• No results found

4 Van regionaal initiatief tot landelijke dekking

4.2 Meerwaarde van bundeling CSG-functies

Knelpunten in de bestaande werkwijze en goede ervaringen in het buitenland zijn aanleiding geweest voor de ontwikkeling van de CSG’s in Utrecht en Nijmegen, en ook van de andere regionale initiatieven die er in Nederland zijn met het oog op de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase.

Knelpunten bestaande werkwijze

In de acute fase na een verkrachting of aanranding, als het risico op langdurige posttraumatische klachten het grootst is, krijgen slachtoffers te maken met veel, soms onduidelijke procedures en protocollen en een veelheid aan instanties, zoals politie, forensisch arts, Slachtofferhulp Nederland en de GGD. Slachtoffers die naar de politie stappen, krijgen vaak niet direct medische zorg en moeten zelf het initiatief nemen om vervolghulp in te schakelen. Zij krijgen daardoor niet de juiste zorg op het juiste moment (denk bijvoorbeeld aan het direct toedienen van PEP-medicatie (aidsremmers), of het nemen van een morning-afterpil). De opvang is zeer gefragmenteerd.

Slachtoffers worden soms meerdere malen onderzocht (door een huisarts, een verpleegkundige van de soa-poli, een forensisch arts, et cetera) en moeten meerdere malen hun verhaal vertellen. Onderzoek toont aan dat hierdoor gevoelens van schaamte en schuld geactiveerd worden. Hierdoor haken slachtoffers af en krijgen niet de psychosociale hulp die ze nodig hebben.

Daarnaast kan bewijs verloren gaan, omdat het forensisch onderzoek niet tijdig plaatsvindt, of bewijs verloren gaat door ondeskundigheid bij de sociaalpsychische en medische hulpverlening.

Ervaringen buitenland

De bundeling van de CSG-functies zou idealiter moeten leiden tot het creëren van optimale voorwaarden om kwalitatief verantwoord forensisch onderzoek ten behoeve van waarheidsvinding te kunnen uitvoeren. In het buitenland is hier reeds ervaring mee opgedaan. Gebleken is dat de begeleiding door een verpleegkundige tijdens het medische en forensische onderzoek hoog wordt gewaardeerd, het forensisch onderzoek aan kwaliteit toeneemt en nazorg, vooral als deze praktisch en flexibel is, hoog wordt gewaardeerd.

51

Meerwaarde

Uit het onderzoek blijkt dat meerwaarde met name te vinden is in de eerste opvang van het slachtoffer en in de nazorg. De slachtoffers worden

opgevangen door een gespecialiseerd persoon (vaak een verpleegkundige) die hen ondersteunt, informeert en begeleidt tijdens het verblijf. In de nazorg is vooral van meerwaarde dat een hulpverlener outreachend werkt en de hulp op elkaar laat afstemmen. Op deze wijze krijgt een slachtoffer zo min mogelijk te maken met een gefragmenteerd hulpaanbod of wordt de kans gereduceerd dat door een onduidelijk hulpaanbod een slachtoffer geen hulp zoekt/krijgt.

Het bundelen van de functies die in Utrecht en Nijmegen in de CSG’s zijn belegd, kan op diverse manieren van meerwaarde zijn voor de aanpak van seksueel geweld. Tabel 4.2 bevat een overzicht van de in het onderzoek aangetroffen meerwaarde, uiteengezet naar functie en voor het slachtoffer dan wel de samenwerkende partners; als ook voor het gecombineerde aanbod als geheel. De meerwaarde die is weergegeven, betreft de meerwaarde ten opzichte van bestaande structuren voor de aanpak van en hulp bij seksueel geweld.

Tabel 4.2 Meerwaarde bundeling CSG-functies

Functies Slachtoffers Samenwerkende partijen

Medische zorg Adequate zorg op juiste moment: tegengaan van soa besmetting, ongewenste zwangerschap

Meer richten op eigen kernfunctie, slachtoffer sneller en beter behandelen, voorkomen van dubbel werk Psychosociale

slachtoffer hoeft niet zelf juiste hulp te zoeken

Slachtoffers eerder

Geen sporen verloren laten gaan door bijvoorbeeld niet douchen, gebruik wc, kleding weggooien

Sporen veiligstellen, zo min mogelijk sporencontaminatie:

kans op aanhouding vergroten

Advies Slachtoffer, familie en vrienden kunnen CSG

Beter afgestemd: zo min mogelijk belasting, beperkt aantal onderzoeken en beperkt aan maal verhaal vertellen

Leren van elkaars expertise en disciplines inzetten waar nodig. Voorkomen dat opsporingsbelang en

zorgbelang worden geschaad

Knelpunten

De meerwaarde laat onverlet dat zich ook knelpunten voordoen bij de bundeling van de CSG-functies. We constateren knelpunten rond de

financiering, rond het hulpaanbod in de nazorg en rond de aansluiting met het strafrechtelijke traject.

Het eerste knelpunt vormt de financiering. De kosten voor de inzet van forensisch onderzoek en de zedenpolitie worden via de politie gefinancierd en de medische (onder andere psychologische) kosten via de zorgverzekeraar indien een DBC op naam van de patiënt wordt opgestart. De kosten voor de inzet van (speciaal getrainde, vrijgestelde) verpleegkundigen,

casemanagementtaken en adviestaken worden niet als zodanig structureel gefinancierd. De CSG-initiatieven doen dit nu vanuit eigen middelen. Met het oog op de toekomst waarbij een grotere aanloop van slachtoffers wordt verwacht, is het belangrijk alle functies kwalitatief en dus ook financieel te kunnen borgen. Daarnaast geven de initiatieven aan dat er in de regio meer bekendheid moet zijn bij toeleiders en dat voor voorlichting en het aangaan van samenwerkingsverbanden financiering nodig is. Er blijkt vraag te zijn naar een (landelijk) expertisecentrum van seksueel geweld. Dit wordt ondersteund door het aantal telefonische consulten van het CSG Utrecht en het aantal keer dat de website is bekeken. Het landelijk netwerk CSG’s werkt aan één

landelijke website (en liefst ook één landelijk nummer), waar de slachtoffers worden doorgeleid naar hulp (een CSG) bij hen in de buurt.

Het tweede knelpunt is de versnippering van hulp wat betreft de nazorg. De gebundelde hulp in de acute fase heeft het knelpunt van versnipperde hulp in de acute fase opgelost. In de nazorgfase is een goede afstemming nog in ontwikkeling. De kans bestaat dat de politie een slachtoffer doorverwijst naar Slachtofferhulp Nederland, een casemanager psychische ondersteuning biedt, een advocaat van LANZS juridische begeleiding geeft, ondertussen een melding wordt gedaan bij het AMK, en het gezin al in de hulpverlening bekend was, zonder dat hiertussen verbinding is. Een ander punt is dat niet ieder slachtoffer getraumatiseerd is en psychologische hulp nodig heeft. Het

screenen op PTSS en (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers is goed, maar alleen bij slachtoffers die daar behoefte aan hebben. Casemanagers moeten dus blijven luisteren naar de wensen van slachtoffers, ook als deze hun wensen en behoeften niet goed duidelijk of kenbaar (kunnen) maken. Op deze wijze kan worden voorkomen dat slachtoffers teveel of te snel als patiënt worden beschouwd.

Tot slot zien we een knelpunt in de aansluiting tussen de hulpverlening en het strafrechtelijke traject. Momenteel is een forensisch onderzoek niet mogelijk als het slachtoffer geen melding doet bij de politie. Dit betekent dat, mocht het slachtoffer later toch melding willen doen bij de politie, de sporen niet zijn veiliggesteld. Er is een breed gedragen wens dat, net als in het buitenland, forensisch onderzoek in de toekomst kan plaatsvinden zonder melding bij de politie en met toestemming van het slachtoffer. Daarnaast wordt als gevaar

53

gesignaleerd, dat vanuit de hulpverlening in de nazorgfase verwachtingen worden gewekt bij het slachtoffer ten aanzien van de mogelijkheden van strafrechtelijke vervolging die juridisch niet altijd haalbaar zijn. Als forensisch onderzoek ook zonder melding bij de politie mogelijk wordt, zou de

casemanager in de nazorgfase wellicht expliciet een taak moeten krijgen wat betreft voorlichting over het informatieve gesprek bij de politie. Door periodieke evaluaties van de werkwijze en protocollen kan zicht worden gehouden op de kwaliteit van de afstemming tussen hulpverlening en strafrechtelijke

mogelijkheden.