• No results found

4.1 Populatie

De totale populatie van dit onderzoek bestaat uit 85 Europese banken, waarvan het jaarverslag openbaar beschikbaar wordt gesteld. Marston en Shrives (1991) geven aan dat het jaarverslag het hoofdkanaal van communicatie voor de organisatie is. Moreno en Casasolo (2016) bevestigen dat en stellen dat het jaarverslag een belangrijk middel is om te communiceren. IASB (2010) bevestigt dat ook door aan te geven dat voor gebruikers het jaarverslag belangrijk is voor het nemen van beslissingen. In de risicoparagraaf van de jaarrekening meet ik de kwaliteit van risicoverslaggeving. De populatie van 85 Europese banken is opgebouwd op basis van het balanstotaal van een bank. De top 50 van de banken die onder toezicht van de ECB vallen, de top 25 van banken die onder lokaal toezicht vallen en de rest is aangevuld met de top 10 Nederlandse banken zowel onder ECB als de top 10 Nederlandse banken onder lokaal toezicht. Doordat bijvoorbeeld sommige banken vaker dan 1 keer voorkomen in de 4 ranglijsten en deze overlap eruit gefilterd is blijven 85 unieke banken over (Bijlage 1). Doordat van deze 85 banken sommige jaarverslagen van 2015 nog niet beschikbaar waren, bleven uiteindelijk 66 banken over voor de populatie.

4.2 Kwaliteit van risicoverslaggeving

Hoogendoorn en Mertens (2001) definiëren kwaliteit van verslaggeving als de mate waarin gebruikers een goed oordeel kunnen vormen over de financiële resultaten en positie van een organisatie. Zij stellen hoe beter de gebruiker een oordeel kan vormen, hoe beter de kwaliteit van verslaggeving is. Daar voegen zij aan toe dat regelgeving en kwaliteit van verslaggeving inherent aan elkaar is. Om kwaliteit te operationaliseren wordt in onderzoek van Bollen en Feenstra (2003) met name naar de inhoud en infrastructuur rondom verslaggeving gekeken.

In dit onderzoek zal de focus op de inhoud liggen. Beattie et al (2004) geeft aan dat verslaggeving moest worden uitgebreid naast de traditionele manier van verslaggeven, dus anders dan alleen over historische en kwantitatieve informatie. Er is meer vraag naar toekomst gericht en kwalitatieve informatie. Dit is waar risicoverslaggeving in principe overgaat.

35

Informatie over risico’s is toekomstgericht en de beheersing van deze risico’s hebben naast de traditionele kwantitatieve vorm ook een kwalitatieve vorm. Bovendien geven Linsley en Shrives (2000 en 2006) aan dat deze toekomstgerichte risico-informatie erg waardevol is voor investeerders omdat dit gunstig is voor de marktdiscipline. Beattie et al (2004) geeft aan dat er een groeiende aandacht is in onderzoek naar verslaggeving, vooral naar de determinanten van kwalitatieve informatie.

Er zijn verschillende methoden om kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Knoops (2001) noemt de normatieve en marktgeoriënteerde methoden en Beattie et al (2004) maakt onderscheid tussen subjectieve en semi-objectieve methoden. Beattie et al (2004) benoemen ook specifiek de disclosure index, wat onderdeel is van de semi-objectieve methode. Deze index wordt gezien als een inhoudsanalyse en concentreert zich alleen op de relevante secties. Met een disclosure index wordt van te voren een checklist van items samengesteld waarmee het jaarverslag op wordt getoetst.

Om een disclosure index te gebruiken moet een verdeling worden gemaakt. Marston en Shrives (1991) verdelen mogelijke indexen in vier categorieën: nominale, ordinale, ratio en interval schaalverdeling. De nominale schaal wordt ook wel vaak binaire verdeling genoemd omdat hiermee de aanwezigheid (ja/nee) mee kan worden aangegeven. Beattie et al (2004) geeft aan dat met een binaire disclosure index de kwaliteit niet gemeten kan worden. Omdat hier alleen de aanwezigheid (1) of niet (0) wordt geregistreerd. Met een ordinale disclosure index is dit wel mogelijk, deze heeft meestal een drie-punts schaal. Door een ordinale disclosure index te gebruiken kan onderscheid worden gemaakt tussen (2) aanwezig en kwalitatief, (1) alleen aanwezig en (0) niet aanwezig.

4.3 Afhankelijke variabele

De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt gemeten in de jaarrekeningen van 2015. Wanneer geen jaarrekening beschikbaar was per 31 december 2015, is deze uit de populatie gelaten. De ordinale disclosure index items, die de kwaliteit van risicoverslaggeving meten, zijn opgebouwd op basis van IFRS 7 en overige regelgeving zoals EDTF, ESMA en de Basel III akkoorden. Hun aanbevelingen en standaarden om de kwaliteit van risicoverslaggeving te verbeteren zijn de basis

36

geweest waarop de disclosure index is opgebouwd. Deze disclosure index toetst of de risicoparagraaf in de jaarrekening alle gegevens bevatten die door deze organisaties als informatief voor de gebruiker bestempeld kunnen worden, waardoor de gebruiker volledig geïnformeerd wordt over de risico’s en de beheersing daarvan. Nadeel van de disclosure index, is het probleem van subjectiviteit. Bovendien wordt subjectiviteit ook nog eens vergroot doordat het beoordelen van kwaliteit wordt uitgevoerd door meerdere personen.

Deze subjectiviteit wordt beperkt door de disclosure index voor gebruik te testen in een pilot fase, reviews te laten uitvoeren en de verschillen door een derde persoon te laten bekijken. Ook door gebruik te maken van de ordinale verdeling wordt de subjectiviteit verminderd, doordat de onderzoeker minder mogelijkheden heeft in het toekennen van scores. Tevens is bij elk item een duidelijke instructie aanwezig wanneer welke score toegepast moet worden. Dit bevordert de betrouwbaarheid van de resultaten. De weging van de items zijn even zwaar. Hiermee wordt de objectiviteit vergroot, omdat een verschillende weging van items subjectiviteit in de hand zou werken. Subjectiviteit kan niet volledig worden weggenomen, maar door bovenstaande maatregelen wel tot het minimaal niveau worden beperkt.

Er zijn 30 items waarmee in totaal 60 punten verdiend kunnen worden voor de kwaliteit van risicoverslaggeving. Waarin 60 punten de maximum score is en 0 de laagste. Deze 60 punten kunnen in vier categorieën verdient worden: algemeen, krediet risico, liquiditeit en solvabiliteit. De assumptie is hoe hoger de score, des te beter de kwaliteit van risicoverslaggeving bij de betreffende banken. De complete disclosure index is opgenomen in bijlage 2.

4.4 Onafhankelijke variabelen

Europese banken waarvan vijf procent of meer van het eigendom in handen is van een overheid krijgen een score van 1 (JA), bij banken waarbij dat niet het geval is krijgen een score van 0 (NEE) (Barakat & Hussainey, 2013). Data hiervoor is verzameld op Bankscope.

De mate van maatschappelijk belang wordt gemeten op basis van de Fitch Support Rating. De score varieert van 1 tot 5. Waarbij een score van 1 de steun van de overheid zeer waarschijnlijk is en de score van 5 de steun van de overheid erg onwaarschijnlijk is (Baumann & Nier, 2006). Wanneer banken geen directe Fitch Support Rating hebben, worden zij niet meegenomen in de

37

analyses. Een proxy voor ontbrekende data zou de subjectiviteit vergroten en daarom niet wenselijk. Data voor maatschappelijk belang is op Bankscope verzameld.

Tevens wordt er bij toezicht een onderverdeling gemaakt tussen een Europese toezichthouder (ECB) en een nationale toezichthouder. Europese banken die onder toezicht staan van de ECB krijgen een score van 1 (JA), Europese banken die niet onder direct toezicht van de ECB vallen krijgen een score van 0 (NEE). Omdat ECB toezicht voor een bank afhankelijk is van de grootte van een bank, wordt hiervoor gecorrigeerd door middel van grootte van een bank (balanstotaal) in het onderzoek mee te nemen als controle variabele. Hierdoor kan onderzocht worden of de ECB als toezichthouder van een bank een positieve invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Het nationale toezicht wordt gemeten aan de hand van het aantal werknemers die de nationale centrale banken hebben, dit wordt uit het jaarverslag van de desbetreffende centrale bank gehaald. Frost en Seamer (2002) geven aan dat dit een goede proxy voor zichtbaarheid is en dus hoe geaccepteerd zij zijn als nationale toezichthouder. Deze nationale centrale banken zijn aangesloten bij het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Het aantal werknemers moet echter gecorrigeerd worden naar de verhouding met het totale bank vermogen in het land en het aantal banken in het land. Vervolgens wordt hier een logaritme van gemaakt zodat verstoring door grote verschillen in deze ratio’s kan worden geëlimineerd. Deze gegevens worden op Bankscope en op de website van de ECB gepubliceerd. Op deze manier wordt er gecorrigeerd voor de verschillen in omvang van landen. Per toezichthouder van een land is dan een ratio beschikbaar die gekoppeld wordt aan de banken uit het desbetreffende land. Hiermee wordt onderzocht of de nationale toezichthouder van een bank in het land waarin zij gevestigd zijn, invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving.

38

Hieronder volgt een overzicht van de ratio’s die per land voor het testen van nationaal toezicht worden gebruikt:

Land Toezichthouder Ratio

Belgie Nationale Bank van België 9,64

Denemarken Danmarks Nationalbank 10,04

Duitsland Deutsche Bundesbank 8,66

Frankrijk Banque de France 8,89

Italie Banca d ’Italia 8,93

Nederland De Nederlandse Bank 10,05

Oostenrijk Osterreichische Nationalbank 9,20

Spanje Banco de Espana 9,57

Verenigd Koninkrijk Bank of Engeland 9,84

Zweden Sveriges Riksbank 10,42

(Tabel 3, overzicht ratio per land)

4.5 Controle variabelen

De grootte van de bank wordt gemeten aan de hand van het balanstotaal (Barakat & Hussainey, 2013; Beretta & Bozzolan, 2004). Vervolgens wordt hier een logaritme van gemaakt zodat de verstoring door grote verschillen in balanstotalen tussen de banken kan worden geëlimineerd (Linsley & Shrives, 2006). De tweede controle variabele, een actieve audit commissie, wordt aan de hand van het aantal bijeenkomsten van de audit commissie bepaald (Allegrini & Greco, 2011). De derde controle variabele, winstgevendheid, wordt gemeten aan de hand van de netto winst te delen door het eigen vermogen (Al-Hadi et al, 2016). De laatste controle variabele, leverage, wordt gemeten door de totale schuld van een bank te delen door het balanstotaal van een bank (Deumes & Knechel, 2008).

39 4.6 Regressiemodel

Een meervoudige regressie wordt gebruikt om de eerdergenoemde hypothesen te toetsen. Het model luidt als volgt:

Kwaliteit van risicoverslaggeving

= 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1Overheid + 𝛽𝛽2Maatschappelijk belang + 𝛽𝛽3ECB toezicht + 𝛽𝛽4Nationaal toezicht + 𝛽𝛽5Grootte + 𝛽𝛽6𝐴𝐴𝑢𝑢𝑑𝑑𝑖𝑖𝑡𝑡 𝐶𝐶𝑜𝑜𝑚𝑚𝑚𝑚𝑖𝑖𝑡𝑡𝑡𝑡𝑒𝑒𝑒𝑒 + 𝛽𝛽7Winstgevendheid + 𝛽𝛽8Leverage + 𝜀𝜀

Een overzicht van de variabelen en haar meetmethoden wordt hier onder weergegeven in tabel 1

Variabelen Maatstaf

Afhankelijke variabele

Kwaliteit risicoverslaggeving Score disclosure index

Onafhankelijke variabelen

Overheid Score 1 ( > 5% overheidseigendom) of score 0 ( < 5%

overheidseigendom)

Maatschappelijk belang Fitch Support Rating

ECB toezicht Score 1 (ECB toezicht) of score 0 (geen ECB toezicht)

Nationaal toezicht (totaal nationaal bank vermogen / aantal banken in land) / aantal werknemers van de nationale toezichthouder

Controle variabelen

Grootte Logaritme balanstotaal

Audit commissie Aantal bijeenkomsten audit commissie

Winstgevendheid Netto winst / eigen vermogen

Leverage Totale schuld / balanstotaal

40