• No results found

maatregelen getroffen waren, om eene samenkomst te beletten; maar Anna zelve heeft hardnekkig geweigerd mij te ontmoeten, toen ik mevrouw Meidema eindelijk

overgehaald had mij te waarschuwen, wanneer zij het bezoek van het jonge meisje

wachtende was. Zij is vertrokken, en eerst van Sapoeran kreeg ik een brief van haar....

maar Willem, een brief, die mij alle hoop benam.

‘Gij kunt geen huwelijk aangaan.’ schreef zij. ‘met de dochter van inenschen, die

u zulke voorstellen deden. Gij zult mij kunnen tegen werpen, dat een kind niet schuldig

of medeplichtig mag geacht worden aan de daden zijner ouders. Niets is meer waar

dan dat, en ik gevoel mij dan ook even onbezwaard, even fier, als ik die uitdrukking

in mijn toestand mag bezigen, als

toen ik met de handelingen mijner ouders onbekend was. Maar... den man steeds

voor mij te zien, wien de noodlottige aanbiedingen gedaan werden; in teedere

oogenblikken, wanneer wij ons in elkanders blikken zouden verloren hebben, de

gedachte te meenen kunnen lezen in het brein van den beminden man: dat ik hem

als prijs voorgeworpen werd voor eene daad van plichtsverkrachting; in zijn omgang

met mijne ouders, die hij als welopgevoed mensch voor het oog der wereld moest,

en voor mij met achting en deferentie zou bejegenen, op zijn gunstigst genomen

slechts eene aalmoes, aan mijne kinderlijke liefde toegeworpen, te moeten zien; zie,

Karel, dat zou mij het leven tot eene hel maken en zijn weeromstuit op u niet missen.’

‘Willem, Willem! uit die regels klinkt zooveel wanhoop tegen, maar ligt daarin

tevens zooveel liefde opgesloten, dat die brief mij tot den gelukkigsten en tevens tot

den rampzaligsten mensen heeft gemaakt der aarde.

‘Ja, ik begrijp ten volle hare opvattingen omtrent het gedrag harer ouders; maar

juist daarom wordt zij mij te meer dierbaar, als dat mogelijk ware. Haar edelaardig

karakter treedt daarin in het volle licht, en dwingt onverdeelden eerbied af. Willem,

hoe komt toch zoo een ouderonpaar aan zulk kind? Is het eene speling der natuur,

dat uit de samenkoppeling van twee zoo bedorven geaardheden zoo'n reine en edele

telg gesproten is? Hoe komt het, dat Anna in zoo'n midden, als waarin zij opgevoed

werd, onbesmet gebleven is? Allemaal raadsels, die voor ons, die met de moedermelk

de zwartgallige leer inzogen, dat de schuld der ouders op de kinderen verhaald wordt,

onoplosbaar zijn...

‘Gij ziet het, Willem, alles wat ik ondervind, vermeerdert mijne liefde voor het

reine wezen, dat ik op mijn

levenspad ontmoet heb. Waartoe zal dat alles leiden? Dat vraag ik mij veelmalen

ernstig af; maar moet daarbij bekennen, dat ik het antwoord nog niet, gevonden heb.

Ik deins soms voor mij zelven terug:... want ik begin veranderingen in mijn

gemoedsleven te bespeuren, die ik ternauwernood waag te ontleden. Worden die

veroorzaakt door de hinderpalen, welke mijn gevoel voor Anna ondervindt? Zouden

die ook geboren zijn, wanneer mijne liefde, evenals bij zoovele mijner medemenschen,

een ongestoord verloop had gehad? Ik durf daarop niet antwoorden; want het ideaal,

dat ik mij vroeger van het huwelijksleven vormde, was zoo verschillend, met hetgeen

thans in mijn binnenste woedt, dat ik mij soms op een pijnlijken glimlach betrap,

wanneer ik mijne droombeelden van weleer herdenk, waarin de vrouw meer een

etherisch wezen gelijk was, dan wel eene natuurgenoote van vleesch en bloed, die

hartstochtelijk kan zijn en hartstocht kan inboezemen.

‘Gij weet, hoe onaangevochten ik bleef ten opzichte van het sexueele leven. O,

dat is thans heel anders! Ik voel somwijlen een orkaan in mijn binnenste loeien. Bij

tijden stijgen brandende verlangens in mij op voor dat schoone en bevallige wezen,

voor die zoo fiere maagd, welker kieschheid en reinheid haar boven alles aantrekkelijk

voor mij maakt. Zij ontvlucht mijne liefde, en... ik verheel het niet: er zijn

oogenblikken, dat ik niet alleen naar haar bezit haak; maar dat ik mij zelven de belofte

afleg, dat zij de mijne zal zijn, dat ik haar wil, dat ik haar zal bezitten! En, dan is,

helaas! in die uiting, niets teeders, niets sentimenteels te ontwaren; maar dan is het

de hartstocht, die mij beheerscht, de doldriftige en zelfzuchtige opwelling van den

onbeteugelden natuurmensch, die zich op het voorwerp, dat zijne genegenheid gaande

maakt, gewelddadig tracht te werpen.

‘Na de ontvangst van dien brief heb ik aan Anna ontelbare malen geschreven. Ik heb

haar mijne liefde andermaal beleden. Ik heb haar bezworen, haar hart niet voor mij

te sluiten. Ik heb haar gesmeekt, gebeden mij hare hand te reiken. Hare ouders zouden

niet eeuwig mijn aanzoek afwijzen. Mijne loopbaan zoude verbeteren; daarenboven,

in mijne geldelijke omstandigheden was reeds eene gunstige verandering ontstaan,

daar eene zuster mijner moeder mij bij haar overlijden wel geen aanzienlijk vermogen

nagelaten had, maar toch groot genoeg, om onbezorgd de toekomst tegemoet te

kunnen treden. Ik zou wel eene plaatsing als rechterlijk ambtenaar weten te verwerven,

vet van de woonplaats harer ouders en, mocht werkelijk het verblijf in Indië haar

ondragelijk zijn, welnu, dan stelde ik haar voor te zamen naar Australië te gaan. Daar

zouden wij in den echt kunnen treden, en stil en vergeten, maar gelukkig in onze

liefde, in ons samenzijn kunnen leven.

‘Dat alles schreef ik haar. O, ik schreef haar nog veel meer! Maar, vriend, ik

bekwam geen antwoord. Mijne brieven werden mij nauwgezet ongeopend

teruggezonden. Dat kenmerkte een vastgenomen besluit, waarvan zij niet wilde

afwijken. Zelf deed zij de brieven in hunne enveloppen, en schreef er met vaste hand

het adres op. O! daarin was zich niet te vergissen, het was hare hand!

‘Wat moest ik doen? Wat moest ik doen? Ik verkeerde in de grootste spanning.

En toch kon ik door de massa werk, waarmede de raad van Justitie overladen is,

Santjoemeh niet verlaten. O, ik was zoo gaarne naar Karang Anjer geijld. Mij dunkt,

dat ik er in geslaagd zoude zijn, om Anna de toekomst minder somber te doen inzien.