• No results found

Maatregelen op niveau van het leefgebied

5 Beheeracties in Vlaanderen en Nederland

5.1 Bespreking mogelijke acties

5.1.3 Maatregelen op niveau van het leefgebied

Habitatmanipulatie vermijdt direct contact met de dieren en kan onder bepaalde omstandigheden te verkiezen zijn als beheermaatregel (D'Amore et al., 2009). In de meeste gevallen hebben deze ingrepen pas op langere termijn een impact op het niveau van de stierkikkerpopulatie. Een voorbeeld is habitatverbetering door fysische ingrepen (vb. verwijderen organische laag, manipuleren van bezonning door ingrepen in de oevervegetatie, herprofilering van steile oevers) of actief biologisch beheer (zie 5.2.5 Actief Biologisch Beheer). Ook mitigerende maatregelen die de invloed van stierkikker op andere soorten verminderen behoren tot de leefgebied veranderende maatregelen. Een andere bekende methode is het controleren van de waterstand (hydroperiode) of – als noodmaatregel – het verwijderen of volledig omzetten van het aanwezige habitat.

Een potentieel nadeel aan deze methoden is dat ze niet direct inwerken op de aanwezigheid van stierkikker. Vaak laten de resultaten lang op zich wachten of zijn ze moeilijk te definiëren als een resultaat van een welbepaalde ingreep. Op die manier kunnen ingrepen in het leefgebied aan draagvlak inboeten. Ze oefenen meestal een invloed uit op een groot deel van het ecosysteem en niet op één of enkele soorten. Bovendien zijn ze nog relatief weinig onderzocht, waardoor de financiële middelen nodig voor de uitvoering ervan, soms moeilijk te verkrijgen zijn (Banks et al., 2000). Wanneer ingrepen op het leefgebied overwogen worden als beheermaatregel, dient steeds de nodige aandacht besteed aan de potentiële impact ervan op andere inheemse biota.

5.1.3.1 Ingrepen op het niveau van de dispersie

Met behulp van een afrastering kan men een barrière opwerpen om de dispersie van stierkikker uit een habitat te beletten. Deze methode heeft vooral als doel de metamorfe en adulte dispersie (zie 1.1.3.4 Metamorf en volwassen stadium en 3.2 Dispersie en homing van adulten) en het wegvluchten tijdens beheeracties te voorkomen. Het plaatsen van een omheining gebeurt best rondom de hoofdpoel, in combinatie met andere actieve en passieve bestrijdingsmethoden.

In de literatuur word aangegeven dat een omheining van minimaal één meter hoog (dus hoger dan de klassiek gebruikte paddenschermen voor oversteekacties), bestaande uit een plastic kikkerwerende wand, nodig is om stierkikkers tegen te houden (Damen, 2010; Herder et al., 2012).

Bij de verwijdering van de recent ontdekte populatie in Nederland werd een omheining geplaatst met enkele ingegraven emmers. De stierkikkers bewegen langs de omheining richting de emmers en kunnen op die manier ook gevangen worden. Dispersie werd tegengegaan en de metamorfe populatie gedecimeerd (Creemers, 2011b).

5.1.3.2 Fysische ingrepen op het leefgebied

5.1.3.2.1 Habitatverbetering

Over het verbeteren van habitat voor inheemse soorten en het eventueel verslechteren ervan voor stierkikker is veel gespeculeerd maar ligt weinig onderzoek voor. Zo zouden er minder stierkikkers zitten in poelen met een ondiepe kant en veel onderwater begroeiing dan in vijvers met een steile kant en minder onderwaterbegroeiing (Adams & Pearl, 2007).

In het geval van goed gevestigde stierkikkerpopulaties die niet meer volledig verwijderd kunnen worden, word best alle moeite gedaan om het voor de inheemse soorten zo leefbaar mogelijk te maken. Hierbij moet rekening gehouden worden met de eigenschappen van de inheemse soorten.

www.invexo.eu Beheer van de stierkikker in Vlaanderen en Nederland 113 Niet alle soorten zijn immers in staat met stierkikker te co-existeren. Habitatverbetering kan ervoor zorgen dat hun weerstand verhoogd wordt, ook in de nabijheid van stierkikkers.

Diversificatie van het habitat (verhoging van de habitatheterogeniteit) kan ervoor zorgen dat jager en prooi minder frequent met elkaar in contact komen. Concreet houdt dit in dat er gezorgd wordt voor een groter aanbod aan microhabitats. Een mogelijke methode is het aanplanten van meer

structuurvormende (onder)waterplanten. Deze creëren schuilplaatsen waardoor de

overlevingskansen van inheemse soorten verhoogd wordt (Adams & Pearl, 2007). Bij dergelijke ingreep gaat de voorkeur uit naar spontane ontwikkeling, of het gebruik van streekeigen of tenminste inheems plantmateriaal. Het aanleggen van oeverbescherming en voedselplaatsen rondom vijvers en beken zou ervoor kunnen zorgen dat inheemse amfibieën minder snel stierkikkers tegenkomen (Adams & Pearl, 2007).

Het verwijderen van met stierkikker co-existerende exotische soorten zoals zonnebaars en andere Centrarchidae kan een negatief effect hebben op de populatie stierkikkerlarven (zie 1.2.4.4 Co-existentie, blz. 44) en ervoor zorgen dat de populatie krimpt of zelfs helemaal verdwijnt. De

aanwezigheid van deze soorten, die belangrijke structurerende predatoren zijn in

macroinvertebraten-gemeenschappen, is een katalysator voor de ontwikkeling van

stierkikkerpopulaties (Adams & Pearl, 2007). In vijvers en poelen waar geen of weinig van deze katalysatoren aanwezig zijn, is de kans kleiner dat de stierkikker zich vestigt en een grote populatie zich kan uitbouwen. Bovendien hebben veel van deze katalysator soorten vaak een negatieve impact op meerdere inheemse soorten. Ze verwijderen kan er dus voor zorgen dat het ganse ecosysteem mee profiteert en inheemse soorten meer kansen krijgen.

Ook het introduceren en uitbreiden van populaties inheemse invertebraten en vertebraten (biologische bestrijding), met het juiste genetische materiaal, kan ervoor zorgen dat een populatie stierkikkers gereduceerd wordt tot een niveau waarbij andere inheemse soorten permanent kunnen overleven. Vooraleer deze methode kan toegepast worden is onderzoek nodig naar de factoren die de populatie reguleren en welke soorten het meest effectief stierkikker bestrijden (Werner et al., 2007a). In het algemeen hebben macroinvertebraten profijt van het ontbreken van beschaduwing. Het gericht kappen van rond de poel staande bomen kan dus een indirect negatief effect hebben op de stierkikkerpopulatie door het verhogen van de aanwezigheid van inheemse predatoren op hun larven (Ficetola et al., 2007a; Ficetola et al., 2008b; Funk et al., 2010; Maret et al., 2006; Wang & Li, 2009).

5.1.3.2.2 Droogzetting en aanpassen van de waterdragende periode

Het droogzetten of aanpassen van de waterdragende periode (hydroperiode) kan een negatieve invloed hebben op stierkikkerpopulaties. De bedoeling ervan is de permanente waterperiode van vijvers en poelen aan te passen om zo de sterk aan water gebonden stierkikker, en in sommige gevallen ook de exotische vissenpopulatie, in te perken. De stierkikker heeft jaar rond permanent water nodig voor de ontwikkeling van de larven en ook vissen hebben permanent water nodig om te overleven (Banks et al., 2000).

Deze methode kan gehanteerd worden als een eenmalige ingreep waarbij de vijver drooggepompt of afgelaten word, enkele dagen droogstaat en daarna weer volgelaten wordt. Ze kan ook als een meer structurele ingreep toegepast worden waarbij de vijver deels opgevuld wordt om de kans op droogval in de zomer te vergroten. Net zoals bij dempen van vijvers geldt bij aanpassingen van het waterregime dat de volledige mozaïek van geschikt habitat in de omgeving beschouwd dient te worden (D'Amore et al., 2009). Het uitroeien van een populatie op één plaats heeft mogelijks weinig effect op de totale populatie indien in de omgeving nog geschikt voortplantingshabitat aanwezig is.

Naast een achteruitgang van de stierkikkerpopulatie mag ook verwacht worden dat inheemse amfibieënpopulaties onder deze maatregel lijden wanneer het droogvallen op het verkeerde

114 Beheer van de stierkikker in Vlaanderen en Nederland www.invexo.be gebeurt, zoals tijdens het paarseizoen. Het is dus van belang bij de toepassing van deze methode een goede timing te hanteren (Tabel 16). Ten behoeve van de inheemse amfibieën moet er gekeken worden naar hun voortplantings- en overwinteringsperiode, aangezien droogzetting gedurende deze periode een nefaste invloed kan hebben op hun populaties. Daarnaast dient rekening gehouden met de ontwikkelingscyclus van stierkikker. Wordt de ingreep uitgevoerd nadat een groot deel van de larven gemetamorfoseerd is, dan kunnen deze pas gemetamorfoseerde stierkikkers de vijver ontvluchten en opnieuw koloniseren. Een eenvoudige omheining met ingegraven emmers die aangebracht wordt voor de ingreep en blijft staan tot erna kan deze dispersie aanzienlijk inperken (zie 5.1.3.1 Ingrepen op het niveau van de dispersie, blz. 112) (Damen, 2010; Herder et al., 2012).

Tabel 16: Bepaling van de beste periode voor droogzetting aan de hand van de voortplantingsperiode van de meest voorkomende inheemse amfibieën (Bron: (Adams & Pearl, 2007; Werner et al., 2007a).

In Vlaanderen en Nederland worden vijvers, waar nog inheemse amfibieën voorkomen, het beste leeggepompt tussen september en januari. De meeste inheemse amfibieën zijn dan gemetamorfoseerd en de nieuwe voortplanting begint pas een maand later. Het is wel zo dat het waterniveau in deze periode gemiddeld hoger is dan gedurende de zomer. Daarnaast bestaat de kans dat de vijver dichtvriest wat het pompen bemoeilijkt. Vrieskou kan echter ook zorgen voor een verhoogde sterfte bij stierkikkers (eigen observatie) en (exotische) vissen. Bruine kikker, heikikker en gewone pad zijn vrij resistent tegen droogval in de late zomer (juli–september) (Tabel 16).

Bij een niet-geïsoleerde poel of vijver kan stierkikker de leeggekomen niches vrij snel opnieuw innemen en inheemse amfibieën, die eventueel andere vrijgekomen niches hadden ingenomen, verder bedreigen (Ingram & Raney, 1943). Bij een geïsoleerde vijver, doorgaans verder dan 1.6 km van een andere vijver gelegen (Maret et al., 2006), zullen de eerste jaren geen of weinig amfibieën (inclusief stierkikker) aanwezig zijn. Toch zijn er bronnen die suggereren dat adulte salamanders makkelijker een poel herbezetten wegens hun grotendeels terrestrische levenswijze (Doubledee et al., 2003). Hoe dan dienen droogzettingsregimes soms lang volgehouden te worden om voldoende efficiënt te zijn (Tabel 17). Zelfs wanneer het niet lukt om de stierkikker 100 % te

JAN FEB MAA APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC

Alpenwatersalamander (M. alpestris ) 1 0.5 0 0 0 0 0 0 0.5 1 1 1

Bruine Kikker (R. temporaria) 1 0.5 0 0 0 0 0.5 1 1 1 1 1

Gewone Pad (B. bufo ) 1 0.5 0 0 0 0 0.5 1 1 1 1 1

Groene Kikker complex (P. esc. Synklepton) 0.5 0.5 0.5 0.5 0 0 0 0 0 0.5 0.5 0.5

Heikikker (R. arvalis) 1 0.5 0 0 0 0 0.5 1 1 1 1 1

Kamsalamander (T. cristatus ) 1 0.5 0 0 0 0 0 0 0.5 1 1 1

Kleine watersalamander (L. vulgaris ) 1 1 0.5 0 0 0 0 0 0.5 1 1 1

Stierkikker (L. catesbeianus) 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Rugstreeppad (E. calamita ) 1 1 1 0.5 0 0 0.5 1 1 1 1 1

Vinpootsalamander (L. helveticus ) 0.5 0.5 0 0 0 0 0 0 0.5 0.5 0.5 0.5

www.invexo.eu Beheer van de stierkikker in Vlaanderen en Nederland 115 verwijderen via droogzetting, zijn inheemse soorten er vaak al bij gebaat dat op die manier (exotische) vissen verwijderd worden. Hiertoe kan droogzetting een efficiënt middel zijn (Banks et al., 2000; Bringsoe et al., 2002; Foster & Banks, 2008; Snow & Witmer, 2010). Droogzetting werd toegepast in Groot–Brittannië (in combinatie met de afvangst van larven, het afgraven, bedekken en compacteren van het sediment), Duitsland (in combinatie met o.a. electrofishing en omheining van de besmette vijver) en de VS (Moissonnier et al., 2007b). Het succes van deze methode is zoals eerder vermeld afhankelijk van verschillende factoren.

Tabel 17: Regime, duur en efficiëntie van beheermaatregelen voor stierkikker waar droogzetting aan te pas komt (Maret et al 2006). 1 Tweejaarlijkse droogzetting verliest aan efficiëntie doordat de larven van stierkikker door milieuomstandigheden op één jaar kunnen metamorfoseren. 2 Afhankelijk van de grootte van de populatie.

Regime Duur Geschatte Efficiëntie

Droogzetting 1x/jaar 10jaar 100%

Droogzetting 1x/jaar + 100% surplus sterfte/afvang bij larven en volwassen

kikkers

10jaar 100%

1

Droogzetting 1x/2jaar +100% surplus sterfte/afvang bij larven en 75% - 55% bij

volwassen kikkers

15,25jaar – 40 jaar2 100%

1Droogzetting 1x/2jaar +100% surplus sterfte/afvang bij larven en 45% - 30% bij

volwassen kikkers

15,25jaar – 40 jaar2 80% - 90%2

1Droogzetting 1x/2jaar 10jaar 50%

5.1.3.2.3 Dempen

Het dempen (en het eventueel daaropvolgend opnieuw uitgraven) van wateren waar stierkikker in voorkomt, is een rigoureuze maatregel die overduidelijk een hoge effectiviteit zal hebben. Uiteraard is deze methode niet selectief, vermoedelijk ook duur (grondverzet, aanvoer gebiedsvreemd materiaal) en complex (vergunningen, zie 2.2.1 Wetgeving omtrent beheermaatregelen voor de stierkikker, blz. 66) en dus slechts in zeer specifieke gevallen gewenst of mogelijk. Het routineus, ondoordacht dempen van poelen is bovendien niet aan te raden als reguliere beheermaatregel maar moet eerder gezien worden als een noodmaatregel voor snel ingrijpen bij geïsoleerde introducties. Het uitroeien van een populatie op één plaats heeft mogelijks weinig effect op de totale populatie indien in de omgeving nog geschikt voortplantingshabitat aanwezig is. Zonder gebruik van afrastering kan een activiteit als dempen ook verbreiding naar nieuwe poelen in de hand werken.

Dempen zou overwogen kunnen worden voor geïsoleerde poelen of vijvers met zeer hoge densiteiten aan stierkikkers en weinig andere biota. De maatregel heeft uiteraard weinig zin indien snelle herkolonisatie vanuit nabijgelegen populaties verwacht wordt. Bij de overweging van deze maatregel dient, naast de potentiële impact op inheemse biota, ook aandacht besteed aan secundaire landschapsecologische effecten van dempen, zoals gevolgen op de waterhuishouding van de ruimere omgeving (kwelstromen, gravitaire afwatering), eventuele landschappelijke en cultuurhistorische waarden enz. Om inheemse amfibieën te ontzien, zou men de uitvoering ervan kunnen beperken tot de periode dat de (post)metamorfe stadia van inheemse soorten zoveel mogelijk uit het water zijn. Er zijn ons geen voorbeelden bekend van ervaringen met deze

116 Beheer van de stierkikker in Vlaanderen en Nederland www.invexo.be maatregel. Binnen het project werd daarom een pilootproject rond dempen uitgevoerd in Hoogstraten (zie 5.2.6 Droogzetting).

5.1.3.3 Actief biologisch beheer

Het effect van actief biologisch beheer via uitzetten van snoek werd uitgetest binnen het Invexo project (zie verder 5.2.5 Actief Biologisch Beheer, blz 128).