• No results found

Luchtkwaliteit en stikstofdepositie

4.9.1 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.

Projecten die "niet in betekenende mate bijdragen" aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.

Het "Besluit niet in betekenende mate" (NIBM) omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.

Voor wat betreft de luchtkwaliteit wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat als de grenswaarden (jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)) niet worden overschreden. In de directe nabijheid van de locatie zijn geen activiteiten zoals veehouderijen, industrieën of/en verkeer die een extra toename NO2 of PM10 produceren, waardoor de achtergrondconcentratie bepalend is. De achtergrondconcentratie is de totale concentratie van alle bronnen per vak van 1 kilometer bij 1 kilometer. De achtergrondconcentratie wordt jaarlijks bepaald door de emissies van veehouderijen, industrieën en verkeer bij elkaar op te tellen. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie ter plaatse van de locatie ligt ver beneden de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. De concentratie fijn stof ter plaatse

Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9.2 Stikstofdepositie

In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op

stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming

significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).

Het plangebied ligt op 1 kilometer van het Natura 2000-gebied de Veluwe en 4 kilometer van de

Rijntakken waardoor stikstofdepositie in de verschillende fases van de ontwikkeling aan de orde kunnen zijn. Door recente ontwikkelingen is het ook voor kleine ruimtelijke plannen relevant om te beschouwen of sprake is van stikstofdepositie in naturagebieden als gevolg van het plan. Daarbij moeten zowel de gevolgen van de sloopfase, (ver)bouwfase, feitelijke situatie en de gebruikersfase in kaart worden gebracht. Ook spelen stikstofarme keuzes in het ontwerp van de beoogde situatie een rol. In de onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de ligging van het plangebied en het naturagebied:

Situering plangebied ten opzichte van natura 2000-gebieden (bron: Aerius Calculator) Door Soundforceone is in mei 2020 een effectbeoordeling stikstofdepositie opgesteld. Deze effectbeoordeling is opgenomen in Bijlage 14.

Bij het opstellen van het stikstofonderzoek is gebruik gemaakt van dezelfde invoergegevens als bij het onderzoek naar industrielawaai:

Op basis van deze invoergegevens zijn in het onderzoek achtereenvolgens de volgende situaties onderzocht:

de stikstofdepositie in de huidige situatie (feitelijke gebruiksfase);

de stikstofdepositie in de toekomstige situatie (beoogde gebruiksfase);

de stikstofdepositie tijdens de realisatie (aanlegfase).

Hierbij geldt dat de depositie van de toekomstige situatie in de plaats zal komen van die van de feitelijke gebruiksfase en dat de depositie van de aanlegfase niet gelijktijdig plaatsvindt met die van de beoogde gebruiksfase.

Op basis van een berekening met behulp van de Aerius calculator 2019 worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:

Feitelijke gebruiksfase

Uit de berekeningen voor de feitelijke gebruiksfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen gebieden niet hoger zal liggen dan 0,07 mol/ha/jaar op de Veluwe en 0,01 op de Rijntakken. Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.

Afbeelding: Aerius uitslag stik stofdepositie aanlegfase 2019. Er zijn geen rek enresultaten hoger dan 0,07 mol/ha/jaar.

Beoogde gebruiksfase

Uit de berekeningen voor de beoogde gebruiksfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen gebieden niet hoger zal liggen dan 0,03 mol/ha/jaar op de Veluwe.

Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.

Uit de berekeningen voor de aanlegfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen naturagebieden niet hoger zal liggen dan 0,01 mol/ha/jaar. Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.

Afbeelding: Aerius uitslag stik stofdepositie aanlegfase 2020. Er zijn geen rek enresultaten hoger dan 0,01 mol/ha/jaar.

Conclusie

De feitelijke gebruiksfase leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,07 mol/ha/jaar op de Veluwe en 0,01 mol/ha/jaar op de Rijntakken. Zowel de stikstofdepositie van de aanlegfase als van de beoogde gebruiksfase is kleiner, respectievelijk 0,01 en 0,03 mol/ha/jaar op de Veluwe en geen meetbare depositie op de Rijntakken.

Ten opzichte van de feitelijke gebruiksfase is dus sprake van een afname van de stikstofdepositie in de omliggende natura 2000-gebieden.

Omdat in de nieuwe gebruikssituatie en in de aanlegfase de stikstofdepositie lager is dan in de feitelijke gebruikssituatie zijn nadelige effecten op het natuurgebied uitgesloten en hoeft er in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen passende beoordeling te worden gedaan.