nu al een groot

meisje, zei ma. En dat vond ze heel akelig, je liep er zoo

moeilijk mede. Ze wou geen groot meisje zijn, ze wou altijd zoo blijven als ze was.

En ze moest deftig doen, ze was nu een jonge dame, zei grootmama. Ze werd in

Augustus zestien, dan mocht ze het haar niet meer los dragen. Maar ze zou het

natuurlijk toch doen als hij terug was.

Zulke gewone, kleine dingen. Maar hoe groot en gewichtig voor het Jongetje. Wat

een heerlijkheid zoo'n brief, en wat werd hij afgezoend, en dan 's avonds onder zijn

kussen gelegd, als hij ging slapen!

En dan de brieven van mama! Wat vertelde zij trouw wanneer zij Corrie was

tegengekomen. Het Meisje liep dan altijd een eindje met haar mede, ééns hadden ze

samen plombières gegeten bij Sprecher. Ze had dit of dat jurkje aan en dàt hoedje

had ze op. Ze groeide erg. Ze werd een heele jonge dame. Altijd was ze alleen of

met Wies of haar mama. Nooit was ze met een anderen jongen. Mevrouw Waerens

wist hoe alles van Corrie haar jongen interesseerde, en maakte dikwijls haar geheelen

brief vol van haar, om hem maar plezier te doen.

Als er dan weer zoo'n brief gekomen was, dan leefde het Jongetje er voor een paar

maanden van. En zóó ging de tijd al heel gauw voorbij. In Januari was Paul in

Schotevelde gekomen, en met de zomervacantie mocht hij nog niet terug, al was hij

met succes in de vierde klasse overgegaan. Hij moet eerst een jaar van huis zijn

geweest en

goed hebben opgepast, dan mocht hij weer komen. Met de kerstvacantie, in December,

misschien.

En hij droeg het heel dapper. Het was immers allemaal voor Corrie! Je kon haar

toch zoo maar niet krijgen zonder er iets voor te doen! Wat hadden de ridders vroeger

al niet moeten doen! Die maakten heele kruistochten, en waren jaren gevangen in

donkere kerkers, en bleven toch trouw. Dat was nog iets véél ergers!

Het ging op school van een leien dakje, en de wiskunde was nu niet meer zoo

moeilijk, al bleef hij het beste in de talen. Hij mocht zooveel lezen van Oom Cateur

als hij maar wilde. Het allerliefste was Heine. Heine! dat was pas een groot, goddelijk

dichter, die had pas van meisjes gehouden! Die zou pas verliefd zijn geweest op

Corrie! Goed dat hij haar nooit gezien had! En heel wat tranen van het Jongetje zijn

op het Buch der Lieder gevallen. Hij begreep niet dat Heine nog was blijven leven

toen het Meisje weg was. Hij kon het zich eigenlijk niet voorstellen hoe Corrie ooit

weg zou kúnnen zijn, maar hij zou doodgaan, dat was zéker. Maar Corrie was veel

te lief en te goed, zij zou hem nooit verdriet kunnen doen. En toch moest hij heel erg

huilen toen hij las van den Fichtenbaum en de Palme. En onbewust was het altijd

Corrie, die in het Buch der Lieder werd bezongen, en een bloem was, en een ster, en

een engel, en de Loreley met het goudene haar. Wat heerlijk, om zoo zacht in de

golven te verzinken, als zij daar bóven zat op de rots, en hem lief aanzag met haar

blauwe oogen, en zij zong. Wat goddelijk met haar te drijven in een ranke boot, en

in de verte schemert het geesteneiland, en stil, stil kabbelt het water. En o! als zij

eens dood waren en s nachts op een kerkhof, zou hij óók niet in haar grafje komen,

en heel dicht bij haar blijven liggen? - Toch deed hem al dat mooie soms heel veel

pijn. Het Meisje van Heine had hem bedrogen, en zijn hart was vol vergif, zeide hij.

Hoe kon dat nu? Hoe kan zoo'n Meisje ooit haar lieveling pijn doen en liegen?

Want zoo dacht het Jongetje over den loop der dingen: het Recht zegeviert en de

Liefde. Er is wel veel strijd en veel slechts, en het lijkt somtijds wel of de Goeden

verslagen zijn en de Kwaden winnen, maar als je maar wacht, dan is het niet zoo.

Het goede wint altijd. Die Liefde is de schoone ridder uit de sprookjes, die de draken

en roovers verslaat, en altijd overwint. Als je maar goed bent en je blijft maar altijd

van elkaar houën dan wordt je ééns gelukkig. Als je maar dapper bent en ridderlijk,

dan is alles rechtvaardig in de wereld. Dat dacht het Jongetje toen heusch, en het was

zijn hoogste levenswijsheid, al was hij zich dat zoo niet bewust. Hij vond het zoo

gemakkelijk, en zoo eenvoudig was het! Hoe kon hij nu anders dan houën van Corrie,

en wie zou niet dapper zijn, om háár te winnen? Hoe kon

het leven ooit leelijk zijn, of de wereld slecht, met zoo n heerlijk mooi Meisje, met

In document Henri Borel, Het jongetje · dbnl (pagina 109-113)