• No results found

/1

9

8

5 Dominantieanalyse

5.1 Inleiding

153. In dit hoofdstuk beoordeelt ACM de aanwezigheid van aanbieders met aanmerkelijke marktmacht op de relevante markten voor gespreksafgifte op afzonderlijke (vaste of mobiele) netwerken. In paragraaf 5.2 tot en met 165 beoordeelt ACM of individuele aanbieders AMM bezitten, die hen in staat stelt zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten te gedragen. In paragraaf 5.6 komt de vraag aan de orde in hoeverre aanbieders van gespreksafgifte gezamenlijk over een AMM-positie beschikken

(collectieve dominantie). Afgesloten wordt met de conclusie.

154. In de dominantieanalyse onderzoekt ACM de denkbeeldige situatie waarin op de relevante markt voor gespreksafgifte op afzonderlijke netwerken die wordt onderzocht, geen AMM-verplichtingen zijn opgelegd. Wat betreft de AMM-regulering voor vaste en mobiele gespreksafgifte op andere individuele netwerken, wordt zowel de situatie met als zonder regulering onderzocht. Het gaat dus steeds om onderzoek naar een ongereguleerde individuele markt voor gespreksafgifte, daar waar voor de andere individuele markten van vaste en mobiele gespreksafgifte wordt gekeken naar de situatie met en zonder regulering. Overige regulering wordt verondersteld aanwezig te zijn. Voor de AMM-regulering wordt uitgegaan van de regulering zoals die door OPTA werd opgelegd in het marktanalysebesluit van mei 2012.44

155. ACM beoordeelt het al dan niet bestaan van dominantie op de relevante markten voor gespreksafgifte aan de hand van de volgende criteria die zijn genoemd in de Richtsnoeren marktanalyse en aanmerkelijke marktmacht:

- marktaandeel (inclusief marktaandelen op de retailmarkten); - toetredingsdrempels;

- potentiële concurrentie; - kopersmacht.

156. ACM behandelt de criteria afzonderlijk. Op grond van de beoordeling van alle criteria samen stelt ACM uiteindelijk vast of er sprake is van aanmerkelijke marktmacht.

5.2 Marktaandeel

5.2.1 Marktaandelen op gespreksafgifte

157. Marktaandeel is een belangrijk criterium bij het bepalen van marktmacht. Aangezien de relevante markten gedefinieerd zijn als gespreksafgifte op afzonderlijke (eigen) netwerken, is elke aanbieder per definitie monopolist op de relevante markt (met een marktaandeel van

44

Openbare versie

4

6

/1

9

8

honderd procent). Elke aanbieder beheerst volledig de toegang tot de eigen eindgebruikers. Een andere partij die deze eindgebruikers wil bereiken, is daarvoor afhankelijk van de medewerking van de betreffende aanbieder. Dit gegeven is op zichzelf een zeer sterke aanwijzing voor een dominante positie van aanbieders van gespreksafgifte op hun eigen vaste netwerk.

158. In de Richtsnoeren wordt door de Commissie aangegeven dat het nieuwe regelgevende kader de mededingingsrechtelijke machtspositie en de regulatoire marktmacht heeft willen laten convergeren.45 Vervolgens wijst de Commissie op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) over de betekenis van marktaandelen voor het bepalen van een machtspositie.46 Meer in het bijzonder valt daar te lezen dat een zeer groot marktaandeel op zichzelf al het bewijs van een machtspositie vormt, uitzonderlijke omstandigheden

daargelaten.47

159. Elke aanbieder van gespreksafgifte heeft een marktaandeel van honderd procent op de relevante markt voor gespreksafgifte op zijn eigen netwerk. Dat ligt ruimschoots boven wat de Commissie in navolging van het HvJ bestempelt als “zeer groot”.48 ACM heeft niettemin onderzocht in hoeverre er andere factoren zijn die een dominante positie voor gespreksafgifte zouden kunnen afzwakken. Dit betreft vooral de factor kopersmacht. Hieronder komen deze en de andere factoren aan de orde.

5.2.2 Marktaandelen op de retailmarkten

160. ACM onderzoekt hier of een relatief klein marktaandeel op de vaste of mobiele retailmarkten resulteert in minder marktmacht en het ontbreken van AMM op respectievelijk vaste en mobiele gespreksafgifte. Hoewel dit marktaandeel ook een onderdeel is van de analyse van kopersmacht, is ACM van oordeel dat het voor de mogelijke invloed van

45

De Richtsnoeren, punt 70. 46

De Richtsnoeren, punt 72 e.v. 47

Zie onder meer de arresten HvJ EG Akzo/Commissie, C-62/86, Jur. 1991, p. I-3359, r.o. 59 en 60; en HvJ EG Suiker Unie, Zaken 40-48, 50, 54-56, 111, 113-114/73, Jur. 1975, p. 1984. Zie daarnaast GvEA Van den Bergh

Foods/Commissie, T-65/98, Jur. 2003, p. II-4653, r.o. 154. 48

De Commissie zegt daarover het volgende (punt 78): “Een onderneming met een groot marktaandeel mag geacht worden over een aanmerkelijke marktmacht te beschikken – dus in een machtspositie te verkeren - wanneer haar marktaandeel over langere tijd stabiel is gebleven.” Vergelijk ook: “The 100% market share of network operators in the market for call termination on their individual public telephone network provided at a fixed location raises a strong presumption of SMP, save in exceptional circumstances which need to be clearly and unambiguously demonstrated by the NRA.” Bron: Beslissing van de Europese Commissie (“Withdrawal of notified draft measures”) van 17 mei 2005, C (2005) 1442 in Zaak DE/2005/0144: gespreksafgifte op individuele openbare telefoonnetwerken op een vaste locatie, punt 17.

Openbare versie

4

7

/1

9

8

marktaandeel op de retailmarkt die niet is gerelateerd aan kopersmacht, nodig is om in deze paragraaf separaat op deze factor in te gaan.

161. ACM identificeert geen factoren die er toe leiden dat een kleiner marktaandeel van een individuele aanbieder op de retailmarkten er in resulteert dat de marktmacht van die individuele aanbieder voor gespreksafgifte kleiner wordt. Niet is in te zien wat een klein marktaandeel op de retailmarkten verandert aan de fundamentele zaken die op de markten van gespreksafgifte resulteren in een monopolie. Die fundamentele eigenschappen betreffen vooral het feit dat de beller die een bepaalde andere gebruiker wil bellen nauwelijks keus heeft en het feit dat de gebelde gebruiker niet is geïnteresseerd in (en geen invloed heeft op) de kosten van de beller. Dat zijn zaken die al in de marktafbakening van dit besluit zijn genoemd. Soms stellen

aanbieders dat een klein marktaandeel op de retailmarkten resulteert in afwezigheid van AMM op gespreksafgifte. Partijen hebben in het kader van de vragenlijst echter geen factoren benoemd, noch mechanismes beschreven, op basis waarvan die invloed effectief zou kunnen worden uitgeoefend.

162. Een mechanisme dat partijen in dit kader soms noemen, is dat kleine partijen

verhogingen in de afgiftetarieven van andere aanbieders door de concurrentie op de retailmarkt niet kunnen doorgeven in hun eigen retailtarieven en dat grote aanbieders dat wel kunnen. Die redenering is bij het vaststellen van AMM om twee redenen onjuist. Ten eerste volgt uit de economische theorie dat zowel grote als kleine aanbieders onderhevig zijn aan diezelfde concurrentie. In een concurrerende markt zullen zowel grote als kleine aanbieders

kostenverhogingen die zij allen ondervinden doorgeven in retailtarieven. Ten tweede is het voor de marktmacht van een kleine aanbieder op afgifte niet relevant hoe deze kleine aanbieder de verhogingen in afgiftetarieven van andere aanbieders doorgeeft. Dat laatste is slechts relevant bij de beoordeling van de marktmacht van die andere aanbieders.

163. Andersom identificeert ACM wel een mechanisme dat er toe leidt dat een kleine aanbieder een hoger tarief kan hanteren dan een grotere aanbieder. Dit mechanisme is al beschreven in de marktafbakening (zie randnummer 135). Dit wordt ten eerste veroorzaakt doordat de hogere afgiftetarieven van kleinere aanbieders meestal niet worden doorgegeven in verhogingen van het retailtarief naar die specifieke bestemming. Ten tweede geldt zelfs dat in het geval de verhoging wel wordt doorgegeven in een tarief naar die specifieke bestemming, dat dit hogere tarief voor eindgebruikers nauwelijks bekend is. Resultaat hiervan is dat de prijselasticiteit van de vraag van bellen naar kleine aanbieders lager is dan bij grote aanbieders. Deze lagere prijselasticiteit (lagere gevoeligheid van de vraag voor veranderingen in de prijs) resulteert erin dat deze kleinere aanbieders winstgevend een hoger tarief kunnen hanteren dan grotere aanbieders.

164. Op basis van het voorgaande concludeert ACM dat een kleiner marktaandeel van een aanbieder op de retailmarkten bijdraagt aan de versterkte mogelijkheid dat deze aanbieder een

Openbare versie

4

8

/1

9

8

hoger gespreksafgiftetarief kan hanteren dan grotere aanbieders op de retailmarkten. Dit geldt generiek voor zowel vaste als mobiele gespreksafgifte.