• No results found

De commerciële en economische ontwikkeling van stad en platteland

4.1 Inleiding

De ontwikkeling van de energiemarkten was een onderdeel van de commerciële

ontwikkeling van het graafschap Holland. Uiteraard was de groei van de energiemarkten nauw verweven met die van de economie In dit hoofdstuk wordt de commerciële en economische ontwikkeling van Holland tussen de 13de en 16de eeuw besproken, eerst vanuit het stedelijke, daarna vanuit het rurale perspectief. De aanpak is algemeen en niet specifiek voor energie. Tussen de 10de en 13de eeuw voltrok zich een commerciële revolutie in West Europa. De markt begon een belangrijke rol te spelen in het dagelijks leven. De economische ontwikkeling in Holland kwam later op gang. De stedelijke markt ontwikkelde zich van een markt met een lokaal orientatie naar een met een regionaal karakter. De markt in zijn relatie met het omringende platteland en met andere steden komt in dit hoofdstuk voor het voetlicht. In de vorige hoofdstukken werd al ingegaan op de geografische modellen, het verzorgingsmodel en het centrale-plaatsmodel voor stedelijke markten. Transportkosten waren van wezenlijk belang voor de handel. Een goede infrastructuur naar de markt zowel over water als over land, was een vereiste voor de ontwikkeling van markten. De geografische modellen zijn eenzijdig gericht op transportkosten, maar voor volumineuze producten zoals brandstoffen maken die het grootste deel van de kosten uit. Christallers centrale-plaatsmodel is nog niet getoetst voor Holland en dat zal hier aan de orde komen. Daarnaast zal worden ingegaan op een

netwerkmodel zoals gesuggereerd door Hohenberg en Lees.92 De vragen die in dit op bestaande literatuur gebaseerde hoofdstuk aan de orde komen zijn: wanneer vond de commerciële revolutie plaats in Holland en welke factoren speelden daarbij een rol. De marktontwikkeling wordt vervolgens getoetst aan het centrale-plaats- en netwerkmodel. Welk model past het beste bij de situatie in Holland voor de periode van onderzoek en in hoeverre bestond er een hiërarchie tussen de stedelijke markten onderling of tussen de stedelijke en rurale markten.

4.2 De commerciële ontwikkeling buiten Holland

Volgens sommige auteurs was de opkomst van de markt de belangrijkste ontwikkeling na de val van het Romeinse rijk. In de Oudheid bestonden wel al vrije markten waar voedsel werd verhandeld.93 Door de proto-feodalisering van de Laat-Romeinse maatschappij verloren deze markten hun plaats in de maatschappelijke structuur.94 In de Karolingische tijd namen markten een ondergeschikte plaats in. De samenleving was voornamelijk agrarisch georiënteerd. Zowel vrije boeren als horigen waren gericht op het voorzien in de eigen voedselbehoefte en die van hun heer. Het overschot werd uitgewisseld op basis van wederkerigheid of herverdeeld en eventueel door de feodale heersers op de markt

gebracht. Het produceren van goederen om winst te maken, kwam niet voor.

92

P.M. Hohenberg en L.H. Lees, The making of urban Europe 1000-1994 (Cambridge/London 1995) 47-73.

93

H.W. Pleket, Kapitalisme en Oudheid: was Rome een kwaadaardige metropool? Rede bij het afscheid als

hoogleraar (RU Leiden 1993) 8.

94

C. Wickham, Early Medieval Italy. Central Power and Local Society 400-1000 (Hong Kong 1981); tot in de 12de en 13de eeuw bleven de Italiaanse boeren de landeigenaar in natura betalen. Commerciële uitwisseling tussen platteland en de Italiaanse steden begon na de 12de en 13de eeuw een rol te spelen.

Volgens Verhulst ontwikkelden handelsvestigingen zich in Vlaanderen en Brabant in de 9de en 10de eeuw in veel gevallen rond het kasteel. Het kasteel was afnemer van de handelsproducten; in tijden van gevaar was het een veilige voorraadschuur. Deze vestigingen werden de kernen van nieuwe steden. In Vlaanderen kwamen die vanaf de 10de eeuw op en in Brabant in de 11de eeuw met uitzondering van Antwerpen dat zich reeds in de 10de eeuw tot een verstedelijkte vestiging vlak buiten het kasteel ontwikkelde. Er ontstonden ook wel steden zonder de bescherming van een fortificatie. Het systeem van grote heerlijkheden en de feodalisering van de rurale samenleving werd in die tijd

zwakker en handel kreeg meer gewicht, waardoor markten in de steden een belangrijke plaats in de samenleving kregen.95 Thoen geeft aan dat aan het begin van de 12de eeuw in het westen van Vlaanderen een omwenteling plaats vond van een economie waarin de overschotten werden opgeëist door de landeigenaar naar een commerciële

overlevingseconomie waarin boeren steeds afhankelijker werden van de stedelijke markten.96

Hodges dateert de opkomst van markten tezamen met de opkomst van de nieuwe steden in de 10de en 11de eeuw.97 Markten luidden op zichzelf niet het einde van de feodaliteit in, noch de overgang naar het kapitalisme. Toen de markt als institutie begon te functioneren, had zij invloed op de meeste aspecten van het leven zowel in de steden als op het

platteland. De samenleving was niet meer uitsluitend gericht op zelfvoorziening, maar produceerde daarnaast voor de markt. Tevens werd niet meer alles zelf gemaakt, waarbij een zekere mate van specialisatie van werkzaamheden op gang kwam. Hodges meent dat door de sociale stratificatie (opkomst van de burgerij) de markten konden evolueren. Het opkomen van een nieuwe klasse maakte een nieuw soort economie nodig. Door het muntgeld als voornaamste betaalmiddel ontstond een prijsmechanisme en veranderde het relationele aspect van de handel. Een koper en een verkoper hoefden elkaar niet te kennen. Tot dan toe was die relatie gericht op wederkerigheid en herverdeling. In handel

gebaseerd op afhankelijkheid, kwam de betaling terug in de dienst die voor de ander werd verricht. Geld creëert op zich geen markt: tenslotte werd geld reeds geïntroduceerd ver voor de opkomst van commerciële markten.98 Hodges stelt dat de geschiedenis van de middeleeuwen de geschiedenis is van de toenemende toegang tot de marktplaatsen en van de expanderende invloed van regionale uitwisseling. De veranderde houding van de kerk ten opzichte van markten, productie en geld droeg in belangrijke mate tot die

ontwikkeling bij.

Britnell geeft drie oorzaken voor het succes van de markt in Engeland in de 11de tot 14de eeuw. Ten eerste de enorme groei van de bevolking, ten tweede de daarmee gepaard

95

A. Verhulst, The rise of cities in North-West Europe (Cambridge 1999) 67-78 en 150-155; A. Verhulst, ‘Grundherrschaftliche Aspekte bei der Entstehung der Städte Flanderns’, in: A. Verhulst en Y. Morimoto (red.)

Economie rurale et économie urbaine au Moyen Age (Gent/Fukuoka 1994) 161-163.

96

E. Thoen, ‘A commercial survival economy’ in evolution. The Flemish countryside and the transition to capitalism (Middle Ages-19th century)’, in: P. Hoppenbrouwers en J.L. van Zanden (red.), Peasants into

farmers? The transformation of rural economy and society in the Low Countries (Middle Ages-19th century) in the light of the Brenner debate (Turnhout 2001) 125-127. Een interessante kanttekening is dat de kolonisatie van

de veengebieden in Vlaanderen voor de graaf van Vlaanderen, evenals die van de veengebieden in Holland voor de graaf van Holland, een mate van financiële onafhankelijkheid gaf, waarmee de macht over het gehele gewest kon worden verworven.

97 Hodges bespreekt commerciële markten, waarbij het om een prijs in geldeenheden op basis van vraag en aanbod gaat en niet om ruilhandel. De markt was de plaats waar goederen werden uitgewisseld. R. Hodges,

Primitive and Peasant Markets (Oxford 1988) 81 e.v.

98

In de vroege middeleeuwen werd geld slechts op beperkte schaal in het economisch verkeer gebruikt, veelal werd het gethesauriseerd. Zie Hodges, Primitive and peasant markets, 95.

gaande toename van de handel en ten derde de grotere geldhoeveelheid.99 De groei van de handel kwam door een toename in de verscheidenheid aan goederen door de grotere specialisatie in aparte beroepen. De bevolking van Engeland groeide tussen 1180 en 1330 met een factor twee à drie, de economie groeide in een nog hoger tempo. Lang niet alle handel verliep overigens via de markt. Zo verkochten landheren hun producten in bulk direct aan handelaren, buren en dorpelingen ruilden of verkochten goederen aan elkaar en rondtrekkende marskramers en kleine handelaren kwamen aan de deur. In 1300 waren in Londen al winkels en magazijnen waar dagelijks producten konden worden gekocht.100 De grenzen van de markt werden getrokken in tijden van schaarste aan voedsel. Tussen 1258 en 1320 kwamen frequent hongersnoden voor. Diegenen die afhankelijk waren van de markt liepen risico, terwijl het minder verschil uitmaakte voor diegenen die in graan betaald kregen of zelf voldoende graan verbouwden. Ook in goede oogstjaren was het overschot aan graan dat naar de markt kwam relatief klein: 20 à 30% van de productie. Door het moeizame wegtransport kon er in de ene regio een schaarste en in de andere regio een overschot ontstaan. Tegen het eind van de 13de eeuw ging de levensstandaard in Engeland niet meer vooruit. In het midden van de 14de eeuw verloor Engeland door de Zwarte Dood de helft van zijn bevolking. De economie geraakte na een korte opleving in het slop. In de loop van de 15de eeuw wist de Engelse economie zich enigszins te

herstellen, maar op het niveau van 1330 kwam zij pas weer in de 17de eeuw. Ook de handel en de markten kregen zware klappen. Vele dorpsmarkten verdwenen of werden geconcentreerd in één plaats. Niet alleen de teruggang in bevolking was daar

verantwoordelijk voor. Een groot deel van de handel ging buiten de markt om. Britnell noemt tussen het begin van de 14de en de 16de eeuw een teruggang met 63% van het aantal markten.101 Door de terugval in de bevolking kwam er meer druk op arbeid, waardoor de lonen stegen en de omstandigheden voor de boeren verbeterden. De heren zagen zich gedwongen om de boeren via contracten aan het land te binden in plaats van hen in horigheid te houden.. Dit betekende niet dat de hiërarchische structuur onder invloed van de commercialisering werd afgebroken. Het feodale systeem kwam weliswaar steeds meer in verval, maar de oude structuren van patronage bleven zeker in de geest van de mensen bestaan. Britnell gelooft niet dat commercialisering tot een grotere sociale cohesie leidde.102 De hiërarchische structuur werd meer geformaliseerd. Daarnaast groeide de welvaart vooral bij kooplieden en ambachtslieden. De steden stelden zich teweer tegen de concurrentie van buiten via protectionistische en corporatistische maatregelen. De gilden liepen aan de leiband van de stadsbestuurders. De stedelijke overheid meende dat

samenwerken alleen kon via reguleringen. De commercialisering moedigde een toename van de productiviteit aan, niet zozeer door nieuwe technologie als wel door het verder ontwikkelen van traditionele activiteiten. Er kwamen meer marktgerichte beroepen door de specialisatie in ambachten. Nieuwe methoden werden toegepast zowel op technisch als op commercieel terrein. De economische specialisatie maakte gezinnen meer afhankelijk van anderen en ook meer afhankelijk van markten en handelsinstellingen.

Commercialisering haalde volgens Britnell niet de sociale barrières omlaag maar

99

R.H. Britnell, The commercialisation of the English society 1000-1500 (Cambridge 1993), 19 e.v.

100 In de 14de eeuw waren in een kleine regionale stad als Exeter reeds volop winkels. Zie M. Kowalesky, Local

markets and regional trade in medieval Exeter (Cambridge 1995) 182-186.

101

Britnell, The commercialisation of the English society, 158.

102

vergrootte juist de sociale verschillen. De groei van de handel bracht met zich mee dat veel gezinnen een moeilijk en bezitloos bestaan moesten accepteren.103

Spufford dateert de opkomst van weekmarkten in de 13de eeuw, toen ook het gebruik van geld op het platteland ingang vond. Jaarmarkten waren reeds eerder op specifieke plaatsen ontstaan en waren gekoppeld aan de oogst. Daar werd de jaarlijks verschuldigde pacht betaald en noodzakelijke spullen aangekocht uit de opbrengsten van de oogst, maar verder werd geld door het jaar heen nauwelijks gebruikt in de rurale samenleving. Hij stelt dat de handel binnen provincies bleef, met slechts incidentele verbindingen met de internationale handel. Spufford spreekt over een commerciële revolutie in de 13de eeuw in Italië door de opkomst van systemen zoals geavanceerde boekhouding, verzekeringen, bankieren, wisselbrieven, agenten voor verre handel, commerciële correspondentie, aandelen, partnerschappen, e.d. 104

Brenner legt het ontstaan van de markt pas in de 14de en 15de eeuw en verbindt de bloei van markten met de veranderde eigendomsverhoudingen van grond na de Zwarte Dood. Volgens hem ontbraken onder de feodale of agrarisch-kapitalistische machtsverhoudingen de stimulansen voor de boeren om voor de markt te produceren of te innoveren. Door de pestepidemieën werd de druk op arbeid vergroot en waren de heren genoodzaakt om de bezitsverhoudingen te veranderen. Het resultaat was dat de productiviteit van het boerenbedrijf omhoog ging en het surplus op de markt kon worden verkocht. Brenner baseert zich op de situatie in Engeland.105 Epstein is daarentegen van mening dat vijftig procent van de boeren ook in de feodale tijd niet zelfvoorzienend was. Ze waren afhankelijk van de markt voor gereedschappen en voor arbeid en verhandelden hun producten op die markt.106

De eerste eeuwen van het tweede millennium waren volgens alle geciteerde auteurs cruciaal voor de commerciële en economische ontwikkeling van Europa. Italië en de Zuidelijke Nederlanden liepen in die ontwikkeling voorop. De uitgangspunten en

definities, die de auteurs gebruiken, zijn verschillend. De opkomst van markten om aan de dagelijkse behoeften te voldoen, had te maken met fundamentele veranderingen in de maatschappij. De stedelijke economieën met een grote mate van onafhankelijkheid waren de aanjagers van veranderingen die ook buiten de steden doorklonken. De

bevolkingsgroei, urbanisatie, veranderde machtsverhoudingen en de vorming van

instituties (zoals recht-, maat- en muntsystemen) hebben bijgedragen aan de opkomst van markten.

4.3 Stedelijke marktontwikkeling in Holland

In Holland kwamen steden later op dan in de naburige landen. Geen van de Hollandse steden had wortels in de Romeinse tijd. Alle steden in Holland die in de 13de en 14de eeuw opkwamen, waren dus nieuwgevormde steden. Kruisheer geeft twee redenen voor het ontstaan van de Hollandse steden: hetzij de graaf stichtte eigener beweging een stad hetzij

103

Ibidem, 228-231.

104

P. Spufford, Power and profit. The Merchant in medieval Europe (Londen 2002) 95-98, 136 en 408-411.

105

Zie P. Hoppenbrouwer en J.L. van Zanden, ‘Restyling the transition from feudalism to capitalism. Some critical reflections on the Brenner thesis’, in: P. Hoppenbrouwer, J.L. van Zanden (red.), Peasants into farmers?

The transformation of rural economy and society in the Low Countries (Middle Ages-19th century) in the light of the Brenner debate (Turnhout 2001) 19-40.

106

een nederzetting ontwikkelde zich door een eigen dynamiek tot een stad, die door de graaf werd gedoogd. Kruisheer meent dat de tweede reden de belangrijkste moet zijn geweest.107 Mogelijk hebben beide redenen tegelijk een rol gespeeld en misschien is het voorbeeld van een stad als Leiden illustratief. Leiden is een van de Hollandse steden, waarvan de geschiedenis recentelijk werd herschreven.108 Deze plaats kende reeds in de 12de eeuw een burcht met een stenen wal, deze was reeds enkele eeuwen eerder opgeworpen en voorzien geweest van een palissade. De graaf bouwde daar aan het begin van de 12de eeuw een hof met een kapel; die laatste deed korte tijd later dienst als parochiekerk. Hij demonstreerde daarmee zijn macht over het gebied. Halverwege de 13de eeuw telde Leiden circa 1.250 inwoners en in 1266 kreeg zij stadsrechten. Leiden was voor Rijnland het juridische en bestuurlijke centrum en had een maatschappelijke en economische rol in de streek. Waarschijnlijk kreeg de stad tegelijk met het stadsrecht of korte tijd later het recht om inkomsten uit de markt te verwerven via accijnsheffingen.109 Een regelmatige markt op een bepaalde dag in de week zal er ongetwijfeld al eerder zijn geweest. Leiden kende enkele grote opeenvolgende uitbreidingen zoals in 1294, 1346 en 1386, waaruit de grote dynamiek van de stad kan worden afgeleid. In 1400 was Leiden gegroeid tot 5.000

inwoners en een eeuw later zelfs tot 12.000; zij was toen de grootste stad van Holland. De snelle groei van Leiden kon geschieden door de snel expanderende economie van de stad waarin de textielindustrie een prominente plaats innam. De markt speelde daar een belangrijke rol in. Via de markt werden de producten gesleten en werden goederen en koopwaar aangekocht. De oudste overgeleverde keuren van de markt te Leiden dateren van 1406, maar vanaf het verlenen van stadsrechten aan de stad zo niet eerder zullen reeds marktverordeningen zijn uitgevaardigd. Het stichten van een stad door het uitgeven van stadsrechten en het hebben van een grafelijk hof betekende niet dat die stad zich succesvol ontwikkelde. Een economische dynamiek was nodig om de stad tot volle wasdom te brengen.

Andere Hollandse steden zoals Haarlem, Delft, Gouda en Amsterdam kwamen min of meer tegelijkertijd op en kenden ook dergelijke onstuimige groeipaden. De stad Dordrecht was al ouder en dankte zijn opkomst aan haar gunstige ligging aan de rivier. Holland werd ook door de pestepidemie van het midden van de 14de eeuw getroffen, maar waarschijnlijk minder ernstig dan andere delen van Europa. De economie herstelde zich eerder hiervan, met een sterke groei tussen 1375 en 1425 en een voortgaande verstedelijking.110

Het meest in het oog springend in de toenmalige ontwikkeling in Holland is de hoge urbanisatiegraad. Tegen het einde van de 15de eeuw woonde meer dan 40% van de bevolking in een stad. In geen andere West-Europese regio was de verstedelijking zo hoog. De eigen boerenbevolking kon niet voorzien in de voedselproductie voor stad en platteland en het tekort aan voedsel moest door import worden aangevuld. Om de importen te kunnen betalen, was een export van eigen producten noodzakelijk.

107

J. Kruisheer, ‘Stadsrechtbeoorkondiging en stedelijke ontwikkeling’, in: E.H.P. Cordfunke e.a. (red.), De

Hollandse stad in de dertiende eeuw (Zutphen 1988) 44-54.

108 E. van der Vlist, ‘De stedelijke ruimte en haar bewoners’, in: J. W. Marseille (red.), De geschiedenis van een

Hollandse stad. Deel 1 Leiden tot 1574 (Leiden 2002) 22-58.

109

In de handvesten van het stadsrecht van bijvoorbeeld Haarlem van graaf Willem II uit 1245 staat niets over een markt of over een belastingheffing op de verkoop van goederen. In de artikelen staat wel iets over het gebruik van juiste maten en over de aansprakelijkheid van de echtgenoot van handeldrijvende vrouwen. In 1305 verleende graaf Willem III aan Haarlem het recht om keuren uit te vaardigen. Zie Huizinga, Rechtsbronnen der

stad Haarlem, X-XIII.

110

Hoe ontwikkelde de handel zich? De toenemende verstedelijking ging gepaard met een groeiende commerciële ontwikkeling. In de steden vond een specialisatie van taken plaats, waarbij producten voor de eigen stedelijke en plattelandsbevolking en voor de export werden vervaardigd. De stedelijke economieën ontwikkelden zich niet eenvormig. Grondstoffen moesten worden aangevoerd en de gefabriceerde producten verkocht.111 Jaarmarkten waren het terrein van handelaren die producten van verder weg aanvoerden, die markten konden alleen maar floreren dankzij de handel. De commercialisering beperkte zich niet tot de jaarmarkten. De commercie vond dag tot dag plaats en het vehikel was de stads- en dorpsmarkt. De commercialisering, die voortkwam uit de steden, verspreidde zich over het platteland. De proto-industrialisatie, een term gebruikt door Hoppenbrouwers en Van Zanden, waarbij stedelijke ondernemers de fabricage van tussenproducten uitbesteedden aan goedkopere arbeidskrachten op het platteland, is daar een voorbeeld van.112 Thoen vond voor Vlaanderen dat plattelandsmarkten minder belangrijk werden door de opkomst van de steden of zelfs helemaal verdwenen.113 Rurale markten hadden net als stedelijke markten toestemming nodig van de landsheer. De enquête uit 1514 om de belastingquota aan de landsheer te bepalen, de Informacie, noemt slechts zeer weinig dorpen met een accijnsheffing, maar dat op zich is geen bewijs dat er geen markten waren. De goede infrastructuur zal wel de vorming en ontwikkeling van