• No results found

Litteratuurlijst en gebruikte afkortingen

In document Tghevecht van Minnen · dbnl (pagina 35-80)

A. BIJNS, Refereinen, naar de nalatenschap van A. Bogaers, uitgegeven door

W.L. van Helten. Rotterdam 1875.

A. BIJNS, Nieuwe Refereinen, benevens enkele andere rederijkersgedichten uit de XVIe eeuw, uitgegeven door wijlen W.J.A. Jonckbloet en W.L. van Helten. Gent 1886. (= N.R.).

J. FRANCK, Mittelniederländische Grammatik. Leipzig 19102.

K. HEEROMA, [Boekbeoordeling van Opstellen... Kossmann] in TNTL 76 (1958-9) 54-57.

W.L.VANHELTEN, Middelnederlandsche Spraakkunst. Groningen 1887. F.K.H. KOSSMANN, zie bij Opstellen.

M.E. Kronenberg, zie bij M. Nijhoff.

C. KRUYSKAMP, De refreinenbundel van Jan van Doesborch. Leiden 1940. 2 dln.

C. KRUYSKAMP, Venusjankers, in Opstellen... Kossmann, p. 118-125. R. LIEVENS, Tghevecht van Minnen, in Leuvense Bijdragen XLVI (1956/57) 97-120.

A.VANLOEY, Middelnederlandse Spraakkunst. I. Vormleer.

Groningen-Antwerpen 19603. II. Klankleer. Ibid. 19572.

J.J. MAK, Rhetoricaal Glossarium. Assen 1959.

W. NIJHOFFen M.E. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540. 's-Gravenhage 1923-61. 3 dln.

Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan Dr. F.K.H. Kossmann....

's-Gravenhage 1958.

R. PROCTOR, Jan van Doesborgh printer at Antwerp. London 1894.

F.A. STOETT, Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis. 's-Gravenhage 19233.

Tijdschrift voor Nederlands(ch)e Taal- en Letterkunde. Leiden 1881 vlgg. (= TNTL).

E. VERWIJSen J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek. 's-Gravenhage 1885 vlgg. (= MNW).

M.DEVRIES, L.A.TEWINKELe.a., Woordenboek der Nederlandsche Taal.

[Tekstuitgave]

+ [fol. 1r] Van Venus Ianckers ende haer bedrijven,+1

Hoe sy lopen en rinnen, hem wasschen en wrijven2 Als si hebben die mutse onder die kinne geknoopt3 Ende zijn in sint iorijs vissop ghedoopt.4

5 Men sal ooc in dit boecxken vinden wel Raet ende remedie tegen die mutse fel,6 Die den menighen maect crancke sinnen.7 Dus mach dit heeten Tghevecht van minnen.

[houtsneden, zie afbeelding tegenover blz. 42]

+ [fol. 2r] Prologhe+

10 INden Meye, als velden boomen ende vruchten Solacelijc groeyden mits bequaemheyt der luchten,11 Sciep mijn herte door tsien vruecht ende iolijt; Ende om dat ic ontvlien soude anxt ende duchten, Ghinc ic mi vermeyen buten alle gehuchten, 15 Daer ic wonder - so mi dochte - sach te dier tijt.15

Eenen iongelinck sach ic staende in een crijt16 Tusschen IV vrouwen met hantboghen en pijlen,17 Die al na hem schoten te dier wijlen.

Dese iongelinck was seer met anxte beladen. 20 Elck een deser vrouwen, sonder versaden,20

Schoten na den iongelinck stranghelijcke.21 Ic, dit siende, dochte: heere god ghenaden, Waren mijn sinnen nu so wijselijc beraden Dat ict bediet wiste van desen, sonder zwijke!24 25 Verstandenisse gaf mi der sciencen practijke,25

My seggende: tis een ghevecht van minnen, Sijnde een exempel der amoreuser sinnen.27 Dees iongelinck hadde in zijn rechter hant Sijn herte, dat bequaem was ende playsant;29

30 In die slincker hant had hi een borse met ghelde. Deerste van desen IV vrouwen vaeliant31 Hiet Minne, ende schoot den iongelinck, want32 Sy geraecten in die ooghen; des hi by ghewelde, By cracht des geschuts daer si hem met quelde,34 35 Blint wert; want wie met dat geschut wert geraect,

Die wert in minnen al siende blint ghemaect.

+ [fol. 2v] Die ander vrouwe dye heete ghestadichede.+37

Dese schoot ende gheraecte den ionghelinck mede In zijn herte; des ghenaecte hem menich duchten. 40 Tis een oudt segghen: wie dat oyt dede

Ghestadelijck te minnen, heeft selden vrede; want die ghestadelijck mint moet dicwil suchten, Claghen en karmen der minnen vruchten,43 Maer als lief liefs liefde in liefden croont, 45 Dan blijft die ghestadicheyt in minnen gheloont.

Onghestadicheyt hiet die derde vrouwe.

Dese schoot den ionghelinck in claren beschouwe47 Naer die borse metten ghelde, sonder falen. Maer haer gheschut des had si rouwe -50 En hielt gheen stadt, als si meende dat souwe,50

want ten gheraecte niet altenemalen.51 Die vierde vrouwe, alderfelste in qualen,52 Schoot na den iongelinc ooc te dien tije. Haren naem was geheeten Jalozije.

55 Haer geschut vloech over sonder geraken. Doen dacht ic: ‘tsijn emmers vremde saken.56 Dese iongelinck is in groten laste.57

Deen maecten puer blint, hoe sal hijt maken? Dander geraecten int herte; sulc ghenaken 60 Es emmers bittere, dat is vaste.

Al en gheraken die twee niet, soot elck paste,61 Sijnen last es emmers swaer ende groot genouch.’ Dus sprack minne den iongelinck ende louch:63

+ [fol. 3r]

(M i n n e spreect aldus bi staden+64

65

Hoe rijck, hoe machtich - can ic verblinden. Ende ic seg u neemt mijn woort in weerde -70 Dat helen en swijghen (hoe ment aenveerde)

Dede die minne wassen in die oyt minde;

Ende beroemen - dats claer, men macht bevinden -72 Doet die minne vercouwen ende verghaen.

Alle beroemers buten mijnder gracien staen. 75

+ [fol. 3v] Want minne die es van sulcker natueren,+

Datse gheerne hoort oft spreect telker hueren Vander liefster, die therte heeft uutvercoren. Ende tis oock een teeken om tclaer te pueren78 Datter een wortel van minnen is int ghedueren.79

80 Wanneer als lief der liefster na tbehoren80 Int ghemoete comt, ende in dat besporen81 Tcoluer verandert ende wert int aenschijn root, Dits een ghewaer teeken der minnen groot.83

Aldus seyt g h e s t a d i c h e d e84

85

Met sueten woorden ten ionghelinck mede:85

+ [fol. 4r] O mijn gheminde sone, sijt wijs ende vroet.+

U goet noch sin niet onnuttelijck en verdoet,87 Maer behoudet om mede te gaen ter eeren. Want men siet voor oghen: elck beminnet goet.89

90 Ende dats natuerlijck, want tgoet maect moet;90 Dies niet en achten comen int verseeren.91 Dus, sone, wilt u ter voorsienicheyt keeren;92 want onversienicheyt brengt menigen int verdriet.93 Dus radick u dat ghi wel voor u siet.

95 Eerlijcken draecht u naer u betamen. Sijt fray ghemoet in elck versamen.96 Niet te hoge verheffen noch te neder dalen, In maten wilt al u conversacie ramen;98

Voor hoge oft neder machmen u niet beschamen.99 100 In huesscher beleeftheyt en wilt niet falen.

Sone, onthout wel mijn verhalen;

want doedy mijnen raet, tsal u profijt zijn, Ende gheeert ende gheacht in alder tijt zijn.103

Lichtsinnighe woorden ende quaet

105

O n g e s t a d i c h e y t den ionghelinck raet:

[zelfde houtsnede als fol. 19r, rechts]106

+ [fol. 4v] O mijn troost, alle mijnder sinnen confoort,+

Laet ons met vruechden nu leven voort Ende goet chier maken in elck termijn. 110 Laet schincken en drincken vrij onghestoort,

Voor den vercken en is niet mijn redene hoort -Ghewassen den edelen rijnschen wijn;112

Tbier en is niet ghebrouwen - soot is aenschijn -113 Voor coeyen oft ganssen, alsment verhalen sal.114 Sijt blijde! tis misselijc wiet betalen sal.

115 Wie sal u sekerheyt seggen oft scrijven Hoe langhe dat ghi te lijve sult blijven?116 Ende liet ghi dan veel goets achter dij, Dat waer quaet, want doer sulck bedrijven Souden dijn vrienden daerom vechten en kijven. 120 Dus verteeret selve met moede vrij!

Want worder om ghestreden, weet dat ghij Daerom mocht crijgen verdriet en pijne. Dus radick u selve altoos blijde te sijne.

I a l o s i e seyt dus sonder toeven:

125

Ay ionghelinck ghi moecht u wel bedroeven.

+ [fol. 5r] Die ghi boven al int herte bemint+

En acht dijns niet een enckel twint,127 Maer heeft een ander int herte ghestelt. Suldi dan wesen al so sot ghesint,

130 Dat ghi u sinnen sult stellen ende u verbint An eene, die u minne als snee versmelt? Keert u in tijts, u selven niet en quelt. Houdt u an mi ende beraet u wijselijck.

Dair lief liefs liefde niet en acht, dats mispriselijc.134 135 Blijfdi bemutst op eene die dijns cleen acht135

So ghenaect u veel suchtens dach ende nacht, Claghen, karmen, alle huere een doot;

want daer ghi om verteert goet, bloet en macht,138 Die is in vruechden met een ander die lacht, 140 Ende ghi blijft troosteloos inden noot.140

Tis een pijne boven allen pijnen groot, Daer arbeyt sonder danck wort ghedaen142 - So ghi doet -, niet weert gerekent een spaen.143

Wijsheyt seyt ende Proper natura144

145

W i j s h e y t ende p r o p e r n a t u r a spreken tot eerbaer herte:145

O ghi iongers, eerbaer herten zijnde in viguere,146 Wildi los bliven van allen ghetruere,

wacht u wel der minnen last te draghen. Van duyzent niet eene en gheraecter duere. 150 Haer leven dat wort hem alte suere,

Den tijt verslijtende met karmen en claghen. Dese IV vrouwen bestrijden nachten ende daghen152 Elck amoreus herte, dat hem ter minnen voecht, Byden welcken men den acker van drucke ploecht.154 155

+ [fol. 6r] Emmers die twee zijn in minnen natuerlijck,+155

Dander twee zijn vol fenijnen puerlijck156 Die de minnende sinnen verstorberen.157

Die hemlieden ghelooft, beclaeget suerlijck!158 Maer hi blijft alder best in vruechden gheduerlijc, 160 Die hem can wachten haerder alder tempteren.

Si wetent diet proeven! dus sonder cesseren161 Schuwet tpack van minnen opten hals te laden.162 Dies hem best wacht is wijsselicst beraden.

Dye m i n n a e r :

[houtsnede, voorstellend een smekende jongeling, identiek met fol. 19v

figuur links]

165 Ten baet my nyet, lasen, al dat ghi vertelt Ic versware mi selven, ghi waent mi lichten -want mijn herte door minne versmelt,

Ende te quistene heb ic mijn sinnen ghevelt.168 Dus wilt doch u woorden swichten,169

170 want der minnen pack is so swaer van ghewichten, Dat icx my niet ontladen en kan in gheenen keere171 Maer mijn druck vermeere.

Hierom mach ic lazen wel zijn bedroeft, want der minnen wercken vallen mi so suer174 175 Dat mi mijn herte boven maten groeft.175

+ [fol. 6v] Hi en kent gheen minne diese niet en proeft.+

Lazen noyt en had ic sulcken truer, want wanhope maect mi mijn leven tsuer Ende minne comt mi so seer bestrijden 180 In allen tijden.

Ic mach wel seggen: die oyt yet ontfinck,181 Sijn minne dunct mi lazen sochte,182

Tsi troostelijc woort oft ander dinck.183 Maer ic ben ghevaen inder minnen rinck184 185 Daer mi alleen tghesichte toe brochte

Op een, die noyt op mi en dochte. Al truer ic, laes ten is gheen wonder187 So mi minne houdt tonder.

Ach creech ic confoort - daer nu misbaer is -189 190 Door dat minlijc gesichte dat mi heeft genoost.190

Maer lazen neen ic, dat mi openbaer is.191 Hierom eenen dach mi wel X iaer is,192 want ic en weet doch gheenen troost

Anders dan duchten en suchten; dats mijn propoost:194 195 Och oft ic mochte daer therte dochte,195

So waer mi sochte.196

M i n n e :197

Ghedenct dat ic u seyde uut duechden198 Tot uwen beghinne: dat u soude ghebueren 200 Van eender ghenuechten wel X onvruechden,200

So dat veel menschen dat besueren, Sonderlinge als si daerom labueren202 Om die mutse te spannen onder die kinne,203

+ [fol. 7r] Waeruut si hem dan stellen in daventueren.+204

205 Maer bi fortse en comt niemant tot troost der minnen,205 Al soude hi ontsinnen.206

Hebdi niet wel eer eender horen spreken207 Die seyde: een vruecht die ick can gheven Mach wel hondert smerten versteken,209 210 Also dat dicwil is beseven;210

want niemant en mach in alle zijn leven211 Confoort oft troost te diere ghecopen, want als den minnaers troost is becleven213 Dan dunct hem dat hooft van vruechden open214 215 Met groten hopen.

Die confoort oft troost wil betalen na rechte En derffer om gheven silver noch gout. Coopt yemant minne, groot oft slechte,218 Hi heeft daer af tormenten menichfout. 220 Hi betaeltse nu met heet nu met cout

Ende met te versoecken menighe steden,221 Met vresen diemen uut ionsten ghelout,222

Ende boven al met ghetrouwicheden Die uuter minnen breden.224

225

Die m i n n a e r claghende sprect aldus Refreynlijc:

+ [fol. 7v] Och oft elck mochte daer hi dochte.+226

DAt strael der minnen heeft liefden verwecsele227

Mi doen gewinnen onder sulc een decsele,228 Schijnende voorspoedich gheluck en seghe 230 In allen weghe.

Dies mi tbeghinnen bringt sulck antrecsele231 Dat mijn vijf sinnen hem vinden int strecsele232 Van amoreusheyt, na der natueren pleghe. Dat ict verteghe234

235 waer quaet, op avontuere oft ic vercreghe Troost vander liefster om tsins confoort.236 Maer hoe soudict vercrijghen ia, oft ic sweghe?237 Ic moest haer condighen in scrift oft woort. Ten ware oft zijn mocht so ic heb ghehoort239

240 Tsulcker stede segghen daerment bi brocht,240 Seggende aldus door een ionstich accoort: Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

Wat soumen al vruechden vergaren int handelen Der sueter iuechden, int gaen, int wandelen, 245 Mochte elc zijn liefken int secreet beluken,245

Minlic ghebruken

+ [fol. 8r] Uut rechter deuchden metten verstandelen.+247

Si dan verhuechden: ypocras, amandelen,248 Muscadel, garnaten schoncmen bi cruken.249 250 Elc sou vruecht suken.250

Den guer van alle specien en mach niet ruken So suet als den asem van elcx lieflic lief. Door doverdencken moet mijn herte duken Onder venus subiexie, achtende gheen grief;254 255 Maer wat vruechden dat oyt mijn hert besief255

Soudic al rekenen voor alfs ghedrochte,256 Mochte waer zijn dwoort dat ic yerst ophief:257 Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

Wat sou al soetheyt bi mi zijn voort ghestelt,259 260 Nemmermeer moetheyt, ia rasscher over tvelt260

Dan pegasius vlieghende peert seer snel261 Oft Achilles wel;

Twaer al spoetheyt, waer ic bi lieve verselt263 Vol alder vroetheyt - als den sin waer ghehelt264 265 Te dincken - waer ic vlues dan sonder ghequel265

Bi lieve int spel

Ende wi onbeswaert bleven van nijders fel So dat elck zijn ionst vrij mochte uuten.268 Bi dien werde van mi gheopenbaert seer wel269 270 Meer vruechden, dan oft ic saghe ontsluten

Shemels palleys; vruecht sou in mi spruten, Twaer die meeste vruecht die ic oyt sochte, Dranc van trooste smaectic uut sueten conduten.273 Och oft ic mochte daer mijn herte dochte.

275

+

(vol. 8v] Och oft elc mochte daer hi dochte altijt,+

En niet en sochte dan dat therte verblijdt, So souden amoreuse herten wesen277

Van druc ghenesen,

Ende men cochte liefde ionstich bevrijt279

280 - Also men plochte - met liefden (des seker sijt)280 In wederlone. Ic segghe dat bi desen:281

Der herten pesen

Meer talder vruecht souden zijn gheresen283 Dan oftmen al dander solaes tsamen knochte,284 285 Ende ic blijve bi dwoort van voren ghelesen:

Och oft ic mochte daer mijn herte dochte!

M i n n e seyt:

Hier suldi horen vertellen ghesellen

Dat leven van Venusianckers ende haer manieren,289 290 Hoe seer si hem selven te quellen vellen290

Datse nyemant dye leeft en kan bestieren.291

[houtsnede, voorstellend een vrouw met pijl, identiek met fol. 3r figuur

rechts.]

+ [fol. 9r]

NU hoort ghi iongers wat ic u vertellen sal+ Vanden iongelinck, als hi dus is doorwont

Metten strael van minnen, die hem noch vellen sal 295 Ende hem brengen int verdriet in alder stont,

Als hi gheern sou zijn bi den amoreusen mont Die hi in zijn herte heeft vast ghedaen. Hi en sal der mutsen - ic segt goet ront -298 Als hi wil niet connen ontghaen,299 300 Maer bi fantasien meer drucx ontfaen.

Die hittighe minnaers hebben die smerte,301 Daer die lose gesellekens ghesont ontsluypen;302 Die liefde en gaet hem niet ter herten303

Maer die loyale minnaers, die smerte suypen 305 Om dattet loon ten eynde op hem sou druypen.

Daer die lose doortrapte luttel op achten, Al hebben si loon daer ander om stuypen,307

Si hebben daer si niet na en wachten308 ...

Die loyale minne soude verdienen gratie, 310 Maer si valt meest in der forane wrekene310

Ende crijcht menighe vremde ymaginacie

Van peysen, van suchten, van zijn hooft te brekene,312 Van menich woort verloren te sprekene,

Van menighen ghanck verloren te ghane, 315 Van waken van braken - diet wel wil rekene -315

Met groten anxte na zijn lief te stane, Omdat hi noch meent haer ionst tontfane.

[Dicwil ghaet hi al sinneloos disputerende,318-319 Niet wetende welck voor oft achter, siende blint.] 320

+ [fol. 9v] Ey, seyt hi, hoe onmatelic sucht ic,+

Int gepeys verwarric, dan hopic dan duchtic, Dan dunct mi dat si mi gracie doet,

Dan comt twijfel die seyt - dat pluchtic -323 want si u niet en acht (tverstant so luchtic)324 325 Niet meer dan si eenen vremde en doet.

Dan comt desperacie en maect mi verwoet, So dat ic mijn sinnen al ben te buten Al sonder guten.328

Al stondic, seyt hi, inder hellen mortorie,329 330 Ic en sou niet gevoelen; so vast mijn sinnen sluten.330

Verstopt, vervult zijn alle die conduten331 Mijns lichaems; sonder eenighe memorie332 Die sinnen verbijstert blijven in muten333 Duer tderven der schoonder siborie.334 335 Een ander is ghebrukende al mijn glorie.

Dus moetic iammerlijc al mijn dagen336 Van druck ghewaghen.

Salse mi gheen gracie bewijsen,

Sal ic lange derven haer troostelijcke spijsen, 340 So salmen eer lanck mi binden met boeyen

Oft sot sal ic achter straten lopen bijsen.341 Ic hope den dau van trooste sal noch rijsen.

Si is die mach mijn leven doen bloeyen Oft laten verdwijnen met swaer vernoeyen.344 345 Si heeft mijn leven in haer ghewelt

want in minnen mijn herte smelt.

+

[fol. 10r] Dicwil ghaet hi sinneloos disputerende,+

Niet wetende welck voor oft achter, siende blent,348 Op haer hem selven heel abuserende,349

350 Die Tantwerpen is oft te Ghendt;350 Troost versuect hi, al isse absent. Hi lacht, hi sucht, bi wijlen weent hi,

Hem selven te troosten werdt hi dan ghewent; Dan heeft hi van haer troost, dat meent hi, 355 So seer in liefden op haer versteent hi.355

Als hi aldus heeft geweest in dolinge der sinnen Een hure oft twee, dan comt hem te voren357 Van eenigen voorleden druck van binnen358 Oft an yemant die hem doet toren359 360 Aen zijn lief die hi heeft vercoren.

Dan peyst hy dat hi die onweertste sy Ende seyt: mijn pijnen is doch al verloren,362 want si heeft een ander liever dan mi363

Ontsteken in liefden dus staende ontsint, 365 Vermaledijt hi zijns selfs cracht

Ende segt dat hi noyt en was ghemint Ende hem ontsinct dan al zijn macht. Lazen, seyt hi, waer ben ic ghebracht Daermen mi noyt minde! voort seyt hi meer, 370 Noyt sint en had hi vruecht verpacht

Alsoe hi dede wijlen eer Sonder wederkeer.

Noch seyt hi al rasende in zijn hooft: Ic en sal niet meer minnen, wat si bedrijve.374 375 Ende eer hi haer meer in minnen ghelooft,375

Hi roofde hem selven liever van sinen lijve.

+

[fol. 10v] Maer hi liecht, hoe hi crijt oft kijve;+

want des anderen daechs ghaet hi rechtevoort Voor haer duere selven metten lijve.

Noch gheen accoort.

Ghevallet dan dat zijnder oghen ghensteren Sien int voorbi ghaen dat zijn lief vercoren En es niet ter dueren noch ter vensteren, 385 Dan neemt hi pijn om hem selven te storen385

Ende seyt: nu speeltse die verloren Om datse mi sach, ic mercten bloot.387 Hoe hi hem tiert, tis wonder om horen,388 Sonder reden oft sonder noot,

390 Tes waerheyt bloot.

Comt hi van buyten, eer hi is ontcleedt,391 Sonder yemant te segghen zijn ghevaren,392 So is hi metter herten so ghereet

Dat hi wel wilde eens zijn oghen verclaren.394 395 Hi ghaet hem weder openbaren395

Becladt; dus kiectij door die tralie:396 Dat ioncwijf van binnen haspelt haer garen. Hi voor die duere, al waert een calie398 Door liefs travalie.399

400 Aldus wordt begect dese arme dasart.400 Hi meent daer sien zijn liefste lief, Hi siet dat ionckwijf die haren rasart402 Met hem houdt; dat dunct hem grief,403 want als hem dat ionckwijf besief404 405

+

[fol. 11r] Besachse hem met geckenden ghelate;+

Hem was nochtans gheoorloft voor dat ongherief406 Voorbi te wandelen al op die strate

Vroech en late.

In desen punten den dach die lijdt409 410 Tot des avonts datmen sluyt die doren.

Hi ooc hem selven dan niet en vermijdt,411 Hi en gaet dan wandelen ten huse voren;412 Alsmen die dueren sluyt dat wilt hi horen, want hise wel kent an haer sluyten.

415 Alle avont gaet hi darwaerts als die verloren,415 Om te luysteren door een gat van buyten Al machmen met hem guyten.

Al horkende hi nederwaerts nict;419 420 Sijn hooft so vol wints doorwasse420

Dat hem zijn herte bloet verscrict.

Dan gaet hi ende heeft te slapen ghemict;422

Nochtans en can hi slapen in nachten drie oft vieren,

In document Tghevecht van Minnen · dbnl (pagina 35-80)