• No results found

6. Conclusie en discussie

6.2 Mechanismen achter relatieve deprivatie

Door middel van de tweede deelvraag zijn de mechanismen achter de ervaren relatieve deprivatie van de ouders binnen dit onderzoek onderzocht. Allereerst is in kaart gebracht hoe ouders de relatieve positie van het vmbo ervaren. Er is namelijk beschreven dat relatieve deprivatie onder de ouders met een kind op het vmbo, alleen kan ontstaan wanneer de ouders zich bewust zijn van de relatief „lage‟ positie van het vmbo.

Ten eerste is dit onderzocht door in kaart te brengen of ouders überhaupt hiërarchische verschillen ervaren tussen de Nederlandse schooltypes (vmbo - gymnasium), waarbij het vmbo ‟onderaan‟ staat. Uit de interviews met alle hoogopgeleide ouders kwam „de ervaren hiërarchie van de Nederlandse schooltypes‟ dominanter naar voren dan uit de interviews onder de niet-hoogopgeleide ouders. In het bijzonder kwam dit duidelijker naar voren vanuit het eigen netwerk van de hoogopgeleide ouders, terwijl de niet-hoogopgeleide ouders vooral aangaven hiërarchie te ervaren vanuit de Nederlandse samenleving.

Uit de antwoorden van de hoogopgeleide ouders die relatieve deprivatie ervaren, blijkt daarnaast dat zij, in tegenstelling tot de andere hoog -en niet-hoogopgeleide ouders, zelf ook

38 het meest hiërarchisch aan lijken te kijken tegen de Nederlandse schooltypes. Zo gaven zij in tegenstelling tot de andere ouders bijvoorbeeld aan dat zij zelf ook hoofdwerk meer waarderen dan handwerk. Deze meer dominant aanwezige „ervaren hiërarchie van de Nederlandse schooltypes‟, lijkt verklarend mechanisme te vormen, waarom zij wel aangaven relatieve deprivatie te ervaren en de andere ouders niet.

Daarnaast is de ervaren relatieve positie van het vmbo onderzocht door in kaart te brengen of ouders stigmatisering over het vmbo ervaren. In het theoretisch kader kwam namelijk naar voren dat mensen zichzelf beoordelen door de ogen van anderen, en dat een negatieve stigmatisering van een bepaalde groep kan leiden tot internalisering van dit stigma, waardoor er relatieve deprivatie kan ontstaan. De stigmatisering van het vmbo kwam in alle interviews naar voren, maar een stuk duidelijker in de interviews met de hoopgeleide ouders. De niet- hoogopgeleide ouders gaven aan vooral stigmatisering te ervaren vanuit de Nederlandse samenleving, terwijl de hoogopgeleide ouders juist meer stigmatisering ervaren vanuit hun netwerk, en daarnaast over het algemeen zelf ook een negatiever beeld hebben ten aanzien van het vmbo. De meeste hoogopgeleide ouders, en enkele niet-hoogopgeleide ouders, die een negatief beeld hadden over het vmbo voordat hun kind op vmbo zat, hebben dit negatieve beeld op basis van hun tevredenheid over de (vmbo) school van hun kind, (gedeeltelijk) positief bijgesteld.

De hoogopgeleide ouders die relatieve deprivatie ervaren (de helft van alle hoogopgeleide ouders), gaven in tegenstelling tot de andere ouders aan, dat zij te maken hadden met expliciete negatieve reacties vanuit hun netwerk op het schooladvies en schooltype van hun kinderen. De meeste ouders gaven hierbij aan dat deze expliciete stigmatisering, hun eigen beeld over het vmbo ook negatief beïnvloedt heeft. Dit is dus (deels) in lijn met het beschreven idee dat een negatief stigma over een bepaalde groep kan leiden tot internalisering van dit negatieve stigma.

Niet de stigmatisering van het vmbo vanuit de Nederlandse samenleving, of de geringe stigmatisering vanuit het netwerk van ouders, lijkt dus een verklarend mechanisme te vormen achter het ervaren van relatieve deprivatie van de ouders. De expliciete stigmatisering vanuit het netwerk van de ouders lijkt daarentegen wel een verklarend mechanisme te vormen, waarom deze ouders relatieve deprivatie ervaren en de andere ouders aangaven van niet. Een andere beschreven conditie voor het ervaren van relatieve deprivatie van ouders is, dat ouders alleen relatieve deprivatie ervaren indien zij het schooltype van hun kind vergelijken

39 met een referentiegroep met een hoger opleidingsniveau/schooltype. Alle onprettig ervaren discrepanties (vergelijkingen), van de hoogopgeleide ouders die relatieve deprivatie ervaren over het schooltype van hun kinderen, vonden op basis van een zichtbare referentiegroep plaats. Er is hierdoor, binnen dit onderzoek, bewijs gevonden dat de „zichtbaarheid‟ van de referentiegroep een conditie is voor het ervaren van relatieve deprivatie. Binnen dit onderzoek is geen bewijs gevonden voor het beschreven idee van Schmitt, dat een referentiegroep niet per definitie zichtbaar hoeft te zijn om relatieve deprivatie te ervaren.

Ook is beschreven dat volgens Richer „meaningfulness‟ ook een conditie is voor het ervaren relatieve deprivatie. Deze conditie is echter niet specifiek onderzocht omdat er vanuit gegaan is, dat het netwerk van ouders (vrienden, familie en kennissen) voor alle ouders betekenisvol is. Wel is onderzocht dat de meeste ouders zich zowel in een homogeen netwerk bevinden qua opleidingsniveau en qua waarden met betrekking tot de schoolontwikkeling van hun kind. In lijn met de beschreven theorie van Richter, zorgt een homogeen netwerk ervoor dat de conditie „meaningfulness‟ versterkt wordt, en mensen hun netwerk (dus) eerder als betekenisvolle referentiegroep zien.

Het antwoord op de tweede deelvraag luidt dus dat de combinatie van „de meer dominant ervaren hiërarchie van de Nederlandse schooltypes‟, „de expliciete stigmatisering van het vmbo vanuit het netwerk van de ouders‟ en „zichtbaarheid van de referentiegroep‟, mogelijk de verklarende mechanismen vormen waarom de helft van de hoogopgeleide respondenten wel relatieve deprivatie ervaart over het schooltype (vmbo) van hun kind.