• No results found

Achtergrond

Seksueel geweld betreft seksuele handelingen die worden afgedwongen door fysiek geweld, bedreigingen met geweld, chantage of machtsverschillen. Het is een veelvoorkomend maatschappelijk verschijnsel, dat zowel kinderen als volwassenen raakt.

Er zijn de laatste jaren in Nederland verschillende initiatieven van de grond gekomen om de hulp aan slachtoffers van verkrachting en aanranding te verbeteren:

1

1. Het ‘Partnership Aanpak Seksueel Geweld’, bestaande uit veel verschillende ketenpartners (waaronder GGD, ggz, MOgroep,

politie/justitie, VNG, Movisie), zet zich sinds 2008 in voor het verbeteren van de infrastructuur (naast deskundigheidsbevordering en preventie).

Het Partnership concludeert na een draagvlakonderzoek onder veldpartijen dat een frontoffice-functie seksueel geweld meerwaarde heeft: een laagdrempelige voorziening waar slachtoffers en andere betrokkenen terecht kunnen voor informatie, advies en doorverwijzing naar hulp en politie. Het Partnership situeert dit loket bij de bestaande Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG). Een aantal SHG’s heeft inmiddels apart aandacht voor seksueel geweld.

2. In Amsterdam is in 2012 de pilot zorgcoördinatie zedenzaken gestart.

Een zorgcoördinator wordt ingeschakeld na melding bij de politie om zorg te verlenen rond het sporenonderzoek, nazorg te verlenen en zorg te dragen voor verwijzing naar hulpverlening.

3. In een aantal regio’s (waaronder Groningen) wordt specifieke expertise in ziekenhuizen ingezet voor de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld.

Dit heeft eveneens als doel de zorg rond het slachtoffer van verkrachting en aanranding in de acute fase te verbeteren en opsporingsmateriaal veilig te stellen (GGD Groningen).

Het gaat in al deze gevallen om hulp direct na de verkrachting. De

hulpverlening kent verschillende aspecten, zoals hulp gericht op lichamelijk herstel, sociaalpsychologische hulpverlening na de traumatische ervaring en onderzoek naar besmetting met HIV, een soa of een ongewenste zwanger-schap. Daarnaast kan er sprake zijn van het veiligstellen van sporen voor de bewijsvoering door forensisch onderzoek.

4. Voor hulp aan getraumatiseerde kinderen en hun ouders bestaan sinds enkele jaren multidisciplinaire centra, de Kinder- en Jeugdtraumacentra (KJTC), bijvoorbeeld in Haarlem en Leeuwarden. Naast psychosociale hulp, is er medische hulp en vindt er forensisch onderzoek plaats. Er is samenwerking met politie en andere ketenpartners. Deze KJTC bieden naast behandeling ook andere vormen van dienstverlening aan, zoals trainingen om therapieprogramma’s op te zetten of begeleiding na een zedenschandaal.

De oprichting van het CSG in Utrecht in januari 2012 en het Centrum Seksueel en Familiaal Geweld (CSFG) een half jaar later in Nijmegen zijn de nieuwste ontwikkelingen om integrale hulp aan slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase te bieden.

Doelstelling

Regioplan heeft samen met het Verwey-Jonker Instituut de twee centra in Utrecht en Nijmegen onderzocht. Het onderzoek heeft tot doel de werkwijze van de beide centra te beschrijven, de succesfactoren te benoemen en een advies te formuleren op welke manier (elementen van) de werkwijze van beide centra regionaal ingevoerd kunnen worden, zodat slachtoffers in heel

Nederland geholpen worden en sporen via forensisch onderzoek veiliggesteld kunnen worden.

Vraagstelling onderzoek

Het onderzoek moet antwoord geven op onderstaande vragen:

Beschrijving werkwijze

1. Welke partijen participeren in de beide centra?

2. Op welke wijze participeren zij in de beide centra (faciliteiten, kennis, menskracht, middelen)?

3. Hoe worden de beide centra gefinancierd? Beschikken beide centra (ook in de toekomst) over voldoende financiële middelen om de cliënten optimaal te helpen?

4. Hoe werken de beide centra met cliënten, onderscheiden naar:

a) medische zorg;

b) psychologische hulpverlening;

c) forensisch onderzoek;

d) advisering.

5. Hoe werken de beide centra met cliënten, onderscheiden naar:

a) slachtoffers;

b) vrienden en familie;

c) professionals

6. Op welke wijze wordt samengewerkt tussen de vier onderscheiden functies?

7. Wordt er samengewerkt met partners buiten de centra, zo ja met wie en op welke wijze, onderscheiden naar:

a. (centrum)gemeente;

b. Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG);

c. Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK);

d. GGD;

e. algemeen maatschappelijk werk (amw);

f. vrijgevestigde hulpverleners;

g. Veiligheidshuizen;

h. Ggz;

i. politie.

8. Is er (inmiddels) sprake van gestandaardiseerde werkwijzen en zo ja, welke standaarden worden gehanteerd?

9. Hoeveel cliënten (onderscheiden naar slachtoffers, betrokkenen en professionals) hebben de afgelopen periode de weg naar de beide centra weten te vinden, onderscheiden naar:

a. telefonische contacten;

b. contacten op locatie.

10. Welke ervaringen zijn opgedaan met de eerste cliënten?

11. Welke overeenkomsten/verschillen zijn er tussen beide centra?

Succesfactoren

12. Wat is de meerwaarde van samenwerking in een Centrum Seksueel Geweld voor de samenwerkende partijen, onderscheiden naar:

a. meerwaarde medische zorg;

b. meerwaarde psychologische hulpverlening;

3

c. meerwaarde forensisch onderzoek;

d. meerwaarde advies.

13. Wat is de meerwaarde voor cliënten, onderscheiden naar:

a. meerwaarde medische hulpverlening;

b. meerwaarde psychosociale hulpverlening;

c. meerwaarde forensisch onderzoek;

d. meerwaarde advies;

e. het gecombineerde aanbod.

14. Wat is de meerwaarde voor cliënten, onderscheiden naar:

a. slachtoffers;

b. vrienden en familie;

c. professionals.

15. Wat is de meerwaarde van deze werkwijze ten opzichte van bestaande structuren voor de aanpak van en hulp bij seksueel geweld?

16. Ontbreken er partijen in beide centra, zo ja, welke en waarom?

17. Wat gaat er goed in de samenwerking tussen de partners in de beide centra en wat moet er beter?

18. Welke overeenkomsten/verschillen zijn er tussen beide centra?

Regionale invoering

19. Gelet op de antwoorden op de eerste 18 vragen, welke mogelijkheden zijn er om het concept van beide centra (snelle integrale zorg en hulpverlening aan slachtoffers, gekoppeld aan forensisch onderzoek en advies) landelijk toegankelijk te maken?

20. Hoe kan een goede balans worden aangebracht tussen het uitgangspunt van regionaal/lokaal maatwerk in de zorg en hulpverlening en de

noodzaak te werken met landelijke standaarden in forensisch onderzoek?

21. Bij welke regio’s kan het beste worden aangehaakt en waarom (25 veiligheidsregio’s, 36 regio’s vrouwenopvang, 28 GGD-regio’s, 13 ggz-regio’s)?

22. Welke rol/taken zouden het ministerie van VenJ en het ministerie van VWS kunnen/moeten vervullen om het concept van beide centra landelijk toegankelijk te maken?

23. Welke rol/taken zouden de centrumgemeenten en de beoogde samenwerkingspartners (bijvoorbeeld ziekenhuizen, politie, SHG’s, openbaar ministerie) kunnen/moeten vervullen?