• No results found

6  Archeologisch kader

6.3  Sporen

6.3.3  Loopgraven

   

Een argument dat de identificatie als afvalgreppels kan tegenspreken is het feit dat er in de zone van  de barakken ook afvalkuilen zijn aangetroffen, die de functie van afvalverwerking opvangen. Er kan  echter  ook  een  verschil  in  fasering  zijn,  waarbij  de  afvalkuilen  bijvoorbeeld  aan  het  begin  van  het  bestaan van  Sapper Camp werden ingegraven, waarna ze vervangen  zijn  door de afvalgreppels. De  brede greppels kunnen ook na de oorlog gegraven zijn, bij de clearing van het terrein.  

Het  is  in  deze  echter  niet  geheel  duidelijk  wat  de  determinatie  van  de  brede  greppels  is.  Een  vervolgonderzoek  zou  de  associatie  tussen  de  verschillende  sporen  kunnen  verduidelijken.  De  greppels herbergen vermoedelijk ook een grote hoeveelheid vondstenmateriaal uit WO1, waardoor  ook de datering/fasering duidelijk kan worden.  

6.3.3 Loopgraven 

Er  werden  met  zekerheid  twee  loopgraven  aangetroffen,  een  derde  mogelijke  loopgraaf  werd  aangetroffen bij de confrontatie tussen de luchtfoto’s en de aangetroffen sporen. 

 

 

De eerste loopgraaf (spoor 50) bevond zich in het oostelijke gedeelte van proefsleuf 12 en tekende  zich  in  het  vlak  af  als  een  lineair  spoor  van  1,2  m  breed  met  een  brokkelige,  gevlekte  vulling.  Het  spoor verschilde van een greppel door het kenmerkende strakke zigzag‐patroon. In de coupe bleek  het te gaan om een vrij ondiep spoor van 33 cm.         Figuur 34. Luchtfoto met de loopgraven in magenta stippellijn.   Figuur 35. Loopgraaf 050 in de coupe.   

In  de  opvulling  kwamen  2  fragmenten  van  een  postmiddeleeuwse  papkom  in  lokaal  roodgebakken  aardewerk  aan  het  licht  en  kan  als  residueel  bestempeld  worden.    Spoor  053  in  proefsleuf  13  is  mogelijk  een  uitloper  van  deze  loopgraaf.  Ook  hier  werden  in  de  opvulling  twee  fragmenten  postmiddeleeuws aardewerk aangetroffen, die als residueel bestempeld kunnen worden.  

Deze  loopgraaf  kan  geïdentificeerd  worden  als  een  NO‐ZW  verlopende  loopgraaf  die  op  de  luchtfoto’s zichtbaar is.         Een tweede loopgraaf bevond zich in het oostelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, in proefsleuf  31. De loopgraaf, spoor 333/565, tekende zich in het vlak af als een zigzagverlopend spoor met een  breedte van 85 cm. In de coupe bleek het te gaan om een ondiepe (40 cm) loopgraafstructuur met  golfplaten op de bodem. Deze leken op de bodem te zijn gelegd ter versteviging, aangezien ze niet  geplooid of scheef (in de loopgraaf gedumpt) waren.     Figuur 36. Loopgraaf 050 (magenta), met in stippellijn het tracé op de luchtfoto.  

 

 

IJzeren  golfplaten  (corrugated  iron)  werden  vanaf  1916  veelvuldig  gebruikt  binnen  de  loopgraafstructuren  als  beschoeiing,  zeker  bij  dieper  aangelegde  structuren,  maar  ook  voor  het  beschermen van shelters, geschutsposten, en dergelijke meer. Ook deze loopgraaf is zichtbaar op de  luchtfoto’s. In de opvulling kwam lokaal een dump met minimum 30 fragmenten van onafgevuurde  Britse  .303  British  patronen  aan  het  licht.  Omwille  van  de  corrosie  konden  de  headstamps  op  de  patroonbasis  zoals  het  officiële  keurmerk  van  de  Britse  overheid  (broad  arrow),  code  van  de  fabricageplaats,  jaar  van  fabricage  en  eventuele  aanpassingen,  niet  waargenomen  worden.  Verder  kwamen  er  nog  fragmenten  van  sterk  verweerde  fragmenten  jute  aan  het  licht  afkomstig  van  zandzakken.  

     

 

 

Een derde loopgraaf werd geïdentificeerd door het vergelijken van de sporen in de sleuven met de  tracés  van  de  loopgraven  op  de  luchtfoto’s  en  wordt  gevormd  door  sporen  202,  228,  227,  258  en  280. Deze loopgraaf bestaat uit slechts twee zigzagverlopende greppels en een geknikte uitloper in  noordoostelijke  richting.  Sporen  228  en  227  vormen  één  van  de  hoeken  van  de  loopgraaf.  In  de  structuur werden geen vondsten aangetroffen.          Figuur 38. Loopgraaf 333 (magenta), met in stippellijn het tracé op de luchtfoto.   Figuur 39. Loopgraaf 202 (magenta), met in stippellijn het tracé op de luchtfoto.  

 

De resten van het loopgravenstelsel, dat dwars door het gebied verliep, is slechts gedeeltelijk in het  vlak aangetroffen. Het loopgravenstelsel zoals weergegeven op luchtfoto’s en kaartenmateriaal, kan  worden onderverdeeld in de eigenlijke loopgraven aangelegd in min of meer parallelle linies, die met  elkaar in verbinding staan door de communicatieloopgraven. Deze loopgraven bestonden immers uit  verschillende  gedeeltelijk  ingegraven  segmenten,  aangezien  de  locatie  zich  achter  de  frontlinie  bevond.  De  verbinding  tussen  de  segmenten  van  loopgraven  bestond  vermoedelijk  uit  op  het  maaiveld  gelegen  duckboard  tracks.  Duckboards  zijn  gestandaardiseerde  ca.  2m  lange  en  ca/  40cm  brede  laddervormige  constructies  bestaande  uit  twee  langse  traversen  met  daarop  een  reeks  rechthoekige  plankjes  genageld.  Deze  elementen  werden  massaal  vervaardigd  en  moesten  zorgen  voor  een  vlotte  doorgang  van  de  infanterie  in  zeer  natte  condities.  De  verbinding  tussen  de  loopgraven, de barakken en de Zonnebeekseweg, bestond mogelijk ook uit dergelijke tracks.  

Het  loopgravenstelsel  bestond  dus  uit  een  gedeelte  bovengrondse  structuren  en  een  gedeelte  ingegraven structuren. Na het opruimen van de woestenij en het terug bewerkbaar maken van het  landschap werd wat nog restte van de bovengrondse structuren genivelleerd. De bewaringsgraad van  de ingegraven structuren is afhankelijk van de bodemtextuur en de diepte van de verstoring  van de  latere  landbouwactiviteiten.  Van  de  7  loopgravensegmenten  die  op  de  luchtfoto’s  zichtbaar  zijn,  werden  er  2  met  zekerheid  aangetroffen  (sporen  50  en  333)  en  vermoedelijk  ook  een  derde  loopgraaf.  De  bewaring  van  de  loopgraven  is  echter  matig.  Dit  heeft  vermoedelijk  te  maken  heeft  met de constructie als dusdanig: de loopgraven werden ondiep aangelegd (in tegenstelling tot deze  in  de  gevechtslinie),  het  gebruik  van  vergankelijke  materialen  en  voorzien  van  een  opgeworpen  borstwering, het zogenaamde parapet, verstevigd met zandzakken, hoog genoeg om bescherming te  bieden  ((Saunders  A.,  2000)  en  (Griffith  P.,  2004)).  Dit  zou  verklaren  waarom  de  aangetroffen  loopgraven ondiep  bewaard zijn. Er lijkt dus een  klein gedeelte van het volledige loopgravenstelsel  binnen het onderzoeksgebied nog bewaard.