• No results found

Leden vakverenigingen

In document De arbeidsmarkt in cijfers 2020 (pagina 94-96)

Bij de cao-onderhandelingen worden de werknemers meestal vertegenwoordigd door de vakbonden. In 2019 waren 1,6 miljoen mensen lid van een vakvereniging. De FNV is met 1 miljoen leden de grootste. Rond de eeuwwisseling waren nog ruim 1,9 miljoen mensen lid van een vakbond. Ongeveer 1 op de 6 vakbondsleden heeft de AOW-leeftijd bereikt. StatLine: Leden van vakverenigingen.

De werkelijke brutolonen van werknemers veranderen van jaar op jaar niet alleen doordat er loonsverhogingen in de cao’s worden afgesproken, maar ook doordat werknemers korter of langer gaan werken, opklimmen in hun loonschaal, promotie maken of bijzondere

beloningen krijgen. Bij deze cijfers is ook de loonontwikkeling inbegrepen van werknemers die niet onder een cao vallen. Ongeveer drie kwart van de werknemers valt onder een cao. De gemiddelde brutolonen van werknemers per gewerkt uur stegen in 2020 met 7 procent. Een stijging van die omvang is voor het laatst in 1990 gemeten, toen het Nederlandse belastingstelsel werd herzien en de premies van de volksverzekeringen voortaan voor rekening van de werknemers kwamen. Los van zulke uitzonderlijke omstandigheden moet nog verder terug in de geschiedenis worden gezocht naar een dergelijke stijging, namelijk in de jaren zeventig. In dat decennium waren zulke grote loonstijgingen én hoge inflatie normaal. Dat in 2020 een dergelijke stijging gemeten wordt, is deels het gevolg van de coronamaatregelen, waarbij een deel van de werknemers niet of niet volledig kon werken, maar wel werd doorbetaald. Hierdoor daalde voor de werknemers het gemiddeld aantal gewerkte uren per baan met 2,2 procent en resulteerde een extra hoge stijging van de lonen per gewerkt uur.

Maar ook uit de cijfers die niet door de bijzondere ontwikkeling in het aantal gewerkte uren worden beïnvloed, blijkt dat de loonstijging in 2020 een van de hoogste was in jaren. De lonen per betaald uur stegen in 2020 met 3,2 procent. In de periode 2011–2019 kwam dat cijfer niet boven de 2,4 procent.

Boven op de brutolonen komen de sociale premies ten laste van de werkgevers. In 2020 bedroeg de stijging van deze premies per gewerkt uur 9,1 procent, dus beduidend meer dan de stijging van de lonen. De werkgevers betaalden meer premies voor pensioen en

arbeidsongeschiktheid. Ook de toegerekende sociale premies ten laste van werkgevers gingen omhoog, als gevolg van het gestegen ziekteverzuim bij werknemers. Daar staat tegenover dat de werkloosheidspremies per saldo omlaaggingen. In verband met de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) zijn de werkloosheidspremies in 2020 veranderd. Voortaan wordt de WW-premie berekend op basis van het soort arbeidscontract van de werknemer: er geldt een lage WW-premie voor werknemers met een vaste

arbeidsovereenkomst en een hoge WW-premie voor werknemers met een flexibele

arbeidsovereenkomst. Tussen de twee premiepercentages zit een verschil van 5 procentpunt. Alle looncijfers hebben alleen betrekking op werknemers; het inkomen van zelfstandigen wordt niet gezien als loon, maar als gemengd inkomen uit arbeid, waartoe ook de winst uit bedrijfsvoering behoort.

5.1 Cao-lonen en consumentenprijzen % verandering t.o.v. een jaar eerder

Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen Consumentenprijzen

2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5

StatLine: Cao-lonen en contractuele loonkosten en Prijsindex consumentenprijzen.

5.2 Loonontwikkeling en consumentenprijzen % verandering t.o.v. een jaar eerder

2017 2018 2019 2020

Consumentenprijzen Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen Contractuele loonkosten per uur Lonen van werknemers per gewerkt uur Loonkosten per gewerkt uur Prijsindex arbeid 0 1 2 3 4 5 6 7 8

StatLine: Prijsindex consumentenprijzen, Cao-lonen en contractuele loonkosten, Lonen en loonkosten en Prijsindex arbeid.

De totale loonkosten bedroegen in 2020 bijna 385 miljard euro. Dat bedrag is de som van 315 miljard euro aan brutolonen, 88 miljard euro aan sociale premies ten laste van werkgevers en 0,7 miljard euro aan eindheffingen, verminderd met 19 miljard euro aan loonkostensubsidies.

Het totale bedrag aan loonkosten daalde in 2020 ten opzichte van 2019 met bijna 2 miljard euro (–0,5 procent). De afgelopen 25 jaar zijn alleen in 2010 de loonkosten ook gedaald, maar dat was toen een afname met 0,1 procent. De daling van de loonkosten in 2020 is het resultaat van enerzijds een stijging van de lonen (10 miljard euro) en een toename van de sociale premies ten laste van werkgevers (4 miljard euro). Anderzijds liep het bedrag aan loonkostensubsidies op van ruim 2 miljard naar bijna 19 miljard euro. De toename komt voor het grootste deel voor rekening van de betalingen op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), waarmee in 2020 ruim 14 miljard euro

gemoeid was. Daarnaast omvatten de loonkostensubsidies in 2020 ook 2 miljard euro voor de zorgbonus (op basis van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19). Zonder deze twee posten is het bedrag aan loonkostensubsidies in 2020 ongeveer gelijk aan dat in 2019.

Dat het totale bedrag aan loonkosten daalde, kwam ook doordat de werkgelegenheid afnam. Het aantal banen van werknemers liep terug met 1,2 procent, het totale volume aan gewerkte uren van werknemers verminderde zelfs met 3,4 procent. Daardoor daalden de totale loonkosten 0,5 procent, maar stegen de loonkosten per gewerkt uur met 3,1 procent, de grootste stijging na 2008. Dat deze stijging zoveel lager uitkomt dan de 7 procent waarmee de lonen per gewerkt uur opliepen, komt voor een groot deel door de extra loonkostensubsidies van de overheid ter compensatie van de coronamaatregelen. Doordat in de loonkosten per gewerkt uur zowel bij de loonkosten als bij de gewerkte uren rekening wordt gehouden met de effecten van de coronamaatregelen, is deze uitkomst beter te interpreteren dan de uitkomsten over de lonen per gewerkt uur.

In document De arbeidsmarkt in cijfers 2020 (pagina 94-96)