• No results found

Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet interviews

5.7 Materiaal

Het materiaal dat gebruikt wordt, is de vragenlijst, ontwikkeld in hoofdstukken drie en vier. Aan deze vragenlijst worden nog enkele vragen toegevoegd, om de hypotheses te kunnen testen. Deze vragen zijn:

• Ben je op dit moment op zoek naar ander werk?

Dit is een ja/nee-vraag. Om deze vraag te controleren zal doorgevraagd worden naar wat voor baan de respondent op zoek is.

• Als je zou mogen kiezen, welk werk zou je dan het allerliefst willen doen? Ook is ervoor gekozen om in het meetinstrument nog twee oriënterende vragen te stellen, om zo te kijken of er nog facetten van werktevredenheid bij

verstandelijk gehandicapten over het hoofd worden gezien. Dit zal gemeten worden door te vragen wat de respondent het leukst vindt aan het werken en wat de respondent niet zo leuk vindt.

De vragenlijst bestaat nu allereerst uit een aantal demografische variabelen, die niet aan de verstandelijk gehandicapten, maar aan bijvoorbeeld een begeleider

gevraagd worden. Deze demografische variabelen zijn de mate van handicap, de setting van het werk, het aantal maanden dat de respondent bij het bedrijf werkt, het werk dat de respondent in het bedrijf uitvoert, de andere handicaps/ziektes die de respondent heeft en of de respondent wel of geen loon krijgt.

De vragen in de vragenlijst zijn in te delen in acht subschalen en een single item, die met de vraag welk plaatje past bij het werk dat de respondent doet, de algehele werktevredenheid in één keer meet. De scores op de subschalen worden berekend door het gemiddelde van de vragen te berekenen. De scores worden niet opgeteld, wat eigenlijk de bedoeling is bij de JSS, omdat niet alle subschalen evenveel items bevatten, en het zo moeilijker is om de scores op de verschillende subschalen te vergelijken. De algehele werktevredenheid wordt berekend door het gemiddelde van de verschillende subschalen te nemen.

De attitude over het werk zelf wordt gemeten door te vragen of de respondent het werk belangrijk en leuk of stom vindt.

De werkcondities worden gemeten door te vragen of de respondent het werk te veel, genoeg of te weinig vindt, het werk moeilijk, goed of makkelijk vindt en of er regels zijn waardoor de respondent het werk niet goed kan doen.

De subschaal loon bestaan uit aparte vragen voor diegenen die wel loon krijgen en diegenen die geen loon krijgen. Bij degenen die wel loon krijgen, wordt gevraagd of zij te weinig of genoeg betaald krijgen voor het werk dat ze doen en welk plaatje past bij het loon dat zij krijgen. Aan diegenen die geen loon krijgen, wordt gevraagd of zij wel of niet graag loon zouden willen krijgen en welk plaatje past bij het feit dat zij geen loon krijgen.

De vragen over promotie gaan over het zelfstandig werken en het mogen doen van leuker werk. Er wordt gevraagd of de respondent veel of weinig zelfstandig werk mag doen en welk plaatje past bij het zelfstandig werken. De scores op deze twee vragen worden vermenigvuldigd, zodat de gezamenlijke score als één vraag telt. Dit omdat de vraag welk plaatje past bij het zelfstandig werken een

evaluatievraag is; deze vraag bepaalt of het antwoord gegeven op de vraag of de respondent veel of weinig zelfstandig werk mag doen positief is. Over het mogen doen van leuker werk wordt gevraagd of de respondent, als hij goed zijn best doet, een goede of slechte kans heeft op leuker werk en of de respondent soms of vaak leuker werk mag doen.

De vragen over bijkomende beloningen gaan over complimentjes. Er wordt gevraagd of de respondent veel of weinig complimentjes krijgt en welk plaatje past bij het krijgen van een complimentje. Deze vragen zullen met elkaar vermenigvuldigd worden, om dezelfde reden als aangegeven bij de vragen over zelfstandig werken. Verder bestaat de subschaal bijkomende beloningen uit de vraag of de hoeveelheid complimentjes die de respondent krijgt goed of slecht is. De subschaal supervisie bestaat uit de vragen of de baas genoeg of te weinig helpt, of de respondent genoeg of te weinig aandacht van de baas krijgt, of de baas veel of weinig belangstelling toont als de respondent verdrietig is en of de respondent de baas aardig of stom vindt.

Bij de vragen over collega’s wordt gevraagd of de respondent de collega’s aardig of stom vindt en of er vaak geruzied wordt op het werk, of dat er altijd een goede sfeer is.

De laatste subschaal is communicatie, waarin gevraagd wordt of er goed of slecht naar de respondent wordt geluisterd op het werk en of de taken die de

respondent moet doen goed of slecht worden uitgelegd.

Verder bestaat de vragenlijst nog uit een aantal inleidende, controle- en analysevragen.

Bij elke vraag kan ingevuld worden of de vraag is uitgelegd aan de respondent en kunnen algemene opmerkingen over de vraag genoteerd worden.

Hoofdstuk 6: Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Allereerst worden de respondenten die meegewerkt hebben aan het onderzoek beschreven (paragraaf 6.1). Vervolgens worden enkele algemene opmerkingen gemaakt (paragraaf 6.2). Daarna wordt per subschaal beschreven in hoeverre de vragen relevant zijn, te begrepen zijn en in hoeverre zij beantwoord kunnen worden (paragraaf 6.3). In paragraaf 6.4 komen de door respondenten genoemde aspecten van werktevredenheid aan bod en in paragraaf 6.5 worden resultaten betreffende betrouwbaarheid en validiteit van de vragenlijst behandeld.