Wat? – ‘Och kom! een loodgieters-weduwe! hoe dol! – Nou ... hij is er maar wat
goed mee af ... zijn duiten waren op; hij begon knapjes in de beeren te zitten, en nou
is hij toch maar aardig ‘boven jan!’ – ‘Nu ja,’ zegt nummer vier, – ‘als je een manke
weduwe trouwt met één oog en drie ondeugende bengels van jongens, dan moet je
daar ook reden voor hebben; enfin, hij zal wel geweten hebben, waar Abram de
mosterd haalt!’ – ‘Ja, ik begrijp het mij niet,’ zegt nummer vijf, ... ‘'t Is zonde van
zoo'n knappen jongen! – verleden jaar heeft hij nog een korten tijd gescharreld met
... met ... hoe heet zij ook al weer?... Wie? – Wel de oudste dochter van dien bedienaar
der begrafenissen, die die groote barbierswinkel had, op den hoek van de Boompjes
en de Botersloot. – O! nu weet ik het al! Jeannette hm? – met die smachtende blauwe
oogen? – Juist! – Ja, wat kan het toch raar met zoo iets gaan ... toen hij het engagement
met haar niet doorzette, trouwde Jeannette uit wanhoop met een doodgraver, en nou
is die vroolijke meid omgekeerd als een blad op een boom! – Wat heeft zoo'n jongen
toch 'n boel op zijn geweten, hé? – ‘Ja! maar dan weet je nog niet alles! – hij is met
die loodgieters-weduwe in het Heilsleger overgetrouwd, en een week daarna werd
hij bevorderd tot Luitenant ... en nou is zijn vrouw korporaal! – En de jonge spotvogels
besluiten deze biographie met een deftig Hallelujah!’ – (rust) Hè? – Wie is dat?...
O, dat's niemendal! Nu, ik weet bij ondervinding, als jonge dames zeggen ‘dat 's
niemendal; ...’ dan beduidt dat: ‘hij is getrouwd!’ – en dan merk ik gelijk dat zij Oom
Janus bedoelen, die in Batavia gevestigd is ... Kijk toch eens wat een stijve
prent is dat! – ‘O, dat is zijn vrouw! – Och chut! – Zoo mannetje, zoo vrouwtje ...
en, kijk eens, wat een drie lieve kindertjes staan daar bij? – dodderig! – net broertjes
van Knollendam! – Wat een japon heeft dat schepsel aan, hm? – Een model als een
plank!... en kijk hem eens?... mijnheer heeft een jas aan met staldeuren of het daar
in Batavia, een voet dik vriest! – Is dat nu een Oostersch model?... Wel neen, maar
je kunt het wel aan zijn gezicht zien, hij is streng orthodox! – Hè, maar die portretten
zijn genummerd! dat heb ik nog nooit in een album gezien!
‘O,’ zegt m'n vrouw, ‘dat is een aardigheid van m'n man! – U hebt maar een
nummer op te lezen, en mijnheer zal u direct vertellen, wie het is ...’ ‘Nu, mijnheer,
mogen wij daar de proef eens van nemen?’ – ‘Ach kind, ga je gang. – Welk nummer
hebt je daar?’ – ‘Nummer vijftien!’ – ‘Een engel van een kindje, ... Neêrlandsch
toekomst!’ – en als uit één adem volgt daarop: ‘Hé ja! ons lief klein koninginnetje.’
Nummer 16? – ‘Hare Majesteit Koningin-Moeder!’ – Nu slaan zij schielijk een paar
blaadjes om, ‘en Nummer 20?’ – ‘Een dominé van de Waalsche gemeente en vroegere
academie vriend van mij ... ‘O chut, dat is leuk! die aardigheid met die nummers.’
– ‘O,’ zegt mijn vrouw sarcastisch lachende, maar je bent er nog niet! – Vraag
mijnheer eens naar dàt nummer?...’ Nu merk ik wel, dat er in het geheim een beetje
gelachen wordt, maar ik heb toch nog geen flauw begrip, wat men daarmee bedoelt.
– ‘Nou’, zeg ik, welk nummer hebt je nu?’ Nummer 21. – Ik zeg, nou, dat is een
prachtexemplaar! – Sla dat maar over. – ‘Hé, nee!... toe mijn
heer, zeg eens? – anders gelooven wij niet, dat u alle nummers kent! – ‘Neen, als
jelui dáár nu van overtuigd willen wezen ... zal ik het bewijzen! – Nummer 21, is
een mijnheer van middelbaren leeftijd, nog al corpulent .., vroeger zoo dun als een
hazenwindhond. – Over het tegenwoordige wil ik niets van hem zeggen, hij leeft nu
nog al bedaard, maar in zijn jeugd ... je kunt het hem trouwens nog aanzien, was hij
nog al een schuin heer! – (lachend) Ja, ééne aardigheid wil ik jelui toch wel van hem
vertellen. – Zie je dat litteeken, even boven zijn linkeroog? – Ja?... dat heeft hij als
jong mensch van 20 jaar opgeloopen in een schermutseling met een medeminnaar!
– ‘en ...’ vraagt een der jonge dames schalks, ‘wie was dan wel het voorwerp van
zoo'n hartstochtelijke liefde?’ ... ‘Ach, een heel aardig bakkesje ... nog al coquet,
zelfs eenigszins gracieus! – maar een bewijs dat het een jongensstreek was, hij was
dol verliefd op een Friesch wafelmeisje! – Nu volgt er in eens een uitbarsting van
algemeen gelach! en waarom?... Mijn vrouw had uit een aardigheid, mijn portret op
nummer 21 geplaatst, en die bewuste ploert, in mijn plaats gestoken! – en daardoor
had ik zoo'n vleiende biographie van mijzelve gegeven, dat die jonge dametjes... nog
maanden lang den grootsten schik daarvan zullen hebben. – Het was dan ook een
onschuldige grap, maar ik heb mij toch voorgenomen: ... nooit zet ik meer nummers
onder Albumportretten! – want het is toch niet secuur!!!
De man, wien het niet meeliep.
Door Jerome K. Jerome.
Komt op met zeven stuiversblaadjes onder den arm, zooals men aan het station koopt
In document
Willem van Zuylen, Laatste voordrachten van Willem van Zuylen · dbnl
(pagina 105-109)