• No results found

7. Partijen op de markt, transactiekosten en transportkosten

7.2 Marktpartijen en dienstverleners

De marktpartijen waren kopers en verkopers. Daarnaast waren andere personen indirect betrokken bij de aan- en verkoop: vervoerders, meters en dragers.

Over de origine van de verkopers van brandstoffen is vrij veel in de archieven van de instellingen terug te vinden. Deze wordt bepaald aan de hand van de plaatsaanduiding in de naam van de verkoper zoals vermeld in de rekeningen van stadhuizen en instellingen. Een naam als Jan Claisz van Zoeterwoude maakt het zeer plausibel dat deze persoon uit Zoeterwoude kwam maar het is geen onomstotelijk bewijs. Als er echter geen bewijs van het tegendeel te vinden is, wordt dit gegeven toch als indicatie van de plaats van origine beschouwd. De bespreking van de herkomst wordt uiteraard gericht naar de bron, zoals een stadhuis als het om stadhuisrekeningen en een gasthuis als het om gasthuisrekeningen gaat.

Over de kopende partij is weinig bekend, maar veel verrassingen ten opzichte van de situatie van latere datum zijn niet te verwachten. De vervoerders, meters, die de kwantiteit en kwaliteit controleerden, sjouwers en wagenvoerders, die het transport naar de opslag verrichtten, komen daarna in deze paragraaf aan bod.

Verkopers aan de instellingen en hun herkomst

Het Leidse stadhuis gebruikte brandstof voor de verwarming van delen van het stadhuis in de winter en voor de verwarming van de wakers op de torens. De brandstof bestond bijna alleen uit turf dat voornamelijk zwarte haardturf zal zijn geweest. In de 16de eeuw werd incidenteel hout aangekocht en een enkele keer turfkolen voor de nachtwakers.374 Het stadhuis kocht haar turf op de markt aan van veenders uit de veendorpen en ook wel van poorters die eigen veenderijen bezaten. Tot het begin van de 16de eeuw kwamen poorters die turf verkochten geregeld voor, daarna nog slechts incidenteel. De Leidse turfverkopers waren met name Dirk Meesz en Jacop Meesz. Daarnaast kwamen leden van de Leidse rijkdom(adellijke welstandselite) onder de verkopers voor: Simon Paedze, Jan van Berendrecht, Willem en Koen van Boschhuizen, Willem Stoop en Bruinink Spruit.375 De turf kwam merendeels uit het hoogveen ten zuiden van Leiden met de veendorpen Hazerswoude, Benthuizen, Zoetermeer en Zegwaard en bij uitzondering van iets verder weg uit Berkel en Zevenhuizen. In de 16de eeuw kocht het stadhuis af en toe van veenders uit de dorpen Ter Aar, Langeraar en Leimuiden ten noordoosten van de Oude Rijn. Turf werd aangekocht in lasten tot 1520/1521, maar vanaf 1517/1518 deed ook de ton haar

374 Afvalhout of takken kan wel door de vestmeesters aan het stadhuis ter beschikking zijn gesteld om verbrand te worden. Er waren slechts acht houttransacties (in 1518/1519, 1528/1529, 1539/1540, 1555/1556, 1560/1561, 1563/1564, 1564/1565 en 1569/1570) en twee turfkolentransacties (in 1567/68 en 1568/69) op ruim 500 transacties.

375 Tot de 16de eeuw is de rijkdom door het werk van Van Kan en Brand goed beschreven. Voor de 16de eeuw zijn dergelijke prosopografische studies niet beschikbaar. Zie F.W.J. van Kan, Sleutels tot de macht. De

ontwikkeling van het Leids patriciaat tot 1420 (Hilversum 1988) en A.J. Brand, Over macht en overwicht. De stedelijke elites in Leiden (1420-1510) (Leuven-Apeldoorn 1996).

intrede als maat. In maart 1517 werd voor het stadhuis afgelezen dat turf alleen bij de last of bij de ton verkocht mocht worden.376 In 1514/1515 werd turf in manden aangekocht en in 1522/1523 in roeden. Het aangekochte hout kwam uit Brabant of uit Gelderland. In figuur 7.1 zijn de herkomstgebieden geografisch aangeduid.

Figuur 7.1 Herkomstgebieden van turf voor de grote steden in Holland

376

Het Sint-Catharinagasthuis te Leiden was vrijgesteld van accijns en kon haar turf en hout zowel op de markt als direct op het platteland kopen. Dit gasthuis gebruikte de

brandstoffen voor verwarming, koken en bakken en ook voor het brouwen van bier. Pas later in 16de eeuw verkreeg het gasthuis ook turf en hout uit eigen percelen. In de 15de eeuw betrok het gasthuis de benodigde haard- en brouwturf uit het hoogveengebied rond Benthuizen, Zoetermeer, Hazerswoude, Hogeveen en Stompwijk. Volgens de Enqueste van 1494 was dit gebied grotendeels verdolven en was het veen uit Benthuizen zelfs geheel verdolven.377 Het gasthuis kocht toentertijd haar turf voornamelijk van vaste leveranciers in het veen en wisselde bij uitzondering van leverancier.378 Vanaf het begin van de 16de eeuw betrok het gasthuis haar turf uit het gebied noordelijk van de Oude Rijn met de plaatsen Rijnsaterwoude, Jacobswoude, Leimuiden, Oude Wetering, Vriezenkoop, Woubrugge, Langeraar, Ter Aar, Alphen en Nieuwkoop van wisselende leveranciers.379 Het ging steeds om gedolven turf uit hoog- en laagveen. In 1515 kocht het gasthuis tot tweemaal toe een groot schip met turf aan uit Brabant.380 Wat was de reden daarvan: was droge goede kwaliteit turf toen moeilijk te krijgen in Holland? Omstreeks 1514/1515 ontving het gasthuis zeer waarschijnlijk voor het eerst slagturf, gemaakt van gedroogde veenspecie, deze kwam uit Zoetermeer. Zoals reeds in hoofdstuk 2 opgemerkt, is dit enkele decennia eerder dan doorgaans in de literatuur wordt aangenomen.381

De slagturf werd tussen 1521 tot 1534 grotendeels gekocht van Gijsbrecht Dircxz uit Zoetermeer, die door het gasthuis als ‘onze turfman’ werd aangeduid. In die tijd werd de turf van elders zoals van Ter Aar, Langeraar, Jacobswoude, Rijnsaterwoude, Leimuiden, Woubrugge en Vriezenkoop in dagvelden afgenomen, dat betrof dus gedolven turf. In 1538 werd voor het eerst in de rekeningen de term ‘slagturf’ gebruikt, die was toen afkomstig uit Hazerswoude. Aan het einde van de jaren vijftig van de 16de eeuw won het gasthuis ook slagturf uit eigen percelen. Cornelis Lange Willems deed dat in zijn functie als veenmeester van het gasthuis en kreeg betaald naar de hoeveelheid afgeleverde turf. Na zijn dood zette zijn weduwe het werk voort.382

Onder de verkopers waren ook lieden die werden aangeduid als koopman en blijkbaar hun turf en hout opkochten in de veendorpen en via de markt hun turf afzette aan het gasthuis. In de 14de en 15de eeuw behoorden enkele leden van de rijkdom tot de leveranciers. In 1394/1395 gaf Dirck van den Bosch den gasthuys om gods willen een baire turfs.383Dirck was toen al enkele jaren schepen en werd daarna gedurende meerdere perioden

burgemeester, kerkmeester en weer schepen. Hij gaf in 1395/1396 opnieuw een schouw turf aan het gasthuis.384 Willem Bort, die schepen en burgemeester in Leiden en schout in

377

Fruin, Enqueste, 150-153.

378

De bekendste turfleveranciers waren Willem Onderwater, Dirck Woutersz in de Weijpoort, Gerijt Boeyt uit Leiden, Dirck Beuckelsz uit Weijpoort en Willem Dircsz uit Stompwijk. Gerijt Boeyt was beheerder van het St. Catharina gasthuis. Zie bijlage bij H. Brandt, Over macht en overwicht: stedelijke elites in Leiden

1420-1510 (ook op website www.janvanhout.nl).

379

Ook de venen benoorden de Oude Rijn waren toen reeds gedeeltelijk verdolven. Zie Fruin, Enqueste, 136 en 157.

380

RAL, GA, inv.nr. 302 sub 40.

381 J. Renes, ‘Het begin van het slagturven in Nederland’, 6-7; B. Ibelings, ‘ Het begin van het slagturven in Holland’, Historisch Geografisch Tijdschrift (1996) 1-10.

382

RAL, GA, inv.nr. 302 sub 83-85.

383

Zie RAL, GA, inv.nr. 334 sub 3 (1394/95). Een baire was waarschijnlijk een draagbaar. Het zou ook nog de betekenis van voeder gehad kunnen hebben. Een voeder was een karrenvracht.

384

Zie website www.janvanhout.nl onder F. van Kan, Prosopografische gegevens van Het Leids Patriciaat tot 1420. bijlage bij F.W.J. van Kan, Sleutels tot de macht. De ontwikkeling van het Leids patriciaat tot 1420 (Hilversum 1988).

Hazerswoude was geweest, verkocht het gasthuis turf in 1403/1404. Het gasthuis kocht ook wel turf op de markt onder andere van de burgemeesters. Onder de leveranciers waren ook twee leden van het geslacht van Boschhuijsen, namelijk Claes van Boschhuijsen in 1432/1433 en Floris van Boschhuijsen in 1434/1435.385 Verder traden Dirk van Zijl in 1467/1468 en Bruinink Spruit in 1501/1502 en 1507/1508 als leveranciers van turf op.386 Daarna wordt de rijkdom niet meer aangetroffen onder de leveranciers.387 Diverse malen in de 16de eeuw leverden de schout van Hazerswoude en incidenteel de schouten van Stompwijk, van Nieuwveen en van Ter Aar turf, waarbij niet duidelijk is of zij voor eigen rekening dan wel als tussenpersoon opereerden.388

Het Sint-Catharinagasthuis kocht in de eerste helft van de 15de eeuw ook regelmatig hout aan, waarvan de origine slechts zelden werd genoteerd en als dat wel zo was kwam het uit Brabant, Deventer, Hillegom en Delft. Onder de belangrijkste houtkopers die leverden aan het gasthuis waren poorters van Leiden.389

De afname van hout door het gasthuis varieerde aanzienlijk dat had mogelijk te maken met de houtproductie uit eigen houtland.390 Tegen het einde van de 15de eeuw kreeg het gasthuis eigen houtland waaruit zowel takken als houtblokken kwamen. Toch werd nog veel hout aangekocht en circa 18% van de totale kosten aan aangekochte brandstof betrof toen hout. Hout werd voornamelijk in het brouwproces gebruikt, met name voor het eesten (het drogen van mout). In de loop van de 16de eeuw zakte de houtaankoop terug naar vrijwel nihil. Houtkolen werden slechts zeer zelden en dan nog in zeer kleine hoeveelheden aangekocht.

De abdij Leeuwenhorst in Noordwijkerhout dolf tot circa 1533 zelf haar turf. Vanaf de jaren zeventig van de 15de eeuw werd ook turf aangekocht , eerst uit de buurt van de abdijen daarna grotendeels uit het hoogveengebied tussen Hazerswoude, Zoeterwoude, Zoetermeer en Benthuizen. Aan het begin van de 16de eeuw was die bron opgedroogd en kwam de gedolven turf uit Woubrugge, Rijnsaterwoude, Nieuwkoop, Langeraar en Alkemade.391. Waarschijnlijk kreeg de abdij al eerder slagturf van veenlieden uit Woubrugge, waarmee in 1519 een tienjarig contract was afgesloten om turf tegen een vaste prijs te leveren.392 Een enkele maal kocht de abdij ook turf op de markt in Leiden. Zij kocht slechts weinig hout aan, maar betrok dat mogelijk van eigen houtbosjes. Ook abdij Rijnsburg dolf turf uit eigen venen voornamelijk uit Hogeveen in Holland. Daarnaast kocht Rijnsburg turf uit het hoogveengebied tussen Hazerswoude, Stompwijk,

385

RAL, GA, inv.nr. 334 sub 41-42. Claes van Boschhuijsen was reeds schepen, schout en burgemeester geweest en zou later ook weer burgemeester worden. Floris van Boschhuijsen was al schepen, baljuw en burgmeester geweest en zou later nog vele ambten in het stadsbestuur vervullen. Zie in website www.janvanhout.nl de bijlage bij Brandt, Over macht en overwicht.

386

RAL, GA, inv.nr. 334 sub 57, 302 sub 31 en 335 sub 4. Bruinink Spuit was leverancier van turf, stenen en kalk en veelpachter van accijnzen en tevens veertigraad; Dirk van Zijl was schepen, veertigraad en onderschout; mogelijk leverde ook Gerijt Jansz, die o.a. als pachter en in de veertigraad actief was, turf; zie bijlage bij Brandt,

Over macht en overwicht (ook op website www.janvanhout.nl).

387

Weliswaar zijn alleen prosopografische gegevens voorLeiden bekend tot 1510, maar de herkomst, kleine scheepsgrootte en naamgeving van de turfverkopers wijst op veenlieden.

388 RAL, GA, inv.nr. 1504.

389

De belangrijkste houtkopers waren: Heijn Sael, IJsbrant Claisz en Gerijt Boeyt. De laatste was ook turfverkoper en was net als IJsbrant Claisz poorter van Leiden.

390

Uit de rekeningen blijkt dat het om brandhout ging. Echter, tegen het einde van de 15de eeuw zijn de rekeningen niet meer zodanig gedetailleerd dat timmerhout en brandhout kunnen worden onderscheiden.

391

Na 1537 werd geen turf meer aangekocht in dagvelden maar alleen in tonnen turf. Dat wijst erop dat nauwelijks meer delfturf werd aangekocht maar slagturf.

392

Zoeterwoude, Zoetermeer, Zegwaard en Benthuizen. Rond 1520 werd ook wel turf uit de streek boven de Oude Rijn gekocht namelijk uit Rijnsaterwoude en Aalsmeer. In het rekeningjaar 1515/1516 werd eenmalig turf op de Delftse markt in tonnen aangekocht, doch de aard en de herkomst van die turf werd niet gegeven.393 De abdij kocht haar turf tot 1535/1536 steeds in dagvelden aan, wat duidt op gedolven turf. Wel kocht de abdij in het boekjaar 1513/1514 zes roeden brouwturf, waarschijnlijk slagturf, aan. De abdij Rijnsburg slagturfde zelf niet. Pas vanaf 1535/1536 werd turf in tonnen aangekocht uit het

hoogveengebied. In de jaren dertig van de 16de eeuw had de abdij een contract afgesloten met twee veenlieden voor de levering van grote aantallen dagvelden. Verder wisselde het klooster jaarlijks of om de paar jaar van leverancier, die grote hoeveelheden turf mocht leveren. Hout werd slechts zelden aangekocht, maar ook dit klooster zal hout uit eigen bospercelen hebben gebruikt. In 1540 ging de abdij op een ander financieel regiem over, waarna zowel het delven en als de grootschalige aankoop van turf ophield.394

Het Haarlemse stadhuis kocht oorspronkelijk haar turf aan van schippers uit Aalsmeer en uit de dorpen daarom heen, zoals Kalslagen, Kudelstaart en Leimuiden. In 1482 betrok het Haarlemse stadhuis turf ook uit Geertruidenberg in Zuidholland en Breda in Brabant, die in grote schepen werd aangevoerd. De winter van 1481/1482 was streng geweest en de voorafgaande zomers van 1480 en 1481 waren nat, waardoor de voorraad droge turf sterk was geslonken.395 Het Haarlemse stadhuis nam kennelijk het zekere voor het onzeker door droge turf in het zuiden aan te kopen. In het jaar 1480 had Haarlem al een grote

hoeveelheid turf uit Westbroek in het Gooi gehaald. In de 16de eeuw kreeg het stadhuis zijn turf uit het gebied rond Rijnsaterwoude, Alphen, Jacobswoude en Aalsmeer, maar ook uit Baarn en Amersfoort, en uit het Zwarte Water in Overijssel. De Hollandse turf was toen voornamelijk slagturf geworden, terwijl de turf van elders waarschijnlijk alleen uit delfturf bestond.

Turf was de belangrijkste brandstof van het Haarlemse stadhuis. Het vertegenwoordigde 64% van alle uitgaven voor energie tussen 1450 en 1572, hout 35%, houtkolen 1,3% en steenkolen 0,2%. Tot 1520 werd maar zelden hout aangekocht, af en toe wel houtkolen. De luxe brandstof houtkolen werd in de winter door de tresoriers en burgemeesters gebruikt. Na 1520 nam het gebruik van hout toe en in de jaren veertig, vijftig en het begin van zestig van de 16de eeuw vormde hout het leeuwendeel van de aangekochte brandstof. Rond 1520 begon het slagturven in Holland ingang te vinden, maar het is onwaarschijnlijk dat dit de reden van het stadsbestuur was om in toenemende mate op hout over te gaan. Tenslotte kwam een groot deel van de turf uit Overijssel waar nog niet geslagturfd werd. Het aandeel van turf uit het Hollandse veengebied nam af, maar dit kan mogelijk een prijskwestie zijn geweest.396 In 1552 en 1555 kocht het stadhuis steenkolen voor de wakers op de torens. De winter van 1552/1553 was koud en de zomer van 1552 was buiig geweest waardoor de beschikbaarheid van droge turf mogelijk een probleem was, maar een dergelijke verklaring kan voor 1555 niet gegeven worden. Hout kwam grotendeels uit Kuinre in Oversticht, Brabant, Harderwijk en Amersfoort, terwijl soms takkenbossen van nabij uit Aerdenhout werden aangevoerd.

393 NA, AKR, inv.nr. 205.

394

Zie ook C.L.E. Cornelisse, ‘Het verveningsbeleid van de abdijen Leeuwenhorst en Rijnsburg in de late middeleeuwen’, in: Holland, 3, 36 (2004) 181-204.

395

SAK, SAH inv.nr. 367, f. 150v en 153v; Het Sint-Catharinagasthuis in Leiden betaalde toen zelfs voor natte turf zeer hoge prijzen. Zie RAL, GA, inv.nr. 302 sub 11 f. 42.

396

In de thesaurierkamer en schrijfkamer werd een goede brandstof geprefereerd om het stofniveau laag te houden en vervuiling van de papieren te vermijden. De voorkeur voor hout van het stadhuis kan ook te maken hebben met een slecht trekkende schoorsteen.

Het stadhuis kocht niet altijd op de markt maar liet brandstoffen door schippers opkopen. Tussen 1539 en 1548 kocht de Haarlemse poorter Kors Dircsz, die zowel pottenbakker als schipper was, hout in Antwerpen op de Schelde aan evenals turf in het Zwarte Water en in Aalsmeer en vervoerde dat naar de stad. Het stadhuis was overigens vrij van accijns en hoefde niet via de markt te kopen. Tussen 1558 en 1568 kocht het Haarlemse stadhuis grote hoeveelheden turf van een vaste leverancier Cornelis Claesz, een schipper uit Aalsmeer.397

Voor het Goudse stadhuis zijn de stadsrekeningen niet voldoende gedetailleerd. Wel kan iets worden afgeleid over de herkomst van turf en hout uit Goudse keuren en geschillen over het vervenen.398 Gouda lag aan de oostkant van het Hollandse veengebied, waar het veen dichtbij de stad werd gewonnen in Poeliën, Moordrecht, Nieuwerkerk, Zevenhuizen, Berkel, Waddinxveen en Koenenkoop.399 In 1553 vroegen veenlieden uit Hazerswoude om de aanleg van een verlaat om met turf en hout naar de markt in Gouda te kunnen komen.400 Dit was ongetwijfeld baggerturf. Gouda was de belangrijkste exportlocatie van turf naar de zuidelijke Nederlanden.

Het Sint-Elisabethgasthuis te Gouda kreeg in 1574 turf uit Zoetermeer en Moordrecht en het Sint-Catharinagasthuis te Gouda in 1588 en 1589 uit Moordrecht en Nieuwerkerk.401 In de 15de eeuw kende Delft een Brabantse turfmarkt, alwaar turf uit het noordwestelijk deel van Brabant werd verkocht. Deze markt werd ook wel pontenmarkt genoemd naar het type schip waarmee de turf werd vervoerd.402 Kleine turfschepen zoals de aalman en de schouw legden elders aan en ook turfwagens hadden hun plek op de markt. Ook in de 16de eeuw werd turf nog over de Maas aangevoerd, daar toen volgens de keuren een aparte plaats voor de schepen komend van de Maas was gereserveerd.403 Van het Delftse stadhuis zijn slechts stadsrekeningen bekend van de laatste tien jaren tot 1572. De turf kwam uit de omstreken van Delft: Stompwijk, Wilsveen, Zoetermeer en Hazerswoude. De

Stompwijkse turf werd meestal door één leverancier geleverd, Querijn Claesz, wiens dochter betrokken was bij de leverantie daar zij in 1568/1569 de betaling uit handen van de kamerbewaarder ontving. Delft kende in de middeleeuwen ook een belangrijke

houtmarkt, alwaar hout waarschijnlijk uit Brabant werd aangevoerd. In de stadrekeningen werd genoteerd dat hout uit Mechelen kwam en door een Bredase houtkoper werd

geleverd. De houtschepen en de Brabantse turfponten kwamen in Delft via het kanaal langs De Schie dat rond 1340 was aangelegd en sinds 1390 via de Delfhavense Schie.404 Uit de 15de eeuw zijn geen gegevens voor Amsterdam overgeleverd, maar ongetwijfeld werd turf uit Amstelland naar Amsterdam vervoerd. Het Amsterdamse stadhuis ontving in de 16de eeuw veel zogenaamde Baarnse turf, aangevoerd door schippers uit Baarn,

Eembrugge en Amersfoort. Slechts incidenteel kwam turf uit het Hollandse veengebied. In de jaren zestig van de 16de eeuw werd tevens turf aangevoerd uit Meppel door turflieden vandaar. Het stadhuis kocht ook aanzienlijke hoeveelheden hout in van schippers uit

397

SAK, SAH, inv.nr. 440-451.

398 Zie Rollin Couquerque en Meerkamp van Embden, Rechtsbronnen der stad Gouda, 14-15, 49, 67-68 en 617.

399

Diepeveen, De vervening in Delfland, 10-21, 28-30.

400

SAMH, OAG, inv.nr. 83, f. 271 (Vroedschapsresoluties, Tweede boek 1522-58).

401

SAMH, AvdG, inv.nr. 848-850 en inv.nr. 966.

402 D. Wijbenga, Delft: een verhaal van de stad en haar bewoners: van de vroegste tijd tot het jaar 1572 (Rijswijk 1984) 58-59.

403

Soutendam, Keuren en ordonnantiën van Delft, 198-201.

404

Utrecht en Oversticht.405 Een enkele keer kwam het aangekochte hout uit Brabant en uit het Naarderbos. Lange tijd, tussen 1539 en 1552, leverde Maes Marcelisz uit Amersfoort turf aan de stad en in 1553 ook hout. De stad kocht van deze koopman grote variabele hoeveelheden turf aan tegen wisselende prijzen.406 De stad kocht veel en vaak houtkolen aan, die uit alle windstreken kwamen zoals Utrecht, Oversticht, Gelderland, Friesland en Holland (doorvoer van elders).407 Vrouwelijke verkopers van turf uit Amersfoort en van hout uit Harderwijk worden diverse malen als kooplieden aangetroffen.408 Amsterdamse poorters waren, in zoverre bekend, niet of nauwelijks betrokken bij de turfhandel, maar wel bij de handel in hout en houtkolen.409 Jacob Willemsz, koopman en poorter van