• No results found

4.1 Emissies van stoffen uit puntbronnen 4.1.1

De emissies van de in bijlage 11 van de aanvraag genoemde emissiepunten overschrijden de waarden uit onderstaande tabel niet. De in deze tabel vermelde waarden worden beschouwd als een maandelijks voortschrijdende jaarvracht.

Stof jaarvracht in kg

Fluoride (F) 16.600

Fosforpentoxide (P2O5) (inclusief opwarmen koudbodemvaten)

387.000

Zwaveldioxide (SO2) 98.500

Stikstofoxiden (NOx) 520.000

Cadmium 280

Lood 2.800

Zink 3.500

Stof 78.000

Fosfine (PH3) 3.200

Chroom 200

Kwik 100

Koper 2.800

- De jaarvracht cadmium, lood, zink,chroom, kwik, koper en fosfine heeft betrekking op de volgende in bijlage 11 van de aanvraag genoemde puntbronnen: 1.20, 1.21, 1.22, 1.23, 1.25, 1.26, 1.27, 1.43, 1.44, 1.45, 1.59, 1.60, 1.61, 1.62, 1.66, 1.70.

- De jaarvracht voor fluoride, fosforpentoxide en zwaveldioxide heeft betrekking op de volgende in bijlage 11 van de aanvraag genoemde puntbronnen: 1.20, 1.21, 1.22, 1.23, 1.25, 1.26, 1.27, 1.43, 1.44, 1.45, 1.56, 1.57, 1.58, 1.59, 1.60, 1.61, 1.62, 1.66, 1.70.

- De jaarvracht voor stikstofoxiden heeft betrekking op de puntbronnen: 1.20, 1.21, 1.22, 1.23 en 1.44.

- De jaarvracht voor (fijn)stof heeft betrekking op de puntbronnen: 1.20, 1.21, 1.22, 1.23, 1.25, 1.26, 1.27, 1.43, 1.44, 1.45, 1.59, 1.60, 1.61, 1.62, 1.66, 1.70, 1.28, 1.29, 1.30, 1.31, 1.32, 1.33, 1.50, 1.53, 1.54, 1.55, 1.34, 1.35, 1.36, 1.37, 1.38, 1.39, 1.40, 1.41, 1.51, 1.52.

Toelichting:

De maandelijks voortschrijdende jaarvracht dient te worden berekend door de maandelijkse vracht (gebaseerd op gemiddelde concentratie per bron x debiet x bedrijfstijd) over de laatste 12 maanden op te tellen. Tijdens het eerste jaar na vergunningverlening mag bepaling van de maandelijks voortschrijdende jaarvracht plaatsvinden op basis van extrapolatie van de beschikbare meetgegevens naar een jaartotaal.

4.1.2

Vergunninghouder rapporteert maandelijks de in voorschift 4.1.1 genoemde berekende voortschrijdende jaarvrachten aan de directie Ruimte Milieu en Water.

4.1.3

Vergunninghouder neemt alle maatregelen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om de

emissies van de in voorschrift 4.1.1 genoemde stoffen tot een minimum te beperken. De getroffen maatregelen worden geregistreerd.

Toelichting:

Onder maatregelen worden verstaan wijzigingen in procesvoering, ertssamenstelling, toevoegmaterialen, roostertemperatuur, wijziging samenstelling waswater e.d.

4.1.4

Met het oog op reductie van zware metalen- en fosfine-emissies, dient oven 1 zo snel als technisch mogelijk, doch uiterlijk 01-07-2009 te zijn omgebouwd.

4.1.5

Zo lang van cottrellstof nog in cottrellvaatjes slurry wordt gemaakt, dient de emissie van fosfine in het slurrystation en bij de afzuiging van de cottrellvaatjes zo laag mogelijk te zijn.

Vergunninghouder beheerst de emissie door sturing van de pH van het klaarwater waarmee de slurry wordt aangemaakt. De pH van het klaarwater dient te liggen tussen 6,5 en 7,5. Meting van de pH van de slurry vindt dagelijks plaats, meting van fosfine wekelijks. Van deze metingen wordt een registratie bijgehouden.

4.2 Meten en registreren 4.2.1

De uitworp van de stoffen zoals genoemd in voorschrift 4.1.1 wordt door of in opdracht van de vergunninghouder bepaald conform het bij de aanvraag gevoegde meet- en registratiesysteem (bijlage 9).

4.2.2

Het in voorschrift 4.2.1 bedoelde meet- en registratiesysteem dient zodanig te worden aangepast, dat monitoring van alle aangevraagde emissies op een adequate manier plaats kan vinden, waarbij de systematiek getoetst is aan E-PRTR (European Pollutant Release Transfer Register). Voor die bronnen waaraan geen reguliere metingen plaatsvinden zal worden vastgelegd op welke wijze de emissiefactoren bepaald worden en met welke frequentie deze

gecontroleerd worden.

Hiertoe overlegt vergunninghouder binnen 2 maanden na het van kracht worden van deze vergunning een aangepast meet- en registratiesysteem ter goedkeuring voor aan het bevoegd gezag waarin moet zijn beschreven: meetfrequenties en meetmethoden (meetplaatsen, monstername, aantal monsters, analysemethode en kalibratie). De metingen worden uitgevoerd onder representatieve omstandigheden.

4.3 Interventiewaarden 4.3.1

Naast de monitoring van de in voorschrift 4.1.1 genoemde maandelijks voortschrijdende jaarvrachten wordt een systeem met interventiewaarden gehanteerd. Per bron en per stof is een interventiewaarde vastgesteld. Als interventiewaarden dienen de waarden per bron en per stof zoals genoemd in bijlage 11 van de aanvraag te worden gehanteerd.

4.3.2

Voor de bronnen 1.20, 1.21, 1.22, en 1.70 dient voor fosfine een interventiewaarde van 0,5 mg/Nm3 (cf. NeR-eis) te worden gehanteerd. Voor de bronnen 1.43, 1.44 en 1.66 wordt binnen 2 maanden na het van kracht worden van deze vergunning de interventiewaarde voor fosfine bepaald. De resultaten worden binnen twee maanden na uitvoering van de bepaling ter goedkeuring overgelegd aan het bevoegd gezag.

4.3.3

Indien een interventiewaarde als genoemd in voorschriften 4.3.1 en 4.3.2 wordt overschreden, dient dit binnen 5 werkdagen te worden gemeld aan de directie Ruimte Milieu en Water.

4.3.4

De in de voorschriften 4.3.1 t/m 4.3.3 genoemde interventiewaarden fungeren als bedrijfsinterne

signaleringswaarde. Bij overschrijding van de interventiewaarden wordt onmiddellijk onderzoek verricht naar de oorzaak van de verhoogde emissie en de invloed die de verhoogde emissie heeft op de maximaal toegestane jaarvracht. Indien dit uit onderzoek noodzakelijk blijkt, worden procestechnische maatregelen genomen en/of de controle frequentie omhoog gebracht.

4.3.5

Resultaten van onderzoeken naar aanleiding van een overschrijding van een interventiewaarde als bedoeld in voorschrift 4.3.5 worden binnen 2 weken na afronding van het onderzoek ter informatie aan de Directie Ruimte Milieu en Water verstrekt.

4.4 Bulkopslag en oppervlaktebronnen 4.4.1

Het tegengaan van stofverspreiding van opslagen en activiteiten in de buitenlucht vindt plaats door:

- machines en apparaten zo mogelijk volledig stofdicht af te sluiten;

- toevoer-, afvoer-, en overstortpunten gericht af te zuigen en de afgezogen lucht zo nodig te reinigen in de stoffilterinstallatie;

- bevochtigbare goederen te bevochtigen.

4.5 Aanvullende voorschriften emissie onderzoek 4.5.1

De vergunninghouder voert een onderzoek uit naar (de bepaling van) de emissies van de slakkenbedden. Indien dit leidt tot aanpassing van de tot nu gehanteerde kengetallen om de jaarvracht te berekenen wordt de directie Ruimte Milieu en Water hiervan op de hoogte gesteld.

4.5.2

De vergunninghouder stelt een onderzoek in naar de mogelijkheden om de emissies naar de lucht ten gevolge van de slakkenbedden te voorkomen of te minimaliseren door het treffen van (procesgeïntegreerde) maatregelen. De vergunninghouder overlegt uiterlijk 3 maanden na het inwerking treden van dit voorschrift en vervolgens jaarlijks voor 1 april een verslag over de voortgang van het onderzoek aan de directie Ruimte Milieu en Water. In het verslag moet aandacht zijn besteed aan onder andere:

- het effect van de uit de slakkenbedden afkomstige emissies op de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting aan de hand het "Nieuwe Nationaal Model", uitgebracht door projectgroep Revisie Nationaal Model, Apeldoorn 1998.

- de stoffen die in aanmerking komen voor reductie;

- een plan met betrekking tot het realiseren van reducties, met opgave van het verwachte resultaat na uitvoering van het plan;

- mogelijkheden tot warmteterugwinning;

- de termijn waarbinnen het plan (of een gedeelte daarvan) zal zijn gerealiseerd;

- de verwachte kosten om het plan uit te voeren;

- het resultaat van het uitgevoerde plan of onderdelen daarvan.

4.5.3

Indien uit de in voorschrift 4.5.2, 4.5.4 en 4.5.5 bedoelde onderzoeken kosteneffectieve reductiemaatregelen naar voren komen dienen deze te worden geïmplementeerd. Voordat de vergunninghouder overgaat tot het aanbrengen van emissiereducerende voorzieningen wordt aan de directie Ruimte Milieu en Water ter goedkeuring een rapport overgelegd waarin ten minste de betreffende voorzieningen, de capaciteitsbepaling, het rendement en de geplande start- en einddatum van het aanbrengen van de voorzieningen zijn vermeld.

4.5.4

Binnen 1 jaar na het van kracht worden van deze beschikking voert vergunninghouder onderzoek uit naar de mogelijkheden om de emissies van kwik te reduceren. Daartoe overlegt vergunninghouder uiterlijk 3 maanden na het van kracht worden van deze beschikking een onderzoeksopzet aan de directie Ruimte Milieu en Water.

4.5.5

Vergunninghouder voert binnen een jaar na het in werking treden van dit voorschrift onderzoek uit naar de mogelijkheden om de emissie van fijn stof (PM10) te reduceren.

4.6 Aanvullende voorschriften stuifgevoelige stoffen 4.6.1

Bij losse buiten opslag mogen de grondstoffen niet door verschuiving, verwaaiing of anderszins buiten het terrein van de inrichting terecht komen.

4.6.2

Bij losse buitenopslag moeten ter voorkoming van stofverspreiding:

- de volgende losse opslagen worden afgedekt:

* tussenopslag voor calcinaat (3174 + blokveld 32).

- de volgende opslagen aan drie zijden worden omgeven door windreductieschermen:

* retourgoedopslag (tussen fosfaatloods en fosfaatsilo;

* tussenopslag voor calcinaat (3174 + blokveld 32).

4.6.3

Gemorste stoffen moeten onmiddellijk na beëindiging van het verladen worden verwijderd.

4.6.4

Stofemissies tengevolge van het overslaan van stuifgevoelige stoffen in de buitenlucht moeten worden voorkomen door de storthoogte te beperken tot minder dan één meter.

4.6.5

Stofemissies van goederen uit de stuifklasse S2 en S4 moeten worden voorkomen.

4.6.6

Stuifgevoelige stoffen uit de stuifklasse S1 en S3 moeten zodanig zijn opgeslagen dat verstuiving wordt voorkomen.

4.6.7

Opslagruimten en -bunkers voor de opslag van stuifgevoelige stoffen moeten, behoudens tijdens het vullen of legen, gesloten zijn. De ventilatieluiken van de fosfaatloods (kathedraal) moeten tijdens het lossen van grondstoffen afgesloten te zijn. Als er niet wordt gelost mag via de betreffende luiken geventileerd worden.

4.6.8

Gedurende het aan- en afvoeren van stuifgevoelige stoffen naar en vanuit een opslagruimte moeten zodanige maatregelen zijn getroffen dat hinderlijke stofverspreiding buiten de inrichting wordt voorkomen.

4.6.9

Diffuse stofemissie ten gevolge van het opwerken of bereiden van stuifgevoelige goederen dient te worden voorkomen.

4.6.10

Het mengen van goederen behorend tot de stuifklasse S1 en S3 is alleen toegestaan in een, op onderdruk gehouden, gesloten ruimte. De afgezogen lucht moet worden gereinigd.

4.6.11

Transport dient plaats te vinden via een gesloten systeem. De inlaat- en afwerpzijde van de transporteur moet zijn omkast. De omkasting moet continu afgezogen worden. Het afgezogen stof moet teruggevoerd worden in de productstroom.

4.6.12

Bij het laden en lossen van S1, S2, S3 en S4 goederen moet de grijper deugdelijk zijn en van de bovenkant afgesloten. De grijper mag pas worden geopend nadat deze onder de rand van de storttrechter of onder de rand van het windscherm is.

4.6.13

Stofverspreiding dient te worden voorkomen door uitvoering van het volgende:

- De lichterbelader uit te rusten met een stortkoker die bijna tot op de bodem of tot het al gestorte materiaal reikt.

- Het aanbrengen van remschotten, of een soortgelijke voorziening, in de stortkoker.

- Het afzuigen van de stortkoker bij sterk stuifgevoelige goederen.

- Bij gebruik van een visbekconstructie de stortkoker af te zuigen. De hoeveelheid afgezogen lucht moet groter zijn dan de hoeveelheid lucht die wordt verplaatst door het stortgoed.

4.6.14

Stofverspreiding ten gevolge van het af- en aanrijden van verkeer moet worden tegengegaan.

4.6.15

Stofverspreiding ten gevolge van het laden en lossen met behulp van pneumatische elevatoren moet worden tegengegaan.

4.6.16

Silo's moeten van een overvulbeveiliging zijn voorzien. Zodra de signalering in werking treedt moet het vullen direct worden gestaakt.

4.6.17

Hinderlijke stofverspreiding moet bij het vullen van silo's worden voorkomen door het via de ontluchtingsleiding ontwijkende stof op doelmatige wijze op te vangen.

5 GELUID EN TRILLINGEN

GERELATEERDE DOCUMENTEN