• No results found

Na de fase van dataverzameling zijn belangrijke volgende stappen in het onderzoek het analyseren van de onderzoeksresultaten en het interpreteren van de analyses. Er zijn verschillende manieren om de verkregen data te analyseren. Creswell (2007) geeft aan dat “the data collected in a narrative study need to be analyzed for the story they have to tell, a chronology of unfolding events, and turning points or epiphanies” (p. 155). Er worden verschillende stappen onderscheiden in het proces van data-analyse en -weergave. Eerst moeten er bestanden gecreëerd worden (p. 156). Dit is in dit onderzoek gedaan door de afgenomen interviews op te nemen en vervolgens uit te typen. Er is dus een transcript gemaakt van elk interview. Het centrale deel van elk interview, vanaf de algemene narratieve vraag tot het bedanken door de interviewer, is zo woordelijk mogelijk uitgewerkt m zo min mogelijk informatie verloren te laten gaan. Als leidraad is hierbij gebruik gemaakt van de transcriptiemethode zoals deze wordt weergegeven door Flick (2009, p. 301). Op verschillende punten is hiervan afgeweken omwille van de leesbaarheid van de transcripten. De volledige transcripten zijn niet opgenomen in deze scriptie. Wel zijn er uitspraken uit de interviews opgenomen. Hierbij is ervoor gekozen om, waar nodig, de zinnen beter lopend te maken, zonder dat dit leidt tot informatieverlies of tot de toevoeging van informatie.

Na de stap van het creëren van bestanden volgt een stap waarin de volgende drie zaken gedaan moeten worden: “Read through text, make margin notes, form initial codes” (Creswell, 2007, p. 156). Daarna is het de bedoeling “*to+ describe the story or objective set of experiences and place it in a chronology” (p. 156). Deze stap lijkt vooral nuttig te zijn om de zaken in de levensloop van respondenten die interessant zijn in relatie tot het belang van zichtbaarheid in de openbare ruimte op een rijtje te zetten. Vervolgens begint een fase van het classificeren van de informatie: “Identify stories”, “Locate epiphanies” en “Identify contextual materials”. Tot slot moet de informatie geïnterpreteerd worden (p. 157), waarbij er een verbinding moet worden gemaakt tussen de gebruikte theorieën en het empirische materiaal.

32

Over de beste manier van het coderen van de data kan gediscussieerd worden. Dit kan op een meer inductieve en op een meer deductieve manier gedaan worden (Van Staa & Evers, 2010, p. 8-11). Een voorbeeld van een inductieve manier van coderen is de methode van Grounded Theory, welke “het vanaf de grond opbouwen van een theorie aan de hand van empirische gegevens” inhoudt (p. 8). “Hierbij is er sprake van een open onderzoeksvraag en worden de begrippen in deze onderzoeksvraag niet vooraf gedefinieerd of geoperationaliseerd” (p. 8). Verschuren en Doorewaard (2007) zeggen hierover:

In deze bij uitstek kwalitatieve onderzoeksbenadering ontstaat een theorie of een theoretisch concept langzaam maar zeker tijdens het onderzoek. De onderzoeker begint dus niet met een uitgewerkte theorie die vervolgens wordt getoetst. Zij of hij begeeft zich als het ware als een ontdekkingsreiziger op pad. (p. 192)

Bij de methode van Grounded Theory wordt er gebruik gemaakt van drie stappen van coderen (open, axiaal en selectief), waarbij er eerst ‘dicht bij de empirie’ gecodeerd wordt en waarbij er steeds abstracter gecodeerd wordt (Van Staa & Evers, 2010, p. 9).

De methode van Grounded Theory lijkt in het kader van dit onderzoek niet het meest geschikt te zijn, aangezien er vooral uitgegaan wordt van een vooraf gesteld theoretisch kader. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat een deductieve methode meer van toepassing is op dit onderzoek. Hierbij gaat het om “(…) het organiseren van data in categorieën gerelateerd aan het theoretisch kader en de onderzoeksvragen die zijn opgesteld” (LeComte & Schensul, in Van Staa & Evers, 2010, p. 9). Als gekeken wordt naar het theoretisch kader en de onderzoeksvraag, wordt duidelijk dat er bepaalde categorieën geformuleerd kunnen worden die bruikbaar zijn om de verzamelde data te organiseren. Er wordt echter ook duidelijk dat zichtbaarheid in de openbare

ruimte en het belang hiervan nog niet geoperationaliseerd zijn. Om die reden is ervoor gekozen

om een combinatie van de inductieve en de deductieve methode van data-analyse toe te passen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de analyse categorieën worden geformuleerd op basis van het theoretisch kader en de onderzoeksvragen. Met deze categorieën wordt rekening gehouden bij het toekennen van initiële codes aan onderdelen van de tekst. Vervolgens worden deze codes ondergebracht bij verschillende nieuwe categorieën. Er wordt dus enerzijds naar de data gekeken vanuit het theoretisch kader en dus vanuit een bepaalde systematiek en anderzijds met een open blik, die weer leidt tot een nieuwe systematiek. Dit betekent dat er sprake is van een wisselwerking tussen een deductieve en een inductieve methode van analyseren. Van Staa en Evers (2010) geven aan dat dit een logische werkwijze is voor veel kwalitatief onderzoek: “De opdracht om grote hoeveelheden, meest ongestructureerde data te organiseren op een

33

systematische wijze vraagt zowel om structuur (opgebouwd uit theoretische noties en raamwerken die op deductieve wijze zijn geconstrueerd) als om flexibiliteit (het verkennen van de data met een open geest, dat wil zeggen inductief zonder voorop gezette categorieën)” (p. 10). In hoofdstuk 4 wordt deze denkwijze nader uitgewerkt en toegepast.

34

Hoofdstuk 4

Onderzoeksresultaten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek. In paragraaf 4.1 wordt gekeken naar de toepassing van de eerder gestelde methodologische eisen aan narratief onderzoek en onderzoek naar intersectionaliteit. In paragraaf 4.2 wordt uiteengezet hoe het benaderen van respondenten is verlopen en wat opvallend is aan de respondenten. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de categorieën en codes waarmee de data systematisch geanalyseerd zijn. In paragraaf 4.4 wordt aandacht besteed aan de invulling van (on)zichtbaarheid in de openbare ruimte. In paragraaf 4.5 wordt gekeken naar de verschillende opvattingen die naar voren komen over het belang van zichtbaarheid in de openbare ruimte. In de twee subparagrafen van paragraaf 4.5 wordt tot slot gekeken hoe dit belang beïnvloed wordt door bepaalde diversiteitsfactoren, de levensloop en generaties.