• No results found

van lokale of regionale herkomst en zijn chronologie

5) loodglazuur zonder dekkend slib

Slechts drie scherven hebben aan de buitenzijde een loodglazuur zonder onderliggend dekkend slib. Ze zijn alle drie versierd met een verticale lijndecoratie in wit slib. Bij de twee fragmenten uit contextgroep 46, beide mogelijk van dezelfde recipiënt afkom-stig, is de sliblijn slordig aangebracht. De twee contextgroepen waaruit ze afkomstig zijn (41 en 46) dateren uit het midden van de 13de eeuw. Indien geen interne slip wash aanwezig is, zijn on-versierde fragmenten van dit decoratietype niet te onderschei-den van scherven in gewoon, geglazuurd rood aardewerk.

Vormtypologie ◉

Er zijn drie volledige profielen bekend van kannen in hoogver-sierd aardewerk (pl. 49: 9; pl. 134: 5-6). Vier exemplaren zijn be-waard van rand tot buik (pl. 47: 29-30; pl. 134: 1, 7) en vier van schouder tot bodem (pl. 32: 14; pl. 49: 7; pl. 116: 27; pl. 120: 9). Het meest courant lijkt het peervormig kantype, gekenmerkt door een lage buik en een weinig geprofileerde, afhangende schouder (fig. 155: 1-5). Er zijn wel grote verschillen in volume, met een maximale diameter van de buik die schommelt tussen 12,5 en 27,5 cm. Opvallend is een schouderloos type op een ge-profileerde, vlakke bodem in de vorm van een voet (fig. 155: 5), slechts bekend van één exemplaar. Het bestaan van een buikig type, zoals bij het rode aardewerk (fig. 140: 2), kan afgeleid wor-den uit een tweetal slechts fragmentair bewaarde voorbeelwor-den (fig. 155: 6; pl. 47: 30, pl. 134: 1). Gezien de grote hoeveelheid randen en de variëteit aan randtypes is het zeker niet uitgeslo-ten dat ook andere vormtypes aanwezig waren, zoals die bekend zijn uit Vlaamse productiecentra te Kortrijk en Brugge374. De

Fig. 155 Vormtypologie van de kan in hoogversierd aardewerk.

Schaal 1:8.

Typology of the jug in highly decorated redware. Scale 1:8.

371 In Oudenaarde-Kasteel maken ze zelfs

80 % uit van het hoogversierde aardewerk in de afvalcontext.

372 Zowel aangezichtskannen met als zonder

armen komen voor, zoals blijkt uit onder meer de Mechelse productie (De Poorter 2001).

373 Deze combinatie is ook elders bekend,

bijvoorbeeld in Douai (Louis 1996, 115, fig. 12:

1-2 – datering phase III, tweede helft 13de eeuw) en Rijsel (Verhaeghe 1989a, 36, fig. 32).

verschillende rand- en halstypes zullen de vormtypes verder be-paald hebben, met zowel korte uitstaande als hoge cilinder- of trechtervormige halsvormen. Uit de bewaarde profielen is niet af te leiden of de verschillende bodemvormen al dan niet verschil-lende vormtypes vertegenwoordigen.

‘Doorniks’ aardewerk

In het onderzoeksgebied zijn fragmenten van een zevental indi-viduen van kannen of kruiken in zogenaamd Doorniks aarde-werk aangetroffen, afkomstig uit twee contextgroepen (72 en 77). Het betreft twee randfragmenten en vijf bodemfragmen-ten. De randen zijn van het type L130C. Eén fragment is waar-schijnlijk afkomstig van een kruikvorm zoals die ook in het rode aardewerk in deze periode bekend is (pl. 99: 24). Het witte baksel in techniek 69 is aan de buitenzijde bedekt met groenkleurig gla-zuur, de binnenzijde met geel glazuur. Het tweede fragment is af-komstig van een klein kantype, met een smal bandvormig oortje (pl. 90: 20). Het roze baksel in techniek 67 is extern bedekt met een dunne, witbakkende sliblaag en loodglazuur. De vijf bodem-fragmenten, alle afkomstig uit de abdij van Beaulieu te Petegem (contextgroep 77), zijn afkomstig van een kantype op een uitge-knepen voetring. Vier bodems zijn in techniek 67, integraal (bin-nen-, buiten- en onderzijde) bedekt met een loodglazuur, wat het oppervlak oranje kleurt (pl. 99: 7-9). Eén bodem van hetzelfde type heeft een wit baksel (techniek 69) en geel glazuur (pl. 99: 17). De vormgeving van deze bodems behoort niet tot de lokale tra-ditie maar lijkt geïnspireerd te zijn op voorbeelden in Rijnlands steengoed. Mogelijk betreft het een drinkkantype.

Synthese

De vormgroep van de kan en de kruik duikt op in de loop van de tweede helft van de 12de eeuw. Bij het bekijken van de zeven oudste contextgroepen van de abdij van Ename uit de periode 1125/1225375 blijkt dat slechts sporadisch een fragment van deze vormgroep aanwezig is. In totaal gaat het om slechts 5 scher-ven in Vroegrood aardewerk, afkomstig van drie individuen (elk uit een aparte context): twee randfragmenten van de L68-reeks en een bodem op standvinnen. Pas vanaf contextgroep 12 komt er verandering376. Deze context bevat de eerste grijze kan/

kruikfragmenten, waaronder drie randen (types L60A en L60B). Contextgroep 15B is niet alleen de eerste waarin de kannen en kruiken talrijk aanwezig zijn (minstens 14 individuen) maar ook die waarin voor het eerst de drie lokale aardewerkgroepen sa-men vertegenwoordigd zijn: Vroegrood, grijs en hoogversierd aardewerk. Kannen in hoogversierd aardewerk waren wel reeds bekend van importen uit Noord-Frankrijk377. De jongere groep contexten van de abdij van Ename uit de periode 1125/1225378 be-vatten bijna steeds kan- en kruikfragmenten in grijs, Vroegrood en hoogversierd aardewerk. In contextgroep 8 verschijnt voor het eerst een fragment in fijngemagerd rood aardewerk. De eerste periode waarin de vormgroep van de kannen en krui-ken voorkomt kan als volgt worden samengevat. De introductie van deze vormgroep gebeurt waarschijnlijk door een kruikty-pe in Vroegrood aardewerk (randtykruikty-pes L68A en B) dat geïnspi-reerd is op een gelijkaardig vormtype uit het Maasland. Het zijn waarschijnlijk de Maaslandse productiecentra die de kan/kruik als vormtype in onze gewesten hebben binnengebracht in het midden of het derde kwart van de 12de eeuw379. De hierop ge-inspireerde vormen in Vroegrood aardewerk zijn mogelijk nog in het derde kwart van de 12de eeuw te dateren. In de loop van de tweede helft van de 12de eeuw, mogelijk pas vanaf het laatste kwart, verschijnen ook de eerste kannen in Noord-Frans hoog-versierd aardewerk380, die vermoedelijk een directe stimulans vormden voor de ontwikkeling van gelijkaardige producten in Vlaanderen381. De contexten met de vroegste kannen en krui-ken in zowel grijze als lokale hoogversierde ceramiek bevatten steeds randen van een type uit de L60-reeks. Deze randtypes zijn eveneens geïnspireerd op voorbeelden uit importaardewerk, die reeds opduiken in de tweede helft van de 12de eeuw in de Noord-Franse productiecentra en rond 1200 ook in het Maas-land382. Vanaf de verschijning van de eerste fragmenten in lokaal hoogversierd aardewerk wordt deze aardewerksoort dadelijk de belangrijkste voor de vormgroep van de kannen/kruiken. Uit tabel 29 blijkt dat 45% van het totale aantal randen uit de vroeg-ste periode bestaat uit hoogversierd aardewerk. Ook het grijze aardewerk overvleugelt in de vroegste periode al snel het Vroeg-rood aardewerk. Deze evolutie markeert waarschijnlijk de snelle doorbraak die gebeurde na de introductie van deze vormgroep,

1150/1225 1225/1300 1325/1400 1400/1550 grijs 37,0 % 78,4 % 91,4 % 67,2 % (Vroeg)rood 17,4 % 5,7 % 8,6 % 29,7 % Hoogversierd 45,7 % 15,9 % - -‘Doorniks’ - - - 3,1 % totaal 100 % 100 % 100 % 100 % Tabel 29

Kannen en kruiken: chronologische evolutie van het procentuele aandeel van deze vormgroep per aardewerksoort (telling MAE).

Jugs and pitchers: chronological evolution of the percentage occurrence of this vessel type by ceramic group (count MNV)

374 Zoals bv. Despriet 1998a, 33, fig. 31-type

3 (Kortrijk); Verhaeghe 1989a, 56, fig. 46-47 (Brugge).

375 Zie tabel 2 (hoofdstuk 3): tijdsblok 12b-c

(contextgroepen 11 en 14), tijdsblok 12B (context-groepen 7, 15A, 63, 9 en 64 ).

376 Tabel 2: tijdsblok 12d-13a.

377 Aanwezig in contextgroepen 15A, 9, 64 en 12.

378 Tabel 2, stratigrafisch gezien de oudste

con-texten van tijdsblok 12d-13a, in volgorde van ouder-dom: contextgroep 15B, 15, 16 tot 18, 19-20, 8 en 9B.

379 De oudste kan- en kruikvormen in België en

Nederland zijn afkomstig uit het Maasland: Borre-mans & Warginaire 1966, 86-87; Lauwerijs & Petit

1967, 20, planche III: 5-7 (four 7); Janssen 1983a, 193-195; Theuws et al. 1988, 331.

380 Louis 1996, 109. Zie hoofdstuk 5.10.

381 Hillewaert 1990, 44-45; De Groote 2002, 265.

382 Louis 1996, 109-111, fig. 4: IV-597, IV-599;

Borremans & Warginaire 1966, 50, 86-87; Janssen 1983a, 193-194.

en die de verspreiding binnen de verschillende functionele groe-pen vertegenwoordigt: het Vroegrood (later het rode) en vooral het hoogversierde aardewerk als het betere product voorname-lijk op de tafel met status383, het grijze aardewerk als goedkoper product eerder voor het gebruik in de keuken.

Vanaf de volle 13de eeuw domineren de kannen en kruiken in grijs aardewerk volledig, een positie die ze tot in de vroege 16de eeuw behouden binnen het lokale aardewerk. Tabel 29 pre-senteert de onderlinge procentuele verhoudingen van de lokale aardewerkgroepen binnen de vormgroep van de kannen en krui-ken. Het aandeel van het grijze aardewerk bedraagt reeds onge-veer 78% in de 13de eeuw384. Door het wegvallen van het hoog-versierde aardewerk bestaan de lokaal geproduceerde kannen en kruiken in de 14de eeuw voor meer dan 90% uit grijs aarde-werk385. In de periode 15de–16de eeuw zakt dit percentage terug tot ongeveer 67%.

De aanwezigheid van gewoon geglazuurd rood aardewerk blijft in de volle 13de eeuw beperkt tot 5 à 7%, waarschijnlijk door de positie van het hoogversierde aardewerk. In de 14de eeuw wordt de verdwijning van het hoogversierde aardewerk niet op-gevangen door het gewone rode aardewerk, dat blijft hangen op een aanwezigheid van rond de 8%. Pas in de 15de eeuw gaat deze vormsoort in rood aardewerk een belangrijker percentage verte-genwoordigen, maar heeft met een gemiddelde van ongeveer 30% toch slechts de helft van het aantal grijze exemplaren in omloop. Vanaf de 13de eeuw hebben we een beter zicht op de vormgeving van de kannen en kruiken, wat de mogelijkheid geeft om vanaf deze periode een chronologische evolutie te schetsen per vorm-type. Bij de kanvorm verschijnt waarschijnlijk nog in de vroege 13de eeuw een slank, eerder peervormig type, dat zeker in grijs aardewerk voorkomt, maar waarschijnlijk ook in (Vroeg)rood (fig. 140: 4). Sterk verwant is het peervormige type dat vooral bekend is uit het hoogversierde aardewerk (fig. 155: 1-2). Het bui-kige kantype komt voor in zowel grijs als rood aardewerk (fig. 140: 2-3) en bestaat mogelijk ook bij het hoogversierde (fig. 155: 6). In het grijze aardewerk komt enkel de bodem op standvinnen voor, in rood aardewerk is ook de vlakke bodem bekend. Bij de kannen in hoogversierde ceramiek komen alle bodemtypes voor, maar domineert de uitgeknepen standring.

In de 14de eeuw ontwikkelen deze kantypes zich verder op een vlakke bodem. Het peervormige kantype komt enkel nog in rood aardewerk voor (fig. 140: 11). De buikige kan op vlakke bodem wordt het belangrijkste type in grijs aardewerk (fig. 140: 5-6). Een afgeleid slank type ontwikkelt een hoge, brede schou-der (fig. 140: 9) en vertoont bij de kleinere exemplaren met min-der ontwikkelde schoumin-der ook gelijkenis met het buikige kan-type (fig. 140: 10). De buikige kan heeft ook een hybride vorm die tussen de buikige en de peervormige kan in zit. Dit type op

vlakke bodem komt zowel in grijs als in rood aardewerk voor (fig. 140: 7-8). Vanaf de 15de eeuw worden kanvormen zeldzaam en betreft het meestal kleine tot zeer kleine exemplaren. In het onderzoeksgebied zijn momenteel geen contexten uit het begin van de 14de eeuw beschikbaar, zodat er geen informatie is over de eindfase van het hoogversierde aardewerk, die voor Vlaan-deren in deze periode gesitueerd wordt386. De contexten uit het midden van de 14de eeuw tonen wel het gebruik aan van sliblijn-technieken, die afgeleid zijn uit de traditie van het hoogversierde aardewerk387.

Bij de kruik ontwikkelt zich in de 13de eeuw een middelgroot buikig type met een bolvormig lichaam en een lage schouder (fig. 141: 1-3). De hoge variant van dit buikige type, met een verleng-de onverleng-derbuik en een hoge hals, komt zeker al voor in het mid-den van de 13de eeuw (fig. 141: 4). Het buikige kruiktype komt frequent voor in grijs aardewerk. Voor het rode aardewerk zijn niet voldoende gegevens voorhanden. Het buikige kruiktype ontwikkelt zich verder in de volgende eeuwen, zowel in rood als in grijs aardewerk. De algemene tendens is de steeds hogere en bredere schouder die vooral bij de grote, grijze kruiken heel sterk aanwezig is (vergelijk fig. 141: 4, 8, 14). Uit het pottenbak-kersafval van Oudenaarde blijkt dat in de 14de eeuw de rode kruiken van exact hetzelfde type waren als de grijze kruiken. Het enige verschil is de aanwezigheid van een slibversiering op hals en schouder. Vanaf de 15de eeuw lijkt de rode kruik zich wel apart te ontwikkelen. In vergelijking met de grijze exemplaren betreft het meestal kleinere volumes met een wat lagere schouder en vooral een eigen randvorm. Ze krijgen vaak een eenvoudige slibversiering op de schouder. Het meest opvallende kenmerk voor de 15de- en vroeg-16de-eeuwse kruikvormen is dat de rode en de grijze exemplaren elk steeds hun eigen randvorm hebben. Dat was in de voorgaande periodes zeker niet het geval. Het wijst op een verhoogde standaardisatie bij de productie en een specia-lisatie naar functie. Naast het gewone kruiktype ontwikkelt zich vanaf de 14de eeuw een tweede, buikig type, met een trechter-vormige hals en een zeer brede randopening met gietsneb. Deze specifieke kruikvorm komt in de 14de eeuw voor in grote, grijze exemplaren (fig. 141: 9-10) en wat kleinere rode exemplaren (fig. 141: 11-12). Vanaf de 15de eeuw is hij enkel nog in rood aardewerk aanwezig (fig. 141: 15-16). Opvallend bij dit kruiktype is dat er nagenoeg geen enkel morfologisch verschil is tussen het 14de-eeuwse en het 15de-14de-eeuwse type.

Ten slotte moet nog opmerkt worden dat in de vroeg-16de-eeuwse context van Petegem-Beaulieu fragmenten opduiken van een kantype op voet (mogelijk geïnspireerd op steengoed-vormen) en een kruiktype met geribbelde hals in zogenaamd Doorniks aardewerk. Een fragment van een klein kan/kruik-type in dezelfde aardewerksoort is aangetroffen in een context te Oudenaarde.

383 De hier gebruikte gegevens weerspiegelen

natuurlijk enkel het gebruik in de abdij van Ename, van waaruit ongeveer alle contextuele gegevens voor de periode 1150/1225 afkomstig zijn. De situ-atie in een stedelijke en een landelijke context zal naargelang de status en de welstand van de gebrui-kers verschillen.

384 Deze cijfers zijn vooral gebaseerd op twee

contexten die niet uit de abdij afkomstig zijn: contextgroepen 41/42 uit de dorpskern van Ename

(Huis Beernaert) en contextgroepen 44 tot 47 uit de stedelijke context van Oudenaarde-Lalaing. De beperkte hoeveelheid materiaal uit de abdij van Ename bevestigt wel deze tendens, maar een blik op de percentages van de aparte contexten leert dat binnen die tendens toch nog heel wat variatie kan zitten: Ename-Huis Beernaert: grijs 86%, hoogver-sierd 9%, rood 5%; Oudenaarde-Lalaing: grijs 63%, hoogversierd 30%, rood 7%.

385 De cijfers voor de 14de eeuw zijn gebaseerd op

de gezamelijke contexten van het pottenbakkers-site van Oudenaarde-Lalaing (productiecontext) en van de rioolcontext (26) van de abdij van Ename (gebruikerscontext). Ondanks de totaal verschil-lende aard van deze contexten (productie- versus consumptiesite) is de verhouding tussen de kannen en kruiken in grijs en rood aardewerk voor beide sites nagenoeg gelijk.

386 Verhaeghe 1989a, 86-90.

4.5.14 Kogelpot

Algemene omschrijving

Een kogelpot is een min of meer bolvormige, gesloten vorm met een korte, meestal uitstaande hals en een afgeronde of licht lens-vormige bodem388 (fig. 156). De naam kogelpot houdt geen func-tionele bepaling in. Op basis van rand- of wandfragmenten zon-der gebruikssporen is het meestal onmogelijk om een functionele toewijzing te doen. Kookpot of voorraadpot zijn de voornaamste toepassingen, maar ook een gebruik als drinkbeker (voor de klei-ne volumes389) of kamerpot is mogelijk. De tuitpot en de voor-raadpot als specifieke functionele vorm worden elk in een aparte paragraaf besproken. De randtypologie van de tuitpot is volledig ondergebracht bij de kogelpot, aangezien door toevoeging van een giettuit (en zeer uitzonderlijk een oor) dezelfde potvormen tot tuitpot werden getransformeerd. Tot de 12de eeuw is het ook niet mogelijk om op basis van morfologische elementen de func-tionele vorm voorraadpot te onderscheiden van het vormtype kogelpot. Later gaat de voorraadpot zich wel onderscheiden en is er een relatie tussen het randtype, het vormtype en de functie. Deze specifieke rand- en vormtypes worden enkel in de desbe-treffende delen behandeld.

Aanwezigheid

De kogelpot is een algemeen voorkomende vorm die in alle con-texten tot in de 13de eeuw aangetroffen wordt. In totaal gaat het om ongeveer 1200 gedetermineerde randen en meer dan 3000 positief gedetermineerde scherven. Het werkelijke aantal scherven van kogelpotten ligt veel hoger, maar de vele wand-fragmenten zonder een extra morfologisch kenmerk zijn niet in

een vormgroep ondergebracht, ook al zijn de meeste afkomstig van kogelpotten390. De kogelpot is aanwezig in 62 contextgroe-pen, verdeeld over de sites Salvator, Ename-Sint-Laurentius, Ename-Huis Beernaert, Oudenaarde-Lalaing, Ou-denaarde-Markt en -Hoogstraat, Oudenaarde-Kasteel en Pete-gem-Oud Kasteel. Om de verwerking van de talrijke contexten te vergemakkelijken en tegelijkertijd het overzicht te bewaren zijn de meeste contextgroepen ondergebracht in elf sitegroepen die elkaar chronologisch kunnen overlappen391. Naargelang de aard en de inhoud van de in tabelvorm weer te geven informatie kunnen een of meerdere van deze sitegroepen samengevoegd of weggelaten worden. Om redenen van chronologie, siteherkomst of een te beperkte hoeveelheid materiaal worden de gegevens uit bepaalde contextgroepen392 enkel ter aanvulling gebruikt, even-als die uit andere, niet gekwantificeerde contexten393.

Kogelpotten komen normaal gezien enkel in grijs aardewerk voor. Er zijn echter ook een tiental fragmenten in Vroegrood aardewerk aangetroffen. Een deel hiervan is zeker afkomstig van minstens twee kogelpotten, terwijl vier randfragmenten moge-lijk van een tuitpot afkomstig zijn.

Typologie, decoratie en chronologie

randtypologie ◉

Gezien de bolle lichaamsvorm van de kogelpot is de rand het belangrijkste morfologische kenmerk dat voor een typologische classificatie in aanmerking komt. Het aantal onder kogelpot ge-registreerde randtypes bedraagt 76, waarvan er 69 aanwezig zijn in de contextgroepen (tabel 30).

Fig. 156 Kogelpot in grijs aardewerk

(context-groep 24, pl. 31: 18).

Globular pot in greyware (assemblage 24, pl. 31: 18).

388 Verhoeven 1998 verstaat onder kogelpot

enkel de vormen met een volledig bolle bodem. De recipiënten uit het onderzoeksgebied tonen echter aan dat in de regio de lensvorm eerder toevallig tot stand komt, door een bepaalde werkwijze bij het creëren van de bolle vorm, dan dat het een bewuste keuze zou geweest zijn om een lens te maken (zie verder). Vergelijk bijvoorbeeld de drie kogelpotten uit context 42: pl. 45: 1-3.

389 Zoals bij het Rijnlandse roodbeschilderde

aardewerk (Sanke 2002, 81-82).

390 Alleen al het grijze aardewerk uit alle fasen van

de portus en het castrum van Ename omvat meer dan 7000 scherven.

391 Zie fig. 3, hoofdstuk 3.5.

392 Het betreft onder meer 79 randfragmenten

afkomstig van contextgroepen uit de sites Petegem-Oud Kasteel (68, 69 en 70), Petegem-Oudenaarde-Markt

en -Hoogstraat (48, 49, 50 en 51), Oudenaarde-Lalaing (44), Oudenaarde-Kasteel (83), Ename-Sint-Laurentius (82) en Ename-Sint-Salvator (4A en 4B).

393 Deze zijn onder de noemer contextgroep 0

geplaatst. Het gaat om ongeveer 230 records in de aardewerkdatabase, waaronder 195 geregistreerde randfragmenten.

site fase→ PE1 PE2 PA PB PD HB1a HB1b A1 A1/2 HB2 OuL1

totaal

randtype ↓ 9-10a 9B-10A 10d 11a 11c 11B-12a 12a-c 12b-13a 13A 13b-c 13b-c

LK1A 1 1 LK2A 9 1 10 LK2B 3 1 4 LK3A 1 1 L1 6 4 19 25 5 3 1 5 1 1 70 L1A 1 2 7 3 5 2 5 25 L1B 2 1 3 L1C 8 11 6 1 2 3 1 32 L1D 4 1 3 6 2 1 1 18 L1E 2 2 4 L2 1 1 11 13 4 1 4 35 L2A 9 4 2 1 6 1 23 L3 13 3 23 31 6 3 3 3 85 L3A 9 17 6 1 2 35 L3B 1 4 10 2 1 2 1 1 22 L3C 2 2 L3D 1 1 L4 1 15 17 1 1 1 36 L4A 3 6 9 L5 8 12 1 21 L5A 1 1 2 L6 1 1 6 4 3 2 17 Tabel 30

Kogelpot: verdeling randtypes per periode/site (in aantallen).

site fase→ PE1 PE2 PA PB PD HB1a HB1b A1 A1/2 HB2 OuL1

totaal

randtype ↓ 9-10a 9B-10A 10d 11a 11c 11B-12a 12a-c 12b-13a 13A 13b-c 13b-c

L6A 2 1 3 L7A 2 24 3 1 2 32 L7B 10 1 4 1 16 L10 3 3 1 7 L10A 1 2 3 L11 1 6 2 9 L12A 3 3 L12B 1 5 1 2 9 L12C 2 2 L14 6 4 2 1 2 4 19 L14A 1 1 6 1 4 3 1 17 L15A 1 15 3 2 8 29 L15B 1 1 2 2 6 L16 2 7 9 L17 1 3 3 3 4 14 L17A 5 6 2 1 1 15 L18 4 1 5 L19 1 1 2 1 1 6 L25 4 2 4 7 17 L25A 7 2 20 15 44 L26A 1 1 2 L26B 3 3 L26E 1 1 L27A 1 1 11 3 6 14 36 L27B 1 1 1 3 L27C 1 1 2 L28 2 3 1 6 L28A 4 1 5

De oudste gegevens zijn afkomstig uit Petegem, waar enkele con-texten veel materiaal uit de 9de eeuw bevatten (contextgroepen 65, 66 en 67), ook al blijkt uit de contextsamenstelling, met onder meer roodbeschilderd aardewerk uit het Rijnland, dat de mees-te conmees-texmees-ten niet-conmees-temporain mamees-teriaal bevatmees-ten394. De reeks randtypes met het voorvoegsel LK (1A tot 4) zijn nog in de 9de eeuw te plaatsen en passen volledig in de Karolingische traditie,

zoals beschreven in de literatuur395. In het onderzoeksgebied zijn ze enkel in de contextgroepen van Petegem aangetroffen. Deze kogelpotranden vormen zowel qua typologie als qua maakwijze een heel eigen traditie396 die een volledige breuk vertoont met het 10de-eeuwse materiaal zoals onder meer bekend uit de vroeg-ste portusfase van Ename. In de regionale traditie van het hand-gevormde aardewerk, die op basis van de technische groepen

site fase→ PE1 PE2 PA PB PD HB1a HB1b A1 A1/2 HB2 OuL1

totaal

randtype ↓ 9-10a 9B-10A 10d 11a 11c 11B-12a 12a-c 12b-13a 13A 13b-c 13b-c

L29A 1 1 1 1 4 L29B 1 3 1 5 L30 1 5 6 L31 8 1 9 L32 33 1 5 39 L33 6 6 L34 3 1 4 L35 2 1 1 4 L36 1 1 2 L37 8 2 1 11 L37A 3 1 2 6 L38A 2 2 L38B 3 3 L38C 6 6 L39B 2 2 L40A 3 1 7 6 17 L40B 1 4 4 9 L40C 2 7 2 11 L40D 2 2 7 2 13 indet. 1 0 3 1 1 1 2 14 1 1 2 27 totaal 49 16 141 236 80 37 61 221 27 45 52 965

394 Voor de contextproblematiek van

Petegem-Oud Kasteel, zie hoofdstuk 3.4.1.

395 Zie onder meer Hollevoet 1993; Idem 2002,

175-177; Blieck 1987, 59-62; Van Bellingen 1987, 30-31; Crombé 1989, 86.

396 Over de geassocieerde versieringswijzen wordt

dieper ingegaan in het deel over de decoratie op kogelpotten.

GERELATEERDE DOCUMENTEN