• No results found

Hoofdstuk 1: Probleemstelling, conceptueel kader en onderzoeksinteresse

2.7 Methodologische kwaliteit van het onderzoek

De methodologische kwaliteit van een kwalitatief-interpretatief onderzoek wordt vaak belicht vanuit betrouwbaarheid en validiteit (Kelchtermans, 1994).

2.7.1 Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid is de mate waarin een onderzoek repliceerbaar of herhaalbaar is. Zoals eerder vermeld, biedt een meervoudige gevalstudie de mogelijkheid tot repliceren (Savin-baden & Major, 2013). Gelijkaardig aan Van Ijzendoorn (1988) en Ballet (2007) wordt dit opgevat als argumentatieve

betrouwbaarheid. Dat betekent dat de onderzoeker beargumenteert dat de data betrouwbaar

verzameld zijn (Van Ijzendoorn, 1988). Hier werd aan tegemoet gekomen door het conceptueel kader, de onderzoeksvragen en de methodologische keuzes duidelijk te expliciteren en te verantwoorden (Ballet, 2007). Dat zorgt er ook voor dat de lezers zelf een oordeel kunnen vellen over de methodologische kwaliteit van dit masterproefonderzoek (Savin-baden & Major, 2013). Hiermee wordt tevens voldaan aan intersubjectieve navolgbaarheid, wat betekent dat de onderzoeker alle onderzoekstappen beschrijft en verantwoordt, zoals in dit hoofdstuk gebeurt, zodat anderen kunnen onderzoeken of de studie geldig is. Hierdoor is ook herhaling van het onderzoek mogelijk (Ballet, 2007). Er werd gebruik gemaakt van het triangulatieprincipe om de betrouwbaarheid te verhogen. Dit principe verwijst naar het gebruik van meerdere onderzoeksmethoden –of technieken bij hetzelfde onderzoeksonderwerp. Bij dit onderzoek werden vooral de personen en de locaties getrianguleerd (Kelchtermans, 1994). Wat betreft de locaties werden de interviews zowel op school als op de thuislocatie afgenomen en dit bij verschillende respondenten, waarvan minstens twee leerkrachten werkzaam waren op dezelfde school. Ook de triangulatie van kwalitatief-interpretatief onderzoek met sociale netwerkanalyse verhoogt de betrouwbaarheid van dit onderzoek (Martinez et al., 2003). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe betrouwbaarheid. Interne

41

dezelfde onderzoeksresultaten komen, mits de onderzoekers van hetzelfde onderzoeksgebied zijn (Kelchtermans, 1994). Met andere woorden gaat het hierbij over de mate van consistentie in het onderzoek (Ballet, 2007). Dit werd hier nagestreefd door de onderzoeksprocedure en het verloop van het onderzoek gedetailleerd en overzichtelijk weer te geven. Bij externe betrouwbaarheid wordt er gekeken naar de onafhankelijkheid van de resultaten en de uitvoering van de studie (Kelchtermans, 1994). Hierbij ligt de focus op de herhaalbaarheid van het onderzoek. Dit betekent dat andere onderzoekers het verloop van het onderzoek kunnen nagaan en beoordelen. Zoals eerder vermeld, werd dit nagestreefd door het conceptueel kader, de onderzoeksvragen en alle methodologische beslissingen te expliciteren (Ballet, 2007). Dit is echter moeilijk om te bereiken, aangezien de omstandigheden en sociale omgeving steeds veranderen (Bryman, 2015).

2.7.2 Validiteit

Validiteit is de mate waarin de vergaarde kennis een juiste weergave is van de werkelijkheid die men onderzoekt (Ballet, 2007). Om de validiteit te verhogen moet men als onderzoeker dus voldoende theoretische kennis hebben over de werkelijkheid die men wil onderzoeken. Het controleren van validiteit kan ook door het eigen perspectief te expliciteren, kritisch te zijn over de analyses en door selectieve percepties en vertekende interpretaties te vermijden (Kvale, 1996). De theoretische kennis en het eigen perspectief werden geëxpliciteerd in het eerste hoofdstuk. Er werd getracht om steeds een open blik te houden doorheen het hele onderzoeksproces om vertekende interpretaties te vermijden. Het triangulatieprincipe, zoals hierboven besproken, verhoogt ook de validiteit van een onderzoek. Door triangulatie wordt namelijk het begrip van het onderzoeksonderwerp vergroot. Hierbij gaat het vooral over triangulatie van contexten, personen en data, zoals het geval is in dit masterproefonderzoek, dat leidt tot een verhoogde validiteit (Savin-baden & Major, 2013).

Er worden doorgaans twee soorten van validiteit onderscheiden. Bij interne validiteit wordt gekeken naar de mate waarin de gegevens en gegenereerde inzichten de sociale werkelijkheid weergeven zoals die is (Kelchtermans, 1994; Ballet, 2007). Er moet een overeenkomst zijn tussen datgene dat de onderzoeker geobserveerd heeft en de theoretische ideeën die de onderzoeker hieruit afleidt (Bryman, 2015). Dit betekent dat de gegevens, verkregen uit de semi-gestructureerde interviews, een weergave zijn van de betekenis van het netwerk voor de professionele ontwikkeling van de beginnende leerkrachten. De interne validiteit kan als eerste verhoogd worden door het toevoegen van interviewfragmenten, waardoor de interpretatieve analyse en de rapportering het karakter van een rijke beschrijving krijgen (Kelchtermans, 1994; Ballet, 2007), zoals in dit masterproefonderzoek gebeurde. Als tweede werd elke respondent op voorhand geïnformeerd over het doel van het onderzoek en van het interview door de introductiebrief, maar ook voor de start van het interview werd dit herhaald. Op elk moment kon de respondent hier bijkomende vragen over stellen. Als derde

42

was de onderzoeker zich steeds bewust van het theoretische perspectief dat aan de grondslag van het onderzoek ligt en daarmee altijd een invloed heeft op het onderzoek (Kelchtermans, 1999a). Als vierde wordt er getracht om steeds heen en weer te gaan tussen de verkregen data, de interpretatie ervan en de literatuurstudie door de voortdurend vergelijkende analyse. Hierdoor werd de geldigheid van de interpretaties onderzocht (Ballet, 2007).

De externe validiteit van een onderzoek verwijst naar de mate waarin de resultaten van de respondentengroep gegeneraliseerd kunnen worden voor de ruimere populatie (Kelchtermans, 1994; Ballet, 2007) of doorheen verschillende sociale settings (Bryman, 2015). Anders dan in het kwantitatieve paradigma wordt er geen generaliseerbaarheid nagestreefd op basis van representatieve streekproef, maar wel door de conceptualisering die resulteert uit de interpretatieve analyse. Door het conceptualiseren van de resultaten in begrippen, patronen en hun onderlinge samenhang ontstaat er een gefundeerde interpretatie waarvan mag aangenomen worden dat haar relevantie of geldigheid zich niet beperkt tot de toevallige beperkte groep respondenten. Uiteraard laat kwalitatief onderzoek niet toe uitspraken te doen over de mate waarin de resultaten transfereerbaar zijn naar de bredere populatie (Kelchtermans, 1994). In kwalitatief onderzoek wordt generaliseerbaarheid ook gezien als contextualisering. De vergaarde kennis is gecontextualiseerd en heterogeen. Er wordt namelijk steeds rekening gehouden met de context waarin de beginnende leerkracht zich situeert. In dit masterproefonderzoek wordt er dan ook vanuit gegaan dat elke situatie en elk individu uniek is (Kvale, 1996). Daarom werd er voor elke beginnende leerkracht een synthesetekst opgesteld en voor elke school een horizontale analyse uitgevoerd, om de inzichten te situeren in een bepaalde context. De externe validiteit wordt tevens versterkt door het gebruik van rijke beschrijvingen bij de analyses. Tijdens de data-analyse werden de verkregen data uitgediept en vervolgens aangevuld met algemene informatie over de respondent, contextinformatie en de weg van de gegevens tot de conclusies. Rijke beschrijvingen zorgen er dus voor dat de context duidelijk wordt voor iedereen waarop de studie van toepassing is (Kelchtermans, 1994; Savin-baden & Major, 2013).