• No results found

2 3 Ge weld binnen maatschappelijke organisaties

In document Verantwoordelijkheid en perspectief (pagina 70-83)

De tweede sfeer die de Raad onderscheidt, is die van de maatschappelijke organisaties: instellingen als scholen, bedrijven, inrichtingen en ziekenhuize n . In tegenstelling tot de publieke sfeer zijn deze instellingen beperkt of niet- toegankelijk voor publiek. Het domein van deze instellingen wordt gere g u- l e e rd door een bestuur en/of directie. To ezicht wordt gehouden onder ve r a n t- w o o rdelijkheid van dat bestuur of die directie. De overheid kan wel langs i n d i recte weg invloed uitoefenen op de regels die gelden binnen de organisa- ties. Ho ewel intieme relaties niet zijn uitgesloten – zeker op scholen word e n veel vriendschapsbanden onderhouden -, gaan de mensen binnen de instel- lingen vooral functionele relaties aan.

In de CBS-slachtofferenquête wordt gevraagd naar de plaats waar delicten w o rden gepleegd (zie de achtergrondstudie van dr. K. Wi t t e b rood). Uit deze

71

enquête valt iets af te leiden over de pre valentie van geweld binnen maat- schappelijke organisaties, hoewel de cijfers nauwelijks gediffere n t i e e rd zijn. Binnen de categorie ‘op we rk, op school’ is het percentage mishandelde man- nen in de periode    -    tamelijk stabiel; bij de vro u wen is dit perc e n t a g e in     ten opzichte van     ve rdubbeld. Het aantal bedreigingen is bij mannen en vro u wen gedaald, bij vro u wen met bijna de helft. In ve r g e l i j k i n g met     is het aantal slachtoffers van seksuele delicten op we rk en op school licht gestegen, terwijl in     in vergelijking met het voorgaande jaar een daling van  % optre e d t .

Voor pre c i eze re gegevens zijn we aangewezen op specifieke onderzoeken bin- nen verschillende typen maatschappelijke organisaties.

S c h o l e n

Het ITS publiceert in     het onderzoek L e e rl i n g g e weld in het vo o rt g e ze t

o n d e rwijs ( Mooij    ). De gegevens dateren uit    . Onder geweld word t

in het onderzoek verstaan: “(…) handelingen waarbij sprake is van daadwe r- kelijke of vermeende kwalijke bedoelingen die materiële en immateriële (psy- chische) schade en/of letsel toebrengen en waarbij formele en/of informele g e d r a g s regels geschonden word e n”.

In z’n algemeenheid antwoordt  % van de leerlingen dat zij slachtoffer zijn g eweest van fysiek geweld;  % meldt slachtoffer te zijn geweest van mate- rieel of immaterieel geweld. ‘Fysiek gewe l d’ is in dit onderzoek een schaal- c o n s t ructie die is samengesteld uit negen items die niet alle fysiek van aard zijn. Voorbeelden van niet-fysieke vormen van agressie zijn uitschelden en pesten, die relatief veel vaker vo o rkomen dan slaan, schoppen en gew a p e n d g eweld (re s p e c t i e velijk  % uitgescholden tegenover  % geslagen/geschopt en % met wapen bewe rkt). Dreigen met geweld, chanteren en lastigva l l e n hebben re s p e c t i e velijk %, % en  % van de leerlingen ondervo n d e n . ( Im)materieel geweld betreft uiteenlopende zaken als bestolen worden ( % van de leerlingen zegt hiervan slachtoffer te zijn), persoonlijke eigendommen die worden vernield ( %), de schoolinrichting die wordt vernield ( %) en handtastelijkheden (ongeveer  % ) .

Van de leerlingen acht zich % dader van materieel geweld en  % dader va n fysiek planmatig geweld. Het begrip materieel geweld is voor daders anders samengesteld dan voor slachtoffers. Het betreft onder meer stelen (% va n de leerlingen), met een wapen bewe rken (%), chanteren (%), vernielen va n persoonlijke eigendommen (%) en vernielen van de school (%). ‘Fy s i e k , planmatig gewe l d’ is onder meer dreigen met geweld (%), slaan/schoppen ( %), gewelddadig optreden vo o r b e reid ( %) en gewapend zijn ( %). De onderzoekers vergelijken hun cijfers met de uitkomsten van eerder onder- zoek en constateren dat de gegevens niet ver uit elkaar liggen. Naderhand is geen vergelijkbaar onderzoek op scholen verricht zodat uitspraken over ont- wikkelingen niet mogelijk zijn.

72

In     b e reiden Ju n g e r - Tas en Van Ke s t e ren een publicatie voor over een o n d e rzoek naar pesten en delinquentie van jongeren in het basis- en in het vo o rt g ezet onderwijs. Zo’n  % van de onderzochte populatie meldt in het eerste halfjaar van     slachtoffer te zijn geweest van pesten – een begrip w a a ronder ook fysieke vormen vallen. On g e veer  % wordt re g e l m a t i g g e p e s t .

On g e veer % van alle leerlingen zegt geweld te hebben gebruikt. Het zijn vooral jongens die geweld gebruiken, en ze doen dat vooral als ze in het vo o rt g ezet onderwijs ve rk e ren. Vooral in lagere onderwijstypen vindt delin- quent gedrag – waaronder geweld – plaats.

Ju n g e r - Tas en Van Ke s t e ren vonden ook dat pesten, delinquent gedrag en ander probleemgedrag nauw aan elkaar gere l a t e e rd zijn. Pesten kan dan ook een voorbode zijn van nog heftiger probleemgedrag en deel uitmaken va n een risicovol patro o n .

Ge weld tegen functionarissen

Aan het eind van de jaren tachtig wordt duidelijk dat agressie en geweld va n publiek tegen we rknemers in meer bero e p s g roepen vo o rkomt dan bij politie- agenten, geva n g e n b ew a a rders en geldlopers. Ook hulpverleners, baliemede- we rkers, artsen en verplegers, middenstanders, conducteurs en leraren zijn regelmatig slachtoffer van gewe l d .

In     w o rdt in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en We rkgelegenheid een ‘state of the art’ van geweld tegen we rknemers opge- steld (Ma n d e m a k e r, Van Eijk en Klomps    ). De onderzoekers geven hier- in op grond van literatuuro n d e rzoek en een enquête onder ve rt e g e n w o o rd i- gende organisaties een indruk van de mate waarin we rknemers met geweld te maken krijgen.

Uit die enquête blijkt dat ongeveer  % van de we rknemers af en toe te maken heeft met fysiek geweld, terwijl zo’n  % dat (zeer) vaak ove rk o m t . Een derde van de we rknemers wordt uitgescholden en beledigd, terwijl daar- naast een vijfde wordt lastiggevallen of achtervolgd..

In     zijn verpleegkundigen in psychiatrische ziekenhuizen vooral gecon- f ro n t e e rd met scheldende patiënten en in mindere mate met tre i t e ren, schop- pen/slaan en bedreigen, zo blijkt uit een niet-re p re s e n t a t i e ve steekpro e f. Ee n tot drie keer per week krijgt  % van de ondervraagden te maken met schop- pen/slaan, ongeveer  % wordt even zo vaak geconfro n t e e rd met bedre i g i n- gen;  % re s p e c t i e velijk  % ove rkwam dat een tot drie keer per maand. Een onderzoek onder algemene psychiatrische ziekenhuizen (APZ) in dieze l f- de tijd wijst uit dat zich per APZ gemiddeld één agressief incident per dag vo o rdoet.

C o m m e rciële bedrijven worden vooral getroffen door vernielingen en inbra- ken. Tussen de   en  % van de bedrijven in de horeca, de nonfood detail- handel en in de autohandel zijn in     b e d reigd. Winkeliers in de detailhan- del worden vooral bestolen, in mindere mate bedreigd (gemiddeld zo’n ze s keer per vestiging in    ) en nauwelijks beroofd (, keer). Binnen de

73

detailhandel bestaan aanzienlijke verschillen: berovingen komen relatief va a k voor bij benzinestations, bedreigingen in ware n h u i zen en benzinestations. In de periode tussen     en     is het aantal ove rvallen op part i c u l i e re en p rofessionele geldtransporten afgenomen, terwijl financiële instellingen als banken en postkantoren vaker worden getroffen. Ve rder zijn straatroof en ove rvallen in woningen toegenomen.

Een telefonische enquête uit     onder woningcorporaties leert dat  % va n de medewe rkers in het voorafgaande jaar met enige vorm van bedreiging is g e c o n f ro n t e e rd.

Ten slotte de situatie in het openbaar ve rvoer: in     blijkt  % van de conducteurs fysiek bedreigd te zijn. Ho ewel dat percentage lager is dan een paar jaar eerd e r, kunnen als gevolg van de geringe aangiftebereidheid va n conducteurs vraagtekens worden gezet bij deze daling.

. Ge weld in de openbare ru i m t e

Voor een uitgebreide beschrijving van het vo o rkomen van geweld in de open- b a re ruimte zij ve rwezen naar de achtergrondstudie Cijfers omtrent gewe l d’ van dr. K. Wi t t e b rood. Het merendeel van het cijfermateriaal in deze para- graaf is hierop gebaseerd .

2 . 4 . 1 St ra a t g e we l d

St r a a t g eweld en geweld op straat zijn veelvuldig gebruikte termen, die onder meer associaties oproepen met recente excessen van geweld. De dood va n Me i n d e rt Tjoelker is daarbij de meest in het oog springende zaak. Waar gaat het nu om bij geweld op straat? Een eenduidige omschrijving bestaat niet, ook in de nota Ge weld op stra a t ( Ministerie van Justitie    ) is geen definitie te vinden. Duidelijk is wel dat het om geweld gaat dat in de publieke ruimte plaatsvindt.

Om straatgeweld in de statistieken terug te vinden, kunnen we naar een aan- tal elementen kijken: moord en doodslag op straat, mishandeling en bedre i- ging op straat, en beroving op straat. In de CBS-doodsoorzakenstatistiek is zichtbaar dat in de periode    -    het aantal overledenen ten gevolge va n m o o rd en doodslag op straat nauwelijks is toegenomen. In     ging het om d e rtien personen, voornamelijk mannen. Mannen worden ongeveer vijf keer zo vaak slachtoffer van moord en doodslag op straat als vro u we n .

Ge g e vens over mishandeling en bedreiging buitenshuis zijn slechts terug te vinden in slachtofferenquêtes. Hierbij omvat de definitie van buitenshuis bij- voorbeeld niet café en bar. Vanaf     is de vraag naar de plaats van het delict in de enquêtes specifieker. De resultaten van deze studies laten een toe- name van mishandeling en bedreiging buitenshuis zien voor de periode    -    . Bovendien is te constateren dat mishandeling en bedreiging ve e l v u l d i- ger buitenshuis dan binnenshuis vo o rkomen. Ook na     is te zien dat mis- handeling voornamelijk op straat ondervonden wordt en ook bedre i g i n g vindt vooral buiten plaats.

74

Be roving op straat is ook straatgeweld. Sinds     re g i s t re e rt het CBS dit a f zonderlijk. Vooral in de jaren negentig is er sprake van een daling in het aantal berovingen op straat.

2 . 4 . 2 Seksueel geweld op stra a t

Seksueel geweld omvat in de politiestatistieken vier soorten delicten: ve r- krachting, feitelijke aanranding der eerbaarheid, overige seksuele misdrijve n ( b i j voorbeeld verbod tot seks met minderjarigen) en schennis der eerbaarheid ( zoals exhibitionisme). Het laatste delict is niet direct een vorm van gewe l d . Seksueel geweld in de politiestatistieken omvat zowel seksueel geweld bin- nenshuis als buitenshuis. Vanuit divers studiemateriaal is voor de pre va l e n t i e van seksueel geweld wel een onderscheid naar binnenshuis en buitenshuis te maken.

Het algemene beeld is dat seksuele delicten sinds     een schoksgew i j ze ont- wikkeling doormaken. Vanaf     is het mogelijk de ontwikkeling van de d i verse delicten afzonderlijk te bekijken. Voor de periode    -    zien we een toename van ve rkrachting en aanranding, en een afname van schennis der eerbaarheid en overige seksuele misdrijven. Deze ontwikkelingen zijn echter sterk beïnvloed door ve r a n d e rende wetgeving, waardoor bepaalde fei- ten wel of niet meer strafbaar we rd e n .

Vanuit de resultaten van slachtofferenquêtes is het mogelijk een onderscheid te maken tussen seksueel geweld dat binnenshuis en dat buitenshuis plaats- vindt. Tussen     en de jaren tachtig is er sprake van een afname van seksu- eel geweld op straat; daarna is er een lichte stijging te constateren. In de periode    -    w o rden veel meer seksuele delicten binnenshuis dan bui- tenshuis gere g i s t re e rd; in deze periode vallen echter ook cafés en bars onder de definitie ‘binnenshuis’. In de jaren negentig doen de meeste seksuele delicten zich op straat, of in café, bar of disco vo o r.

2 . 4 . 3 Crimineel gewe l d

De toevoeging ‘c r i m i n e e l’ bij crimineel geweld is op tweeërlei wijze uit te leg- gen. Zij kan op het motief en op de dader slaan. In het eerste geval word t vaak gedoeld op geweld gebruikt bij diefstal en beroving, van tasjesroof tot ernstige ove rvallen. In het tweede geval gaat het om geweld tussen criminelen onderling, afrekeningen in het criminele circuit. Deze vorm speelt zich va a k af in een subsfeer van de openbare ruimte. De gemiddelde burger onderv i n d t er niet direct last van. Dergelijk geweld draagt echter wel degelijk bij aan g e voelens over veiligheid en ideeën over het vo o rkomen van gewe l d .

Ge weld gebruikt bij diefstal en berov i n g

Of geweld bij diefstal en beroving een vermogensdelict of een gewe l d s d e l i c t b e t reft, is lastig te bepalen. In de politiestatistieken is het vanaf     o n d e r g ewe l d s m i s d r i j ven geclassificeerd. Sinds dat jaar is diefstal met geweld ve r- v i j f voudigd; de laatste jaren is het aantal delicten stabiel rond de  .   g e vallen per   .   inwoners. De sterke stijging van het aantal ove rva l l e n

75

sinds het einde van de jaren zestig is enkele jaren geleden omgeslagen in een daling. Ook bij afpersing is na een stijging in het aantal delicten voor jare n , sinds twee jaar een daling waarneembaar.

In slachtofferenquêtes is beperkt aandacht voor diefstal met geweld. Sl e c h t s voor de jaren negentig is enig beeld te geven. Dit laat een lichte daling in het aantal delicten zien.

Ge weld van (zware) criminelen onderl i n g

In de statistieken en de slachtofferenquêtes zijn geen gegevens te vinden ove r g eweld tussen criminelen onderling. Elsevier (   ) heeft een onderzo e k gedaan naar de dodelijke slachtoffers van geweld in     en komt tot de con- clusie dat van de    doden door geweld in dat jaar er   in het puur crimi- nele circuit vallen. Twintig daarvan zijn slachtoffer van ruzie en vijftien va n liquidatie en afrekening. Geweld in het puur criminele circuit heeft erg va a k te maken met dru g s .

2 . 4 . 4 Vandalisme (geweld tegen goedere n )

De Raad hanteert een definitie van geweld waarin fysieke beschadiging va n g o e d e ren een element is. Geweld tegen goederen, ofwel vandalisme, wordt in de politiestatistieken gere g i s t re e rd als het gaat om een ove rt reding van art i k e l    W v St r, dat zaakbeschadiging strafbaar stelt.

In deze politiestatistieken vinden we een sterke stijging van het va n d a l i s m e over de periode     tot    . Vooral sinds het begin van de jaren ze ve n t i g neemt vandalisme ernstigere vormen aan. Vanaf     w o rden er meer dan   .   g e vallen van vandalisme per jaar gere g i s t re e rd. De sterke stijging va n vandalisme vanaf de tweede helft van de jaren ze ventig is ook terug te zien in de resultaten van slachtofferenquêtes. In slachtofferenquêtes blijven ve r n i e l i n- gen en beschadigingen aan bedrijven, instellingen en openbaar bezit echter buiten beschouwing.

2 . 4 . 5 Racistisch gewe l d

Het Wetenschappelijk On d e rzoeks- en Documentatie Centrum van het ministerie van Justitie (WODC) heeft onderzoek verricht naar het vóórk o- men van racistisch geweld. Onder racistische geweldsincidenten verstaat het WODC: bedreiging, bommelding, confrontatie, vernieling van gebouwen en a n d e re objecten, (poging tot) brandstichting, (poging tot) bomaanslag en mishandeling. Daarnaast is ook gekeken naar bekladding, gebruik van racisti- s c h e / d i s c r i m i n e rende taal, ve r s p reiding van folders, boeken, brieven en der- gelijke (Bol en Wiersma,    ) .

Re g i s t raties en ontwikkelingen

On d e rzoek naar racistisch geweld in Nederland is van relatief recente datum. Adequate registratiesystemen om een duidelijk beeld van racistische inciden- ten te krijgen, zijn (nog) niet voorhanden. Da a rdoor is inzicht in de ontwik- keling van geweld met deze achtergrond op langere termijn niet mogelijk.

76

Wel zijn gegevens beschikbaar over de ontwikkelingen in (vooral het begin van) de jaren negentig. Buijs en van Donselaar (   ) constateren in die j a ren een forse toename van racistische geweldpleging in Nederland in     en    . Vergeleken met     was het aantal incidenten bijna ve rze ve n vo u- digd (van   g e re g i s t re e rde incidenten naar   ). In     zet die stijging door naar    incidenten. Het WODC constateert in ve rvo l g o n d e rzoek (Bol en Wiersma,    ) een geringe stijging van racistische gewe l d s i n c i d e n t e n . Registraties van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en de Centrale Re c h e rche Informatiedienst van de politie (CRI) bevatten voor     in totaal     incidenten. Op grond van een nadere analyse van enkele lokale en re g i o- nale registraties en berichten in de media schatten Bol en Wiersma (   ) dat het we rkelijke aantal incidenten hoger ligt dan de BVD- en CRI-bestanden a a n g e ven. Op het totaal van     incidenten onderscheidt het WODC    g ewelddadige incidenten in    . In bijna de helft gaat het om bedre i g i n g e n . Op de tweede plaats komen vernielingen en op de derde plaats de bommel- d i n g e n .

Plegers van racistische incidenten blijken zelden opgespoord en aangehouden te word e n .

De cijfers zijn niet volkomen betro u w b a a r. Een onderlinge vergelijking va n o n d e rzoek wordt bemoeilijkt door slecht ve r g e l i j k b a re definities van racis- tisch gewe l d .

2 . 4 . 6 Vo e t b a l g e we l d

Er zijn ru w weg drie soorten vo e t b a l g eweld te onderscheiden waaraan een b e p e rkte groep ‘vo e t b a l s u p p o rt e r s’ zich schuldig maakt: vernielingen, mis- handeling en verbaal gewe l d .

Geweld door vo e t b a l s u p p o rters komt in Nederland aan het einde van de j a ren ze ventig op. Dit verschijnsel doet zich al eerder en in ernstiger mate voor in Gro o t - Br i t t a n n i ë .

In het midden van de jaren tachtig wordt in Nederland het Centraal

Informatiepunt Vo e t b a l vandalisme (CIV) opgericht. Met name door de gege- ve n s ve rzameling van het CIV is enig inzicht te krijgen in het vóórkomen va n vo e t b a l g eweld in Nederland (CIV    -   ) .

Aan het eind van het seizoen    -    staan er .   vo e t vandalen gere g i s- t re e rd; % van hen re c i d i ve e rt tijdens het seizoen. De grootste groep ( % ) valt in de leeftijdscategorie van  -  j a a r. Groepsdelicten ( %) vormen een hoog percentage. In  % van het totaal aantal delicten (.  ) is sprake va n enige vorm van gewe l d .

In het seizoen    -    w o rden er .   personen aangehouden, het gro o t- ste aantal sedert het begin van deze registratie. Het CIV constateert dat de leeftijd van de delinquenten stijgt: het percentage  -jarigen en ouder is in     opgelopen tot ruim  . Te vens signaleert het CIV een verhoging van de organisatiegraad (soms zelfs gre n s overschrijdend) en een ve r h a rding van de g ewe l d s i n c i d e n t e n .

77

j a ren negentig aanmerkelijk. In het seizoen     bedraagt die schade   .   gulden; in     is dat afgenomen tot  .   gulden (CBS    b ) .

2 . 4 . 7 Ge weld gepleegd door allochtonen

Vorig najaar zijn in de kabinetsnota Criminaliteit in relatie tot de integra t i e

van etnische minderheden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en ministerie

van Justitie    ) onder meer de aard en omvang van criminaliteit – waaro n- der geweldsdelicten – onder etnische minderheden in beeld gebracht. De nota maakt een onderscheid tussen ‘commune criminaliteit’, waarbij concre e t a a n w i j s b a re slachtoffers zijn, en ‘g e o r g a n i s e e rde misdaad’, waarbij meestal geen direct aanwijsbare slachtoffers zijn. De eerste categorie krijgt in de nota de meeste aandacht.

Het is niet mogelijk precies in kaart te brengen in welke mate delinquenten afkomstig zijn uit etnische minderheidsgroepen. In sommige re g i s t r a t i e s y s t e- men wordt de nationaliteit als kenmerk vastgelegd, maar dat geeft nog geen indicatie over de etnische groep waartoe iemand behoort. Immers, veel perso- nen van allochtone afkomst bezitten de Nederlandse nationaliteit. In andere g e vallen wordt het geboorteland van de ve rdachte gere g i s t re e rd, en ook dat zorgt voor ve rtekeningen, omdat de helft tot driekwart van de grootste gro e- pen allochtone jongeren in Nederland hier geboren is. Vo o rts kunnen zich ve rtekeningen vo o rdoen in met name de politieregistraties als gevolg van prioriteiten in opsporingsbeleid, waarbij bijvoorbeeld buurten met veel etni- sche groepen extra aandacht krijgen. Ondanks die beperkingen is er wel een beeld te krijgen van de aard en omvang van de criminaliteit onder etnische minderheden en meer in het bijzonder onder de grootste groepen in Nederland: Ma rokkanen, Antillianen, Surinamers en Tu rk e n .

A a rd van de criminaliteit

Ma rokkanen, Antillianen en Surinamers maken zich naar verhouding het meest schuldig aan diefstal met geweld, vermogensdelicten en delicten tegen de Op i u m wet. Tu rken maken zich naar verhouding meer schuldig aan econo- mische delicten en aan bedreiging en mishandeling.

In de georganiseerde misdaad gaat het vooral om drugshandel. Bij Tu rken is dat met name de handel in heroïne, waarin zij bijna een monopoliepositie in Nederland lijken te hebben. Het Ma rokkaanse aandeel is kleiner en maakt vaak onderdeel uit van een Tu rkse drugsketen. Surinamers zijn vooral actief in de handel met cocaïne. Voor de handel op straat worden naast de Tu rk e n ook Ma rokkanen, Surinamers en Nederlanders ingeze t .

Om vang van de criminaliteit onder vier etnische groepen: Ma ro k k a n e n , Antillianen, Surinamers en Tu rk e n

- Ma ro k k a n e n

Marokkaanse en Antilliaanse jongeren hebben een groter aandeel in de crimina- liteit dan jongeren uit andere etnische groepen. Zo staan in  bij de

78

arrondissementen . Marokkaanse jongeren van  tot en met  jaar als ver- dachte geregistreerd. Zij vormen % van de Marokkanen in die leeftijdsgroep

In document Verantwoordelijkheid en perspectief (pagina 70-83)