• No results found

5 2 Maatschappelijke omstandigheden

In document Verantwoordelijkheid en perspectief (pagina 104-107)

Kunnen in de jaren tachtig sommige criminologen nog ve rzuchten dat er bij beleidsmakers weinig aandacht was voor de maatschappelijke oorzaken va n criminaliteit, tegenwoordig is dat anders. In de nota Criminaliteit en integra -

tie van etnische minderh e d e n speelt het begrip marginalisering een belangrijke

rol. Naar aanleiding van de rellen in de Oo s t e r p a rkwijk in Groningen is de aandacht gevestigd op de gebrekkige sociale structuur in de wijk en op het feit dat vo o rzieningen voor jongeren ontbreken. Een rechter in Amsterd a m besluit naar aanleiding van gevechten tussen politie en Ma rokkaanse jongens poolshoogte in de betrokken buurt te nemen om zo tot een we l ove rw o g e n o o rdeel te kunnen komen.

Aan de hand van enkele recente publicaties wordt in deze paragraaf de re l a t i e tussen maatschappelijke omstandigheden en criminaliteit/geweld ve rder uit- gediept.

De Haan (   ) wijst in zijn oratie op het gebrek aan sociale cohesie als ve r- k l a rende factor voor het stijgende gewe l d s n i veau in Amerikaanse steden. Voor de Tweede We reldoorlog wezen sociologen er op dat zich in buurt e n met veel criminaliteit grote aantallen nieuwkomers vestigden en dat de oor- s p ronkelijke bewoners snel ve rt rokken. Dat leidde tot een heterogene bevo l- kingssamenstelling en tot sociale desorganisatie. In de afgelopen decennia zijn de zwarte gemeenschappen in de oude binnensteden ontwricht door etnische segregatie, emigratie van de zwarte middenklasse naar buitenwijken en ‘g e n t r i f i c a t i o n’ van de oude woongebieden. Sociale netwe rken zijn hier- door uiteengevallen, terwijl tegelijk is bezuinigd op sociale ve rzekeringen en vo o rzieningen en op hulpverlening. Het gevolg is een concentratie va n armoede en andere sociale problemen zoals geweldscriminaliteit. De aantre k- kingskracht van illegale markten, zoals de drugshandel, op gemarginaliseerd e j o n g e ren leidt ertoe dat nog meer geweld wordt gebruikt. In een klimaat dat w o rdt gedomineerd door geweld, ligt het voor de hand dat mensen zichze l f beschermen, hetgeen door de liberale Amerikaanse vuurw a p e n wetgeving leidt tot de wijdve r b reide aanschaf van wapens. Ni e t - g ewelddadige mensen tre k- ken zich terug uit onveilige gebieden waardoor de gebruikers van geweld nog meer vrij spel krijgen.

105

Ho ewel de situatie in Nederland lang niet dezelfde kenmerken ve rtoont als in Amerika, wijst De Haan op bepaalde plaatsen waar het geweld wel dege- lijk toeneemt, zoals de “o n g e p a c i f i c e e rde eilanden” van de zware (dru g s ) c r i- minaliteit en de lage-inkomenswijken in de grote steden. Dat brengt De Haan tot de stelling dat veiligheid in onze samenleving ongelijk ve rdeeld is; veiligheidsbeleid zou dan ook getoetst moeten worden aan de beginselen va n ve rdelende re c h t va a rdigheid.

Ho o g e rwe rf (   ) wijst eveneens op het gebrek aan sociale cohesie en de ve r g rote maatschappelijke ongelijkheid – die als onre c h t va a rdig wordt erva- ren – als mogelijke oorzaken van criminaliteit in het algemeen en va n g eweldscriminaliteit in het bijzo n d e r. Volgens Ho o g e rwe rf hebben de intro- ductie van het marktdenken in de publieke sector en de herijking van de ve r- zorgingsstaat er in belangrijke mate aan bijgedragen dat gelijkheid en cohesie onder druk staan.

Pfeiffer (   ) legt in zijn studie naar jeugdcriminaliteit in Eu ropa eve n e e n s een verband met maatschappelijke en sociaal-economische omstandigheden. In diverse studies corre l e e rt het gewe l d s n i veau met de mate van armoede en van sociale desintegratie. Jo n g e ren met slechte perspectieven, zoals in vo o r m a- lig Oo s t - Duitsland, plegen vaker ernstige diefstallen en geweldsdelicten. He t t h e o retisch kader voor deze bevindingen is de eerder genoemde anomiethese van Me rton. Pfeiffer wijst op onderzoek waaruit blijkt dat de levensstijl va n de rijkeren in de samenleving, die in de media en de reclame breed wordt uit- gemeten, als model geldt voor jongeren, zeker voor jongeren die niet over de h u l p b ronnen beschikken om zo’n stijl te re a l i s e ren. In dit verband wordt de ‘g e e s t’ van de huidige samenleving vaak aangeduid als een consumptiecultuur, waarin lichamelijk gew o rtelde verlangens onbelemmerd bevredigd moeten kunnen worden (Kunneman    ). Kunneman haalt denkers aan die bewe re n dat de consumptiecultuur aansluit bij het basale menselijke verlangen tot onmiddellijke behoeftenbevrediging, een verlangen dat een baby al in bez i t neemt. In dit licht is het een grote prestatie als mensen de ve rvulling van het verlangen uitstellen. Zelfbeheersing is niet va n ze l f s p re k e n d .

Er was een tijd dat de ‘g rote ve r h a l e n’ die beloofden in de toekomst het ve r- langen naar een betere we reld te ve rvullen, breed in de samenleving ware n ve r s p reid. Zij gaven uitzicht op verbetering. Maar de grote verhalen klinken n a u welijks meer en, zoals de Franse sociologen Dubet en Lapeyronne (aange- haald door Pfeiffer    ) betogen, de traditionele, utopische verbanden als vakbonden en linkse politieke partijen zijn afgebrokkeld. Hiermee komt ove- rigens niet alleen een einde aan de hoop op een betere toekomst, maar ook aan een integre rend sociaal netwe rk, zoals daarnaast andere sociale netwe rk e n in waarde zijn ve r m i n d e rd. Als jongeren niet beschikken over het vo o ru i t- zicht op een betere toekomst, worden zij eerder verleid om voor criminele wegen te kiezen, terwijl zij niet langer worden afgeremd door bindingen aan maatschappelijke verbanden.

106

In een deels empirisch en deels plausibel theoretisch betoog, zo stelt Pfeiffer, verbindt de Britse onderzoeker James geweld onder jongeren met het ont- staan van een ‘w i n n e r - l o s e r’ cultuur. Ook Kunneman (   ) wijst op de pre s- t a t i e c u l t u u r, waarin mensen worden beoordeeld op het succes dat ze halen in termen van maatschappelijke positie, geld en bezittingen, en waarin subtiele en minder subtiele mechanismen bestaan om mensen die niet zo hoog op d eze ladder klimmen, tot tweederangsburgers te ve rk l a ren. Wie wil dan niet hoger klimmen op de treden van macht en welstand, ook als de weg daart o e is geplaveid met criminaliteit en geweld? Criminaliteit is in deze cultuur een van de opties om maatschappelijk succes te behalen.

Armoede kan een directe aanleiding zijn om te stelen en gewelddaden te ple- gen. De k ovic, Snel en Groenendaal (   ) wijzen nog op een indirect ve r- band. Volgens hun analyse blijkt dat kinderen uit arme gezinnen minder goed op school pre s t e ren en zich tegelijk vaker (internaliserend) pro b l e m a- tisch gedragen. Probleemgedrag en slechte schoolprestaties kunnen op hun b e u rt bijdragen aan een criminele ontwikkeling. Ho ewel het geringe inko- men niet de enige ve rk l a rende factor is, wordt het gezinsklimaat en de o p voedingssituatie hierdoor wel negatief beïnvloed.

Zo is ook het verband tussen criminaliteit en we rkloosheid minder eenduidig als wel wordt aangenomen. Uit onderzoek blijkt dat we rk l o zen die zich cri- mineel gedragen, in meerderheid recidivisten zijn. We rkloosheid roept eerd e r oude patronen op dan dat het enkelvoudig aanzet tot crimineel gedrag (Pl o e g    ) .

De tot nu toe behandelde factoren gaan vooral over maatschappelijke omstandigheden die delinquenten innerlijk motive ren. Als we spreken ove r de ‘cultuur van afzijdigheid’ gaat het over een omstandigheid waardoor delin- quenten de ruimte en de gelegenheid krijgen om gewelddaden te plegen. Deze omstandigheid beïnvloedt dus in de eerste plaats het gedrag van der- den, van betrokkenen, professionals en omstanders, en via die omweg het gedrag van potentiële delinquenten. Het begrip cultuur van afzijdigheid w o rdt door de cultuurpsycholoog Jos van der Lans gebruikt om aan te dui- den dat het in de Nederlandse publieke ruimte gewoon is om niet in te grij- pen noch te hulp te schieten als ongewone zaken plaatsvinden. In navo l g i n g van Herman Vuijsje spreekt Van der Lans van een nieuw soort conformisme dat van benauwde sociale controle is ve rk e e rd in een leve n - e n - l a t e n - l e ve n - ideologie (Van der Lans    ). Tester (   ) wijst er in dit verband op dat instituties onze morele agenten zijn gew o rden; als er ergens moet word e n i n g e g repen, ve rwachten we dat van professionals. Volgens Bauman (   ) verstikt de moderne samenleving individuele morele praktijken. Maar Vu i j s j e en Van der Lans vo e ren de afzijdigheid nog ve rder op: niet alleen vo o r omstanders is het een deugd zich afzijdig te houden, ook voor beleidsmakers en professionals.

107

onraad, biedt ruimte aan degenen die zich niet houden aan stilzwijgend aan- va a rde gedragsregels. Misschien nog belangrijker is dat er een plausibel ve r- band is tussen de cultuur van afzijdigheid en gevoelens van onveiligheid. Wi e staat je immers bij als er iets gebeurt op straat en wie springt te hulp als je ergens ingrijpt? Op straat kun je op niemand rekenen en ben je teru g g ew o r- pen op jeze l f.

In document Verantwoordelijkheid en perspectief (pagina 104-107)