• No results found

Melding en aangifte naar delictsoort (in % ondervonden delicten), 2013

Hoofdstuk 5 Methode 5.1 Steekproef

2. Melding en aangifte naar delictsoort (in % ondervonden delicten), 2013

De meldings- en aangiftebereidheid verschilt inderdaad aanmerkelijk naar delictsoort. Zie hiervoor onderstaande figuur 2 uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 (figuur 3.6 op pag. 71).

2. Melding en aangifte naar delictsoort (in % ondervonden delicten), 2013

Vanwege relatief kleine steekproefaantallen is het niet goed mogelijk een betrouwbaar meerjarig beeld te geven van de aangiftebereidheid naar delictsoort. De kniks waarvan sprake is bij de aangiftebereidheid in totaliteit worden bij uitsplitsing naar delictsoort des te groter.

4. Is een hoge aangiftebereidheid voor het ene delict belangrijker dan voor het andere?

Hierover kan CBS geen uitspraken doen. Wel is het zo dat de aangiftebereidheid en ook de motieven om aangifte te doen naar delictsoort verschillen (zie verder hieronder).

5. Wat zijn de motieven en overwegingen van burgers om (geen) aangifte te doen?

Naar redenen waarom slachtoffers wel of niet aangifte doen is de laatste keer gevraagd in de Veiligheidsmonitor Rijk 2008. 0 20 40 60 80 100 Delicten totaal Geweldsdelicten totaal mishandeling bedreiging Vermogensdelicten totaal inbraak (met diefstal) beroving autodiefstal zakkenrollerij poging tot inbraak (zonder diefstal) diefstal uit of vanaf auto diefstal andere voertuigen fietsdiefstal overige diefstal

Vandalismedelicten totaal vernielingen aan voertuigen overige vernielingen

66 Voor zover deze redenen gespecificeerd kunnen worden is de belangrijkste reden om geen aangifte te doen (voor het totaal van alle delicten): ‘het helpt toch niets’ (ca. 20%). Daarna volgen de redenen ‘het is opgelost’ (ruim 10%), ‘niet zo belangrijk’, ‘angst voor represailles’, en ‘geen zaak voor de politie’ (alle minder dan 10%). Verreweg het meest genoemd is de niet nader te specificeren categorie ‘andere reden’ (ca. 50%). De redenen voor niet-aangifte verschillen wel naar soort delict. Zo wordt de reden ‘het helpt toch niets’ bij vermogensdelicten en vandalisme veel vaker genoemd dan bij geweldsdelicten. Bij geweldsdelicten komt de reden ‘het is opgelost’ en ‘angst voor represailles’ relatief vaak voor. De meest genoemde reden om wel aangifte te doen is (voor het totaal van de delicten): “vanwege de verzekering’ (bijna 30%). Daarna volgen ‘de dader moest worden opgepakt’ en ‘vond dat de politie dit moest weten’ (beide ruim 20%), ‘om het gestolene terug te krijgen’ (ca. 15%) en ‘vond het mijn plicht’ en ‘andere redenen’ (beide minder dan 10 procent). Ook hier bestaan grote verschillen naar soort delict. Zo zijn bij geweldsdelicten ‘vond dat de politie dit moest weten’ en ‘dader moest gepakt worden’ verreweg de meeste genoemde reden voor aangifte. Bij vermogensdelicten zijn dit ‘vanwege verzekering’ en ‘om gestolene terug te krijgen’ en bij vandalismedelicten ‘vanwege verzekering’ en ‘vond dat de politie dit moest weten’ (voor meer informatie zie Landelijke rapportage Veiligheidsmonitor Rijk 2008 pagina 60-63).

In de Integrale Veiligheidsmonitor (2008-2011) en de Veiligheidsmonitor (vanaf 2012) wordt slachtoffers niet meer expliciet gevraagd naar redenen om (geen) aangifte te doen. Wel wordt aan alle burgers (dus niet alleen slachtoffers) gevraagd of men contact heeft gehad met de politie in de eigen gemeente, wat de reden was van dat contact (waaronder ‘aangifte’15

), hoe tevreden men was over dat contact, of er punten waarover waarover men minder tevreden was en, zo ja, over welke punten men minder tevreden was. In 2014 gaf ongeveer 50% van de personen die met de politie contact hadden gehad vanwege een aangifte aan hierover (zeer) tevreden te zijn; bijna 20% was hierover (zeer) ontevreden, de rest was neutraal of had geen mening. Ongeveer een op de drie (35%) gaf aan dat er bepaalde punten waren waarover men minder tevreden was. Verreweg het meest genoemde punt was ‘problemen niet opgelost’ (ca. 50%), gevolgd door ‘politie was onverschillig’ (ca. 25%) en ‘politie liet me te lang wachten’ en ‘politie gaf onvoldoende informatie' (beide ca. 15%).

6. Is geen aangifte doen door burgers altijd een negatieve keuze?

Uit de hierboven genoemde redenen om geen aangifte te doen volgt dat dit niet altijd een negatieve keuze is. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat het probleem zich in de tussentijd heeft opgelost, men het niet zo belangrijk vindt, of dat het slachtoffer denkt dat het geen zaak voor de politie is. Het kan verder ook zo zijn dat men het voorval wel bij de politie meldt (omdat men bijvoorbeeld vindt dat de politie dat moet weten) maar er vervolgens geen aangifte van doet, bijvoorbeeld omdat men het daar niet ernstig genoeg voor vindt.

15 Ook de contactreden ‘melding verdachte situatie/delict’ kan worden uitgesplitst maar in relatie tot de vraag is hier alleen gekozen voor de reden ‘aangifte (via internet of persoonlijkk waarbij een proces-verbaal of ander document is ondertekend)’. In figuur 3 daarentegen zijn deze twee contactredenen gecombineerd weergegeven.

67

7. De aangiftebereidheid ligt nu gemiddeld rond de 28%. Dit wordt, politiek gezien, als ‘te laag’ beoordeeld. Woninginbraak is de delictsoort met de hoogste aangiftebereidheid, namelijk 79%. 100% aangiftebereidheid lijkt irreëel, en is misschien wel onnodig. Wat zou een goed streefpercentage zijn? Moeten we differentiatie aanbrengen in onze streefcijfers. Kan hierbij gekeken worden naar de aangiftebereidheid in andere met Nederland vergelijkbare westerse landen?

Over het formuleren en/of differentiëren van streefcijfers kan CBS geen uitspraken doen.

8. Is de meldingsbereidheid groter dan de aangiftebereidheid? Is het reëel om voor sommige delicten (bijvoorbeeld vandalisme) in te zetten op melden in plaats van aangifte?

De meldingsbereidheid is per definitie hoger dan de aangiftebereidheid. Aangiften zijn immers een deelverzameling van de meldingen, namelijk die meldingen waarbij een proces-verbaal of een ander document is ondertekend. Verder worden alle meldingen via internet ook als aangifte meegeteld.

Over de vraag of het reëel is voor sommige delicten (bijvoorbeeld vandalisme) in te zetten op melden in plaats van aangifte kan CBS geen uitspraken doen. Uit figuur 2 blijkt wel dat in totaliteit het merendeel van de gemelde delicten ook formeel wordt aangegeven (om precies te zijn bijna driekwart, namelijk 28% aangegeven gedeeld door 38% gemeld). Deze melding/aangifteratio verschilt wel naar soort delict. Van de gemelde geweldsdelicten werd minder dan de helft aangegeven (namelijk 22% aangegeven gedeeld door 45% gemeld), terwijl van de gemelde vandalismedelicten (68%, namelijk 15% aangegeven gedeeld door 22% gemeld) en vooral van de gemelde vermogensdelicten (80%, namelijk 36% aangegeven door 45% gemeld) een zeer ruime meerderheid formeel worden aangegeven.

In absolute zin is de meldings- en aangiftebereidheid het laagst bij vandalismedelicten, gevolgd door geweldsdelicten en vermogensdelicten. Daarbij bestaan binnen deze drie hoofdcategorieën overigens flinke verschillen naar subcategorie (zie ook figuur 2).

9. Verbinding leggen met (positieve) cijfers vertrouwen in politie.

Op basis van de Veiligheidsmonitor zijn voor de periode 2005-2014 geen trendcijfers over het vertrouwen van de burger in de politie beschikbaar.

Op basis van de onder punt 5 genoemde vraagstelling over de tevredenheid van de burger over politiecontacten (waaronder melding en aangifte) zijn hiervoor wel trendcijfers voor de periode 2005-2014 beschikbaar (zie figuur 3). Hieruit blijkt dat waar de tevredenheid van de burger over handhavingscontacten (bekeuring, waarschuwing of controle) is gedaald en die over andere contacten (b.v. informatievragen, praatje met wijkagent) gelijk is gebleven, de tevredenheid over contacten m.b.t. melding en aangifte juist duidelijk is toegenomen.

68