• No results found

6  Archeologisch kader

6.3  Sporen

6.3.4  Kuilen

De resten van het loopgravenstelsel, dat dwars door het gebied verliep, is slechts gedeeltelijk in het  vlak aangetroffen. Het loopgravenstelsel zoals weergegeven op luchtfoto’s en kaartenmateriaal, kan  worden onderverdeeld in de eigenlijke loopgraven aangelegd in min of meer parallelle linies, die met  elkaar in verbinding staan door de communicatieloopgraven. Deze loopgraven bestonden immers uit  verschillende  gedeeltelijk  ingegraven  segmenten,  aangezien  de  locatie  zich  achter  de  frontlinie  bevond.  De  verbinding  tussen  de  segmenten  van  loopgraven  bestond  vermoedelijk  uit  op  het  maaiveld  gelegen  duckboard  tracks.  Duckboards  zijn  gestandaardiseerde  ca.  2m  lange  en  ca/  40cm  brede  laddervormige  constructies  bestaande  uit  twee  langse  traversen  met  daarop  een  reeks  rechthoekige  plankjes  genageld.  Deze  elementen  werden  massaal  vervaardigd  en  moesten  zorgen  voor  een  vlotte  doorgang  van  de  infanterie  in  zeer  natte  condities.  De  verbinding  tussen  de  loopgraven, de barakken en de Zonnebeekseweg, bestond mogelijk ook uit dergelijke tracks.  

Het  loopgravenstelsel  bestond  dus  uit  een  gedeelte  bovengrondse  structuren  en  een  gedeelte  ingegraven structuren. Na het opruimen van de woestenij en het terug bewerkbaar maken van het  landschap werd wat nog restte van de bovengrondse structuren genivelleerd. De bewaringsgraad van  de ingegraven structuren is afhankelijk van de bodemtextuur en de diepte van de verstoring  van de  latere  landbouwactiviteiten.  Van  de  7  loopgravensegmenten  die  op  de  luchtfoto’s  zichtbaar  zijn,  werden  er  2  met  zekerheid  aangetroffen  (sporen  50  en  333)  en  vermoedelijk  ook  een  derde  loopgraaf.  De  bewaring  van  de  loopgraven  is  echter  matig.  Dit  heeft  vermoedelijk  te  maken  heeft  met de constructie als dusdanig: de loopgraven werden ondiep aangelegd (in tegenstelling tot deze  in  de  gevechtslinie),  het  gebruik  van  vergankelijke  materialen  en  voorzien  van  een  opgeworpen  borstwering, het zogenaamde parapet, verstevigd met zandzakken, hoog genoeg om bescherming te  bieden  ((Saunders  A.,  2000)  en  (Griffith  P.,  2004)).  Dit  zou  verklaren  waarom  de  aangetroffen  loopgraven ondiep  bewaard zijn. Er lijkt dus een  klein gedeelte van het volledige loopgravenstelsel  binnen het onderzoeksgebied nog bewaard.  

6.3.4 Kuilen 

Er  werden,  verspreid  over  het  hele  onderzoeksgebied,  verschillende  kuilen  aangetroffen  die  als  afvalkuilen  kunnen  geïnterpreteerd  worden.  Er  werden  afvalkuilen  uit  twee  verschillende  periodes  aangetroffen, namelijk de Romeinse periode en Wereldoorlog 1.  

In het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, met name in proefsleuf 52 en 43, werd een  cluster  van  kuilen  aangetroffen  (sporen  592‐593:  proefsleuf  52  en  594‐597:  proefsleuf  43).  Het  betreft  onregelmatig  gevormde  kuilen,  die  een  afgerond  rechthoekige  kuil  (552)  oversnijden.  In  de  coupe bleek het inderdaad te gaan om verschillende opvullingen van kuil 552, waarin aardewerk (28 

fragmenten)  en  bouwkeramiek  (16  fragmenten  van  tegulae  en  imbrices)  uit  de  Romeinse  periode  aanwezig  was.  Het  aardewerk  bevond  zich  in  lagen.  In  dezelfde  context  werd  ook  11  fragmenten  lokaal  grijs  op  de  snelle  draaischijf  vervaardigd  aardewerk  uit  de  late  middeleeuwen  aangetroffen.  Een  wandscherf  in  handgevormd  grijs  gebakken  aardewerk  verschraald  met  chamotte  (rode  inclusies) en  duidelijke schelpengruisinclusies kan  misschien als vroegmiddeleeuws gedetermineerd  worden.  Dit  wijst  er  op  dat  het  gaat  om  een  gemengde  context.  Onder  het  aangetroffen  Romeins  aardewerk (28 fragmenten) kunnen verschillende groepen en typologische vormen herkend worden.   Een  bodemfragment  is  afkomstig  van  een  kom  in  terra  sigillata.  Twee  wandfragmenten  in  een  dunwandig  gedraaide  waar  met  een  zandig  baksel  zijn  afkomstig  van  kruikwaar.  Twee  andere  fragmenten  kunnen  gezien  de  verschraling  mogelijk  eerder  gedetermineerd  worden  als  Eifelwaar.  Nog twee andere fragmenten zijn duidelijk afkomstig van een mortarium (wrijfschaal). De overgrote  meerderheid  (21fragmenten)  van  het  aardewerk  behoort  tot  de  lokaal  vervaardigde  reducerend  gebakken  waar  afkomstig  van  kogelvormige  types  met  een  vlakke  bodem.  Onder  het  aardewerk  kunnen twee groepen herkend worden, namelijk een dikwandige handgevormde en een dunwandige  gedraaide groep. Onder de handgevormde groep kunnen nog eens twee subgroepen onderscheiden  worden.  Een  eerste  subgroep  betreft  een  dikwandige  scherf  met  een  vrij  grof  baksel  met  donkergrijze  tot  zwarte  kern  en  een  bruinrood  oppervlak.  Het  baksel  is  duidelijk  verschraald  met  chamotte. De binnenwand is duidelijk geëffend tot licht geglad, terwijl de buitenzijde vrij ruw is en in  sommige  gevallen  duidelijk  besmeten,  terwijl  sommige  scherven  zones  met  gladdingsstrepen  vertonen.  De  tweede  subgroep  vertoont  eveneens  een  vrij  dikwandige  scherf  met  een  volledig  vrij  grof  donkergrijs  tot  zwart  baksel  verschraald  met  zand  en  voelt  daardoor  korrelig  aan.  Bij  een  wandfragment werd op de schouder een versiering aangebracht door middel van een metalen kam,  waardoor een fijne kamstreepversiering werd gevormd. Bij een tweede fragment werd eveneens op  de schouder, net onder de randaanzet, een horizontale fries vastgesteld met vingernagelindrukken.   Verder  kwamen  er  ook  nog  verschillende  fragmenten  verbrande  leem  aan  het  licht,  afkomstig  van  een mogelijke ovenkoepel of –vloer.  

In  kuil  041  werd  een  fragment  dikwandig  handgevormd  aardewerk  (ijzertijd  of  Romeinse  periode)  aangetroffen.  

 

 

Dit aardewerkensemble kan gedateerd worden tussen de eerste helft 2e eeuw en de eerste helft 3e  eeuw.  Vermoedelijk  gaat  het  om  kuilen,  belendend  aan  een  nederzetting  die  zich  buiten  het  onderzoeksgebied  bevond.  Mogelijk  is  deze  te  situeren  op  de  hogere  gelegen  gronden  langs  de  Zonnebeekseweg. De kuilen kunnen voorlopig geïnterpreteerd worden als zand/leemwinningskuilen.  Er werden in de directe nabijheid geen anders sporen, zoals paalkuilen of afvalkuilen, aangetroffen.  Verder  kwamen  verspreid  over  het  ganse  onderzoeksterrein  geïsoleerde  kuilen  uit  de  late‐  middeleeuwen  en  nieuwe  tijd  aan  het  licht,  doch  duidelijke  clusters  of  structuren  waren  niet  aanwezig. Een aantal vage sporen die in het vlak als kuil geïnterpreteerd waren, bleken na opschaven  of couperen van biologische oorsprong.  

   

 

 

Voor het deponeren van afval tijdens Wereldoorlog 1 werden voornamelijk kraters van projectielen  gebruikt,  waardoor  de  lijn  tussen  een  krater  en  een  afvalkuil  dun  wordt.  Krater  063  bijvoorbeeld  bevatte de resten van een S.R.D‐rumkruik en krater 123 bevatte resten van een waterfles. Krater 119  bevatte de resten van een medicijnfles en andere kleine potjes (zalfpotjes ?). Natuurlijk is het ook zo  dat tijdens de grote opruimings‐ en nivelleringswerkzaamheden in de jaren die volgden na het einde  van  de  oorlog,  er  grote  hoeveelheden  afval  in  de  granaattrechters  terechtkwamen.  Er  is  een  functionele  overlap  tussen  afvalkuilen  en  kraters  die  als  afvalkuil  gebruikt  zijn.  Sporen  116/117  en  118 kunnen echter geïdentificeerd worden als afvalkuilen, gezien de afgerond vierkante vorm in het  vlak en de vulling. Deze kuilen zijn als dusdanig geconcipieerd en bevinden zich ± 7 meter ten oosten  van de barakken van Sapper Camp. Enkel in Spoor 118 kwamen naast een niet nader te determineren  fragment ijzer ook 9 fragmenten van een glazen malgevormde (met gietnaad) fles in transparant glas  aan het licht. Op de ziel is een niet nader te determineren merkteken zichtbaar. Ook kuil 109 kan als  afvalkuil geïnterpreteerd worden. Het betreft een vierhoekig uitgegraven kuil die de resten van een  S.R.D.‐rumkruik bevatte.     Figuur 41. Kuilen met Romeins aardewerk.