• No results found

Meer over lonen en loonkosten

In document De arbeidsmarkt in cijfers 2020 (pagina 114-120)

In maart 2021 publiceerde het CBS een omvangrijk rapport Lonen en loonkosten, een overzicht van de verschillende CBS-cijfers. Het geeft een uitgebreid overzicht van de verschillende uitkomsten over lonen en loonkosten die het CBS publiceert, met veel achtergrondinformatie en verhelderende grafieken.

In het rapport wordt onder meer ingegaan op de vraag wat loon is en hoe de arbeidsduur op verschillende manieren kan worden gedefinieerd. Daarnaast wordt beschreven hoe het CBS gegevens over lonen verzamelt en hoe de verschillende statistieken over lonen en loonkosten in elkaar zitten. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de

ontstaansgeschiedenis van deze statistieken. Verder wordt uitgebreid getoond wat er aan reguliere uitkomsten over lonen en loonkosten gepubliceerd wordt, waarbij meer achtergrondinformatie wordt gegeven dan gebruikelijk. Bij de uitkomsten staan de cijfers over 2019 centraal, maar worden ook enkele lange tijdreeksen gegeven.

Bij dat rapport zit ook een volledig overzicht van de ruim 140 StatLine-tabellen van het CBS met loon- of loonkostengegevens, met directe links naar de desbetreffende tabellen.

6 Inkomen

Betaald werk is voor veel mensen de belangrijkste bron van inkomen. Op basis van de gegevens van de Belastingdienst publiceert het CBS inkomensgegevens over personen in particuliere huishoudens met inkomen. Daarbij wordt ook bepaald tot welke

sociaaleconomische categorie iemand behoort. Bepalend hiervoor is in beginsel de

voornaamste bron van het inkomen dat een persoon in een jaar ontvangen heeft. Daarnaast wordt er rekening mee gehouden of een persoon ingeschreven staat bij een

onderwijsinstelling. In 2019 werd 46 procent van de totale bevolking ingedeeld in de sociaaleconomische categorie van de werkenden. Bij de bevolking van 20 tot 65 jaar was dat 76 procent.

6.1 Bevolking ingedeeld naar sociaaleconomische categorie, 1 januari 2019

mln Tot 20 jaar 20 tot 65 jaar 65 jaar en ouder

Werknemer Directeur-grootaandeelhouder Zelfstandig ondernemer Overige zelfstandige Meewerkend gezinslid Ontvanger werkloosheidsuitkering Ontvanger bijstandsuitkering Ontvanger uitkering sociale voorziening overig Ontvanger uitkering ziekte/ arbeidsongeschiktheid Ontvanger pensioenuitkering (School)kind of student met inkomen (School)kind of student zonder inkomen Overig zonder inkomen

Institutionele bevolking en huishoudens zonder waargenomen inkomen

0 1 2 3 4 5 6 7

StatLine: Personen naar sociaaleconomische categorie.

De sociaaleconomische categorie werknemers telt 6,6 miljoen personen. Daarnaast zijn er 1,3 miljoen personen voor wie het inkomen als zelfstandige de voornaamste bron van inkomen was. Het gaat hier om 967 duizend zelfstandig ondernemers, 219 duizend directeuren-grootaandeelhouders, 23 duizend meewerkende gezinsleden en 84 duizend overige zelfstandigen (onder meer personen met resultaat uit overige werkzaamheden, zoals freelancers). Het aantal zelfstandigen is in tien jaar tijd met 20 procent toegenomen.

Deze groei zat vooral in het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Een kwart van de zelfstandigen heeft personeel in dienst, drie kwart is zzp’er. Het totaal aantal personen met inkomen uit werkzaamheden als zelfstandige ligt echter hoger, omdat ook werknemers, studenten of ontvangers van een uitkering nevenwerkzaamheden als zelfstandige

verrichten. Bijna 2,0 miljoen personen hadden in 2019 inkomsten uit werkzaamheden als zelfstandige (zie ook StatLine: Inkomen van zelfstandigen).

Neveninkomens

Van de 13,7 miljoen mensen van 15 jaar of ouder met een eigen inkomen in 2019 had ruim drie kwart alleen een hoofdinkomen, 23 procent had daarnaast een neveninkomen. Bepalend voor een neveninkomen is dat het afkomstig is uit een andere inkomensbron dan het hoofdinkomen. Heeft bijvoorbeeld een werknemer een grote en een kleinere werknemersbaan, dan worden de inkomsten uit deze tweede baan niet als

neveninkomen gezien, aangezien het bij beide om inkomen uit loon gaat.

Bij ruim de helft van de personen met neveninkomen ging het om loon als werknemer, bij 22 procent betrof het een uitkering. Het zijn vooral scholieren en studenten die

bijverdienen. Van de scholieren en studenten met een eigen inkomen hadden ruim 9 op de 10 bijverdiensten. Daarmee zijn ze goed voor 40 procent van alle personen met een neveninkomen.

Van de werknemers heeft 14 procent een tweede inkomen; bij de zelfstandigen is dat 23 procent. De helft van de werknemers met neveninkomen heeft een uitkering.

Daarnaast zijn werknemers ook vaak actief als zelfstandigen (32 procent) of ze ontvangen pensioen (18 procent). Zelfstandigen met neveninkomen hebben dikwijls een baan als werknemer (35 procent) of ontvangen pensioen (30 procent).

In 2019 bedroeg het persoonlijk inkomen van alle mensen in particuliere huishoudens met inkomen gemiddeld 33 duizend euro per jaar. Bij personen met werk als voornaamste inkomensbron was dat 44 duizend euro. Het inkomen van directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) was het hoogst, namelijk 71 duizend euro. Het persoonlijk inkomen omvat niet alleen het inkomen uit werk, maar al het inkomen uit arbeid, het inkomen uit eigen onderneming, de uitkering inkomensverzekeringen en de uitkering sociale voorzieningen (met

uitzondering van kinderbijslag en kindgebonden budget). Premies inkomensverzekeringen, behalve de premies voor volksverzekeringen, zijn hierop in mindering gebracht.

6.2 Gemiddeld persoonlijk jaarinkomen per sociaaleconomische categorie, 2019 1 000 euro Werknemer Directeur-grootaandeelhouder Zelfstandig ondernemer Overige zelfstandige Meewerkend gezinslid Ontvanger werkloosheidsuitkering Ontvanger bijstandsuitkering

Ontvanger uitkering sociale voorziening overig

Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid

Ontvanger pensioenuitkering

(School)kind of student met inkomen

0 20 40 60 80

StatLine: Gemiddeld persoonlijk inkomen.

Van de 7,9 miljoen personen met werk als voornaamste inkomensbron in 2019 bedroeg het persoonlijk inkomen bij 454 duizend personen minder dan 10 duizend euro, terwijl er anderzijds 361 duizend personen op minstens 100 duizend euro uitkwamen. Bij ruim duizend werkenden overschreed het bedrag de 1 miljoen euro.

De hoge inkomens tellen zwaar door in het gemiddeld inkomen. Daarom berekent het CBS ook het mediaan inkomen. Dit is het inkomen van de middelste persoon, indien personen op basis van hun inkomen van laag naar hoog worden gerangschikt. Anders gezegd: 50 procent heeft een lager inkomen en 50 procent heeft een hoger inkomen. Terwijl het gemiddeld persoonlijk inkomen van de werkenden in 2019 op 43,6 duizend euro uitkwam, lag de mediaan met 36,6 duizend euro beduidend lager.

6.3 Verdeling persoonlijk jaarinkomen van werkenden, 2019 werkenden (x 1 000) per klasse van 1 000 euro

1 000 euro

mediaan

36,6 duizend euro gemiddelde43,6 duizend euro

<0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 0 25 50 75 100 125 150 175

StatLine: Personen naar inkomensklasse.

Voor een deel van de Nederlandse bevolking is het inkomen dusdanig laag, dat gesproken kan worden van een armoederisico. Of werkelijk sprake is van (inkomens)armoede is uiteraard ook afhankelijk van andere factoren en omstandigheden. In 2019 maakten ruim 1 miljoen personen deel uit van een huishouden met een dergelijk laag inkomen. Hieronder waren ook 183 duizend werkenden (2,3 procent van de werkenden), van wie bijna de helft zelfstandigen. Bij de meeste werkenden met risico op armoede gaat het om deeltijders. Ruim 37 duizend werkenden behoorden al ten minste vier jaar achtereen tot de groep met een laag inkomen.

Er is sprake van risico op armoede als het inkomen van het huishouden als geheel onder een bepaalde grens komt, die wordt aangeduid met lage-inkomensgrens. Personen die deel uitmaken van een dergelijk huishouden hebben dezelfde lage inkomenswelvaart. In 2019 bedroeg de lage-inkomensgrens voor een alleenstaande 1 090 euro per maand netto. Voor meerpersoonshuishoudens is de lage-inkomensgrens met behulp van een equivalentiefactor aangepast voor de omvang en samenstelling van het huishouden. Zo geldt voor een paar met twee kinderen een lage-inkomensgrens van 1,91 maal het bedrag voor een alleenstaande. In deze armoedecijfers zijn mensen die niet het hele jaar door inkomen hadden buiten beschouwing gelaten, evenals mensen die verbleven in studentenhuishoudens of in instellingen, inrichtingen en tehuizen (zie ook StatLine: Personen met laag inkomen).

Een uitgebreide beschrijving van de financiële situatie van huishoudens en de leden van die huishoudens geeft het CBS in de publicatie Materiële welvaart in Nederland 2020.

7 Uitkeringen

In document De arbeidsmarkt in cijfers 2020 (pagina 114-120)