• No results found

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk beschrijven we de achtergrond van dit onderzoek, dat wil zeggen, de wetsgeschiedenis ten aanzien van het onbelemmerde spreekrecht (paragraaf 2.2) en de literatuur over argumenten voor en tegen (paragraaf 2.3), en schetsen we het in deze studie gebruikte theoretisch kader om welzijn en betekenisgeving te onderzoeken (paragraaf 2.4). In dit kader staan twee sociale constructen centraal die in relatie worden gebracht met slachtofferschap, slachtofferparticipatie en spreekrecht: agency en communion.

Dit hoofdstuk is gebaseerd op artikelen over het spreekrecht in de vaktijdschriften Nederlands Juristenblad, Trema en het Tijdschrift voor Criminologie en daarnaast is Google Scholar gebruikt. Er is gezocht op de zoekterm ‘spreekrecht’ en geselecteerd op artikelen vanaf 2010. In 2010 heeft namelijk een evaluatieonderzoek plaatsgevonden van het toenmalige (nog niet onbelemmerde) spreekrecht (Lens et al., 2010) en het huidige literatuuronderzoek richt zich op de ontwikkelingen sinds die tijd.

Ook wordt in dit hoofdstuk expliciet gebruik gemaakt van het recent verschenen rapport van Doornbos, Elbers, Kragting en Malsch (2021), waarin een overzicht wordt gegeven van beschikbare (empirische) literatuur en wetsgeschiedenis over het (onbelemmerde) spreekrecht.

Daarnaast zijn de kamerstukken rondom het wetsvoorstel van het onbelemmerde spreekrecht bestudeerd. De gevonden onderzoeken zijn gebruikt om de ontwikkelingen en argumenten te kunnen weergeven in de geschreven stukken in aanloop naar en na invoering van het onbelemmerde spreekrecht in 2016.

2.2 Wetsgeschiedenis onbelemmerde spreekrecht

Bij de invoering van het spreekrecht voor slachtoffers in 2005 was het idee dat slachtoffers en nabestaanden zich zouden mogen uitlaten over de gevolgen van het delict, maar uitdrukkelijk niet over het verloop van het proces, de bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde strafbare feit, de verwijtbaarheid van de verdachte en de strafmaat (Lens, Pemberton &

Groenhuijsen, 2010). Daarbij werden vier duidelijke doelen van het spreekrecht gesteld, namelijk i) een begin maken met het herstel van emotionele schade van het slachtoffer, ii) de rechter en de verdachte beter informeren over de gevolgen van het delict voor het slachtoffer, iii) de recidivekans

31 voor de verdachte zou verminderen en iv) de zichtbaarheid en positie van het slachtoffer verbeteren.

In het regeerakkoord uit 2012 werd kort aandacht besteed aan het spreekrecht voor slachtoffers en nabestaanden, waarbij werd gesteld dat slachtoffers meer spreekrecht zouden krijgen in het strafproces (Rutte & Samsom, 2012). Eind 2014 werd een dergelijke uitbreiding van het spreekrecht voorgesteld door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. In de Memorie van Toelichting (2014) wordt op basis van het onderzoek van Lens et al., (2010) geconcludeerd dat het spreekrecht in de op dat moment geldende vorm ontoereikend is voor slachtoffers. Ook werd als argument voor de uitbreiding van het spreekrecht een onderzoek genoemd waarin slachtoffers aangaven wel te willen spreken indien er onbelemmerd spreekrecht is dan wanneer er een beperkt spreekrecht is (Pemberton, 2005).

Een ander argument voor uitbreiding was dat het onbelemmerde spreekrecht de kans op secundaire victimisatie zou verkleinen. Secundaire victimisatie is het fenomeen dat slachtoffers opnieuw slachtoffers worden, maar dan van de houding van professionele partijen in het strafproces of hun omgeving (Wijers en De Boer, 2010). Een verklaring waarom het onbelemmerde spreekrecht het risico op secundaire victimisatie zou verkleinen werd niet gegeven (Doornbos, Kragting, Elbers & Malsch, 2020). Mogelijk omdat slachtoffers dan niet worden onderbroken wanneer men iets zegt over de verdachte. De minister lijkt zich geen zorgen te maken over het risico op secundaire victimisatie, het is een risico van participatie: een slachtoffer dat

“ervoor kiest in discussie te gaan met de verdachte over de toedracht van het strafbaar feit, zal moeten aanvaarden dat hij over zijn lezing van het gebeurde vragen krijgt voorgelegd, die vanuit het perspectief van de verdediging ook kunnen inhouden dat gepoogd wordt twijfel te zaaien aan zijn integriteit en geloofwaardigheid” (Kamerstukken II, 2014/15, 34082, nr. 3, Memorie van Toelichting).

2.2.1 Inventarisatie wetsvoorstel strafrechtsketen

Een uitbreiding van het spreekrecht zou in eerste instantie vormgegeven worden als een adviesrecht, waarbij slachtoffers en nabestaanden na het requisitoir van de officier van justitie aan het woord zouden komen en zich mochten uitlaten over bijvoorbeeld de bewezenverklaring en de strafmaat. Het adviesrecht werd door verschillende partijen afgeraden en om die reden is er gekozen voor het onbelemmerde spreekrecht in de huidige vorm, namelijk spreken na de feiten en

32 persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en voor het requisitoir van de OvJ. Van de gevraagde adviserende partijen waren er vijf (Slachtofferhulp Nederland, Fonds Slachtofferhulp, Raad voor de rechtspraak, Reclassering Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven) positief over de uitbreiding van het spreekrecht. Volgens hen sloot een uitbreiding van het spreekrecht aan bij de behoeften van slachtoffers, het uniformeren van het spreekrecht en de relevantie van de informatie die slachtoffers na verruiming mogen voorleggen. Wel werd door verschillende partijen benadrukt dat een goede begeleiding van de sprekers noodzakelijk is om secundaire victimisatie en teleurstelling te voorkomen. Twee partijen (Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en Raad van State) stonden kritischer tegenover het spreekrecht en noemden daarbij dat slachtoffers die over andere onderwerpen wilden spreken toch al niet afgekapt worden en het vergrote risico op secundaire victimisatie (Kamerstukken II, 2014/15, 34082, nr. 3, Memorie van Toelichting). Het vergrote risico op secundaire victimisatie in het kader van het onbelemmerde spreekrecht zit in het feit dat een slachtoffer kan worden opgeroepen als getuige.

2.2.2 Behandeling wetsvoorstel Tweede en Eerste Kamer

Binnen de Tweede Kamer was er verdeeldheid onder de verschillende partijen wat betreft het wetsvoorstel. Aanvankelijk waren er een aantal partijen tegen de uitbreiding, bijvoorbeeld D66, en vroegen zij zich af in hoeverre de uitbreiding van het spreekrecht tegemoetkomt aan de belangen van het slachtoffer en wat de noodzaak van een uitbreiding is als het onbelemmerde spreken al voorkomt. De voorstanders, waaronder de VVD, gaven aan dat slachtoffers zich over alles wat zij relevant vinden uit moeten kunnen laten (Kamerstukken II, 2014/2015, 34082, nr. 5, Verslag).

Uiteindelijk is het wetsvoorstel in de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen (Handelingen Tweede Kamer, 2014/15, nr. 88, item 7).

Rondom de aankondiging van het onbelemmerde spreekrecht in de Tweede Kamer stond vooral het initieel bedachte adviesrecht ter discussie, waarvoor veel tegenstanders waren. Het adviesrecht zou slachtoffers en nabestaanden de kans geven na het requisitoir van de OvJ aan het woord te komen en zich uit te laten over bijvoorbeeld de bewezenverklaring en de strafmaat. De argumenten tegen het adviesrecht vanuit juridische hoek waren bijvoorbeeld dat het adviesrecht een grotere stap behelst dan nodig is om aan de behoeften van slachtoffers te voldoen. Daarnaast werd gezegd dat een slachtoffer vaak geen juridische deskundigheid heeft en daardoor geen volledig advies kan geven, en dat het adviesrecht de kans op teleurstelling vergroot, als de OvJ en

33 rechter niet naar het advies luisteren (bijv. Kool, 2014; Groenhuijsen, 2014; de Savornin Lohman, 2014; Spronken, 2013). Dat laatste argument werd weerlegd door bijvoorbeeld Sas (2014) die liet zien dat een duidelijke onderbouwing van de keuze van de rechter een deel van die eventuele teleurstelling kan wegnemen. Daarnaast gaf Sas (2014) aan dat het adviesrecht het slachtoffer juist een kans biedt om zijn stem te laten horen. Uiteindelijk is er afgezien van het adviesrecht.

Ook in de Eerste Kamer was er een verdeeldheid te zien tussen de verschillende partijen.

De tegenstanders, D66 en GroenLinks, benadrukten dat er bij invoering van het spreekrecht bewust was gekozen voor een beperkt spreekrecht en dat die bezwaren nog steeds golden. Daarnaast gaven zij aan dat het onduidelijk is of de gevolgen van het onbelemmerd spreekrecht, bijvoorbeeld de emoties waar rechters mee geconfronteerd worden, voldoende ondervangen kunnen worden. Ook haalden zij een publicatie van Kunst (2015) aan, waaruit zij concludeerden dat slechts een klein deel van de slachtoffers langdurige emotionele schade oploopt en dat er geen empirisch bewijs beschikbaar is dat deelname aan een strafproces zou helpen die schade te verminderen. Ook de partijen die wel voor het onbelemmerde spreekrecht waren, zoals de VVD, stelden kritische vragen, bijvoorbeeld over de invloed van het spreekrecht op de strafoplegging en de voorbereiding van slachtoffers op hun slachtofferverklaring (Kamerstukken I, 2015/16, 34082, nr. B, Verslag).

Net als in de Tweede Kamer, werd in de Eerste Kamer het onbelemmerde spreekrecht aangenomen. Alleen D66 en GroenLinks stemden tegen (Verslag Eerste Kamer, 2015/16, nr. 27, item 6). Het onbelemmerd spreekrecht is vervolgens op 1 juli 2016 in werking getreden.

2.3 Nederlandse literatuur en discussie over het onbelemmerd spreekrecht

In deze paragraaf bespreken we de belangrijkste onderwerpen waarover discussie wordt gevoerd:

de uitkomsten van de evaluatie van het beperkte spreekrecht in 2010, de behoefte(n) van slachtoffers, ontbrekende kaders voor professionals, de onschuldpresumptie, de invloed van het spreekrecht op strafmaat, het risico op secundaire victimisatie, en de therapeutische werking van het spreekrecht. Daarbij wordt het veronderstelde therapeutische karakter van slachtofferrechten op twee tegenstrijdige manieren ingezet. Enerzijds als argument tegen slachtofferparticipatie, omdat dat een wezensvreemde therapeutisering van het strafrecht zou inhouden (Furedi, 2004). Zo mochten slachtoffers aanvankelijk anneel iets zeggen over de gevolgen van het misdrijf, omdat dat zou helpen bij het herstel van emotionele schade. Anderzijds om slachtofferbelangen ingekapseld

34 te houden: zolang de inbreng van het slachtoffer op therapeutische doeleinden gericht is, laat het het strafproces verder ongemoeid (Pemberton, Mulder & Aarten, 2019).

2.3.1 Evaluatie beperkte spreekrecht (2010)

In 2010 is het toen nog beperkte spreekrecht onderzocht door Lens et al. (2010). In die studie is door vragenlijsten, interviews en observaties ter terechtzitting onderzocht wat de kenmerken, motivaties en ervaringen van slachtoffers zijn die wel of niet gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht of van de schriftelijke slachtofferverklaring (SSV). Uit het onderzoek bleken verschillen tussen de groep sprekers en de groep niet-sprekers: i) Voor sprekers was het delict langer geleden dan voor niet-sprekers; ii) Nabestaanden wilden vaker gebruik maken van het spreekrecht dan slachtoffers van bedreiging; iii) Sprekers scoorden voorafgaand aan het spreken hoger op posttraumatische stress, gevoelens van angst en woede en wraakgevoelens dan niet-sprekers. Ook voelden zij meer controle over hun herstelproces. De meest genoemde motivatie om gebruik te maken van het spreekrecht was de communicatie met de rechterlijke macht en de verdachte, en de veronderstelde invloed van spreken op (de uitkomst van) het proces. De redenen om er geen gebruik van te maken bleken te zijn dat het delict niet ernstig genoeg was en dat het spreekrecht niets zou toevoegen aan de uitkomsten van zaak.

2.3.2 Behoefte van slachtoffers

Uit een onderzoek onder cliënten van Slachtofferhulp Nederland voordat het spreekrecht was ingevoerd bleek dat belangstelling voor deelname steeg van 59% van de respondenten naar 84%, wanneer er ook over de strafmaat gesproken kon worden (Pemberton, 2005). Uit de evaluatie van Lens et al. (2010) bleek verder dat ongeveer de helft va den deelnemende slachtoffers liever zonder beperking had gesproken. Tegelijkertijd waren zij ook tevreden over hun deelname. Er was ook geen indicatie dat de beperking negatieve effecten op de deelnemers had gehad. In de tweede plaats bleek uit de observaties van Lens et al. (2010) dat veel sprekers wel degelijk zaken te berde brachten waar zij formeel niet over mochten spreken, ook al zeiden ze na afloop van niet. Slechts een enkele keer greep de rechter in om de spreker te wijzen op de beperking van het spreekrecht (zie ook Bosma, 2019). Tot slot blijkt uit een kwalitatief onderzoek van Boersen (2018) dat verschillende slachtoffers ook in de huidige situatie van onbelemmerd spreekrecht zich beperken tot het bespreken van enkel de impact en de gevolgen. Deze resultaten roepen daarmee ook de

35 vraag op wat belangrijker is voor de tevredenheid van slachtoffers: dat zij de mogelijkheid hebben om te spreken, maar zich daarbij wel aan bepaalde regels moeten houden, of dat zij precies moeten kunnen zeggen wat zij willen (zie ook Pemberton, 2016).

2.3.3 Te weinig kaders/afbakening

Vanuit de rechterlijke macht werd door Janssen en De Lange (2018) beargumenteerd dat het onbelemmerde spreekrecht te weinig kaders biedt om een uniforme uitvoering te kunnen garanderen. Er bestaat namelijk geen afbakening van waarover en wanneer een slachtoffer precies mag spreken, er is redelijke ruimte voor de rechter om dat te bepalen. Daarnaast is er ook geen kader voor de begeleiding van de spreekgerechtigden in aanloop naar de gebruikmaking van het spreekrecht. Betere stroomlijning van deze verschillende onduidelijkheden, zouden volgens Janssen en De Lange (2018) zorgen voor meer procedurele rechtvaardigheid.

2.3.4 Onschuldpresumptie

Een terugkerend discussiepunt is de verhouding tussen het spreekrecht en een eerlijk proces en de onschuldpresumptie. De introductie, maar zeker de uitbreiding van het spreekrecht, heeft ook in Nederland bij veel strafrechtgeleerden geleid tot de vrees dat de positie van de verdachte verzwakt wordt en/of tot rechtsongelijkheid zal leiden (Fernhout & Spronken, 2005; Groenhuijsen, 2018).

Volgens Geeraets en Veraart (2017) is de positie van het slachtoffer in disbalans met die van de verdachte, aangezien slachtoffers geen rekening hoeven te houden met de onschuldpresumptie van de verdachte en niet aan een verhoor door de verdediging kunnen worden onderworpen. Dit kan volgens hen leiden tot een verminderde procedurele rechtvaardigheid bij de verdachte. Het is uiteraard wel mogelijk om het slachtoffer op te roepen als getuige, maar dan verandert ook zijn rol naar getuige. Veraart (2019) geeft aan dat het spreekrecht ook in zichzelf tegenstrijdig is aan de onschuldpresumptie, aangezien verdachten geconfronteerd worden met leed van het slachtoffer, ongeacht of zij dat veroorzaakt hebben en schuldig worden bevonden. Van de Port en De Klerk (2018) brengen een nuancering aan in de standpunten van Geeraets en Veraart. Zij stellen dat de meeste slachtoffers het recht van de verdachten op een eerlijk proces wel erkennen en ook niet altijd uit zijn op de hoogst mogelijke straf. Daarnaast geven ze aan dat slachtoffers niet gebaat zijn bij het veroordelen van zomaar een verdachte: alleen de veroordeling van de daadwerkelijke dader leidt tot genoegdoening bij het slachtoffer. Herhaaldelijk wordt ook de vraag opgeroepen of de

36 rechter niet in een spagaat komt indien hij tegelijk de verdachte als onschuldig dient te bejegenen en empathisch naar het verhaal van het slachtoffer moet luisteren (zie bijvoorbeeld Beunders, 2018).

2.3.5 Invloed spreekrecht op strafmaat

Het veronderstelde effect van het spreekrecht op de strafmaat is in Nederland verschillende keren onderzocht. Onderzoek van Kampen, De Keijser en Schoep (2013) waarbij een schriftelijke of video-opname van een slachtofferverklaring werd getoond aan rechtenstudenten, liet zien dat de

‘aanwezigheid’ (in het geval van de video-opname) van het slachtoffer tijdens de slachtofferverklaring geen invloed had op de strafmaat die door de studenten werd opgelegd.2 Een vignettenstudie naar de besluitvorming door rechters liet ook geen evidentie zien dat het spreekrecht in Nederland tot hogere straffen zou leiden (Bosma, 2019). Tegelijkertijd leveren geen van deze onderzoeken echt uitsluitsel over de vraag of het gebruiken van het spreekrecht in de Nederlandse rechtspraktijk tot andere, hogere straffen zou leiden. Ook internationaal toont een recente systematische review, dat er niet voldoende sterke methodologische empirische studies zijn over dit onderwerp en dat we het gewoonweg niet weten (Kunst et al., 2021).

2.3.6 Secundaire victimisatie

Lens et al. (2010) hebben niet kunnen vinden dat het belemmerde spreekrecht zou leiden tot secundaire victimisatie, omdat sprekers zelden of nooit werden opgeroepen als getuigen, en omdat er bijna geen slachtoffers zijn die (zeer) ontevreden zijn over het spreekrecht, en er ook geen negatieve effecten zijn die op hertraumatisering wijzen. De enige vervelende ervaring die slachtoffers hadden was dat de rechter hen niet aan het woord liet. Ondanks het gebrek aan empirische steun over de relatie tussen spreekrecht en secundaire victimisatie werd ook in het kader van de uitbreiding van het spreekrecht weer gewezen op het risico op secundaire victimisatie.

Het opheffen van de beperkingen van het spreekrecht zou namelijk ook risico’s op secundaire victimisatie met zich mee kunnen brengen. Het slachtoffer zou, volgens de politici, door een voor de verdachte belastende verklaring af te leggen, of nieuwe feiten in te brengen, als getuige kunnen

2Dit literatuuronderzoek is gebaseerd op een bachelorscriptie en gebiased. Het betreft een experiment onder studenten in de pauze van een werkgroep

37 worden beëdigd en ondervraagd. Eerder wees Van Dijk (2009) er al op dat juist in de beperkingen van het beperkte spreekrecht risico’s voor secundaire victimisatie schuilen.

Uit het onderzoek van Lens et al. (2010) bleek geen evidentie voor een groot risico op secundaire victimisatie. Dat kan komen door enerzijds de voorbereiding van slachtoffers, die daardoor weten wat ze in de rechtszaal wel en niet kunnen verwachten, en anderzijds omdat de gebruikers van het spreekrecht vrijwillig deelnemen. Die vrijwilligheid is een wezenlijk verschil met de slachtofferervaring op zich, die zich door onvrijwilligheid kenmerkt. Hier is een verwatering zichtbaar in de term secundaire victimisatie. Dit had eerst enerzijds betrekking op de onvrijwillige, herhaaldelijke en vaak vijandige ondervragingen van slachtoffers – met name van een seksueel delict (Temkin, 2002). Anderzijds had het betrekking op het wederom – onvrijwillig – monddood maken van slachtoffers in het strafrechtelijk proces, door ze juist geen mogelijkheden te bieden voor input in het strafproces.

Daarnaast moet opgemerkt worden dat Pemberton (2022) recent betoogde dat secundaire victimisatie tegenwoordig een containerbegrip is, waarbij oorzaak en gevolg door elkaar lopen, en waarin teleurstelling, ontevredenheid, re-traumatisering en psychologische schade op één lijn worden gezet. Dit is ook terug te zien in het politieke debat rondom het spreekrecht. Ook zet hij vraagtekens bij het gebruiken van de term secundaire victimisatie voor zaken waar slachtoffers zelf en geïnformeerd voor kiezen, bijvoorbeeld in het geval van gebruikmaking van het spreekrecht na gedegen voorbereiding. Aanscherping van de notie van secundaire victimisatie is dan ook nodig om het voor het onderzoek voldoende bruikbaar te laten zijn.

2.3.7 Therapeutische werking

Een laatste discussiepunt is de therapeutische werking van het spreekrecht, dat door de politiek als belangrijk doel wordt gezien. De evaluatie van Lens et al. (2010) laat zien dat de therapeutische werking op het herstel van de emotionele schade van het slachtoffer niet plaatsvindt op de manier zoals verondersteld tijdens de invoering van het spreekrecht. Sprekers gaven in interviews weliswaar aan dat het spreekrecht bijdroeg aan het herstel van emotionele schade, maar uit de vragenlijsten bleek geen afname in de indicatoren die geassocieerd worden met herstel van emotionele schade, zoals posttraumatische stress, woede en angst. Volgens Kunst (2015) ligt het vanuit traumapsychologisch perspectief niet voor de hand om therapeutische of anti-therapeutische effecten van het spreekrecht te verwachten. De meeste slachtoffers zijn ten tijde van de

38 terechtzitting namelijk al emotioneel hersteld van het misdrijf en degenen die dat niet zijn hebben waarschijnlijk uitsluitend baat bij professionele hulp. Therapeutische effecten zouden volgen hem dan ook niet beoogd moeten worden met het spreekrecht. Kunst (2015; 2021) roept daarnaast op om meer onderzoek te verrichten naar herstelmogelijkheden die het spreekrecht biedt voor slachtoffers en tot die tijd geen nieuwe, mogelijk effectloze, initiatieven te starten.

2.4 Theoretisch kader huidig onderzoek: van psychotrauma naar schendingen in agency en communion

Uit onderzoek blijkt dat maar een klein deel van de slachtoffers op termijn psychische problemen ontwikkelt, zoals posttraumatische stresstoornis (PTSS) (Zorginstituut Nederland, 2020). Toch wordt het effect van slachtofferparticipatie vaak bekeken in termen van emotioneel herstel, waarbij associaties worden gemaakt met psychische klachten. Een van de vragen in het huidige onderzoek is bijvoorbeeld of het onbelemmerde spreekrecht tegemoet komt aan de meest centrale doelstelling van het spreekrecht, namelijk of het bijdraagt aan “(het begin van) herstel van emotionele schade”.

Dit doel wordt in de Memorie van Toelichting destijds slechts summier toegelicht, er wordt niet gedefinieerd wat de emotionele schade is en hoe deze hersteld kan worden. Er wordt alleen gesteld dat: “In het openbaar een verklaring afleggen kan sommige van hen helpen de gevolgen van het misdrijf geheel of gedeeltelijk te verwerken” (Kamerstukken Kamerstukken II, 2000/2001, 27632, nr. 3, Memorie van Toelichting, p.4). Het spreekrecht wordt nog wel eens opgevat in een directe parallel met therapeutische interventies gericht op trauma (Winkel, 2007; Pemberton & Reynaers, 2011), zoals ook te zien is in de quote hierboven uit de Memorie van Toelichting. De effecten werden daardoor bezien in termen van vermindering van psychisch-emotionele klachten, waaronder symptomen van posttraumatische stress, angst en woede, waarbij het beoefenen van het spreekrecht te maken zou hebben met het veronderstelde effect van emoties uiten in therapie. In het huidige onderzoek wordt de focus verlegd van een klinisch beeld van herstel van emotionele schade door het beoefenen van het spreekrecht naar de impact op het gevoelsleven van sprekers.

Dit wordt gedaan aan de hand van de termen agency en communion.

2.4.2 Agency en communion

Uit onderzoek van McAdams et al. (2016) blijkt dat slachtofferschap in meer en mindere mate verandering in beleving van agentschap en verbintenis teweeg kan brengen. In dit onderzoek had

39 het misdrijf bij slachtoffers hun gevoel van respect, status, en controle aangetast (“agency”) en/of het vertrouwen in een rechtvaardige wereld en waarden geschaad (“communion”) (McAdams et al., 1996). Deze begrippen zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht, maar in relatie tot emotionele schade is het belangrijk om hier op te merken dat voor zowel mensen met als mensen zonder ernstige psychische klachten het spreekrecht een positief effect kan hebben (inclusief in termen van agentschap en verbintenis). Met het verschil dat er voor de groep mensen met ernstige psychische klachten waarschijnlijk meer nodig is dan alleen het beoefenen van het spreekrecht om het misdrijf te verwerken.

Vanwege de veelzijdigheid van het gevoelsleven van slachtoffers hebben meerdere auteurs (Simantov-Nachlieli et al., 2013, Pemberton et al., 2017, Willinsky & McCabe, 2021) ervoor gepleit om onderzoek naar (de reactie op) slachtofferschap te baseren op de “Big Two” van sociale psychologie: agency (agentschap) en communion (verbinding met anderen) (zie Bakan, 1966;

Abele en Wojcziske, 2007). Zoals eerder genoemd tast slachtofferschap tast het gevoel van agentschap en verbinding aan (McAdams e.a., 1996; Dinh & McCabe, 2016; Wilinsky & McCabe, 2021). Het binnen het strafproces erkennen en herbevestigen van de waarden die geschonden zijn door het slachtofferschap, kunnen worden gezien als een daadwerkelijke reactie van professionals op de persoonlijke ervaringen van het slachtoffer. De precieze invulling van “agency” en

“communion” is niet los te zien van het perspectief van het deelnemende slachtoffer zelf (Pemberton, Mulder & Aarten, 2019). Motieven voor deelname vooraf, de beleving van het spreekrecht zelf, en reflecties op de bijdrage achteraf lopen binnen en tussen respondenten uiteen.

Het evalueren van de opbrengst dient dan ook in termen van het eigen perspectief van het slachtoffer bezien te worden, en niet het perspectief van de onderzoeker. In het onderzoek van Lens et al. (2010) is bijvoorbeeld geprobeerd te meten wat de impact van het spreekrecht was in het kader van PTSS. Echter, respondenten gaven zelf aan dat ze voor PTSS naar een therapeut zouden moeten gaan, en niet naar een rechter.

In Kunst (2015) werd bovendien gesteld dat het vanuit trauma-psychologisch perspectief niet voor de hand ligt om therapeutische of anti-therapeutische effecten van het spreekrecht te verwachten. Een grote groep slachtoffers van criminaliteit ervaart geen langdurige klinische klachten. Een kleine groep die dergelijke schade nog wel heeft, heeft professionele hulp nodig, waarbij het spreekrecht geen vorm van herstel kan bieden in psychopathologische zin (Kunst, 2015; 2021).

40 Verondersteld kan worden dat slachtofferparticipatie in het strafrecht wel zou kunnen bijdragen aan het herwinnen van agentschap (herstellen van individualiteit, autonomie, respect, status en controle), en communion (herstellen van het vertrouwen in de maatschappij, erkenning van slachtofferschap en herbevestiging van de waarden die geschonden zijn). De mate waarin het strafproces beleefd wordt als een daadwerkelijke reactie op wat het slachtoffer zelf heeft meegemaakt, kan hierbij immers een belangrijke rol spelen.

Slachtofferparticipatie in het strafrecht wordt gedacht vooral bij te dragen aan agentschap.

Het vertellen van wat er is gebeurd en het geven van informatie door middel van het spreekrecht zou volgens sommigen (ook) kunnen bijdragen aan het gevoel van verbinding (Pemberton, Mulder

& Aarten, 2019). Om die reden is het interessant en belangrijk om de begrippen agentschap en verbinding te onderzoeken in relatie op het spreekrecht.

Het herstellen van agentschap en verbinding kan ook worden onderzocht in relatie tot de tegengestelde concepten: ineffectiviteit en vervreemding (zie Dinh & McCabe, 2016; Wilinsky &

McCabe, 2021). Vervreemding is de tegenstelling van verbinding en heeft vooral te maken met of iemand spijt heeft van deelname, of de mate waarin deelname aan het strafproces een slecht gevoel geeft. Ineffectiviteit is de tegenhanger van agency en vertaalt zich vooral in de mate waarin iemand het gevoel krijgt zich onvoldoende serieus te worden genomen en de mate waarin deelname aan het proces resulteert in een verminderd vertrouwen in anderen.

Agentschap en verbinding met anderen zijn te duiden in relatie tot procedurele rechtvaardigheid (zie Pemberton et al., 2017). Elementen van procedurele rechtvaardigheid - voice, eerlijkheid en kwaliteit - worden vaak gezien als middel om tot een uitkomst te komen (agentschap), maar bevatten ook groepswaarden (verbinding met anderen). Deelname aan procedures kan namelijk ook een belangrijke sociale functie vervullen: men kan zich erdoor een gewaardeerd en gerespecteerd lid van de maatschappij laten voelen, het versterkt en bevestigt mogelijk de band met de maatschappij/sociale omgeving en de autoriteiten die de maat vertegenwoordigen (Pemberton, Aarten & Mulder, 2017).

In het huidige onderzoek wordt het spreekrecht dus niet gezien als een “interventie”, maar als een mogelijkheid voor het slachtoffer om zelf betekenisvolle actie in het kader van een rechtsprocedure te ondernemen. De begrippen agentschap en verbinding kunnen helpen om te verklaren hoe een slachtoffer de slachtofferervaring een plek kan geven, en in welke mate (participatie in) het strafproces bijdraagt aan welzijn. Bijvoorbeeld: een slachtoffer dat agentschap

41 ervaart in het strafproces, houdt een prettiger gevoel aan de rechtszaak over dan een slachtoffer die dit niet ervaart. Het ervaren agentschap kan dan bijdragen aan het welbevinden van het slachtoffer. Het is zinvol om binnen het begrip welbevinden onderscheid te maken tussen ervaringen enerzijds en emoties en gevoelens anderzijds.

2.5 Samenvatting

Het spreekrecht voor slachtoffers is een stap in een langer durend proces om het slachtoffer een stevigere positie in het strafrecht te geven. De eerste officiële stap met betrekking tot het spreekrecht is gezet in 2005, het jaar dat het belemmerde spreekrecht in werking trad. Dit wetsvoorstel had weinig empirische basis. In 2016 heeft, op basis van o.a. empirische data die lieten zien dat er een behoefte was onder sprekers aan uitbreiding, een uitbreiding plaatsgevonden waarin slachtoffers zich onbelemmerd mogen uitlaten. De discussies die zijn gevoerd in de aanloop van het onbelemmerde spreekrecht zijn grotendeels dezelfde als de discussies die zich voordeden rondom de inwerkingtreding van het beperkte spreekrecht in 2005. Men is nog steeds bezorgd over het risico op secundaire victimisatie, schending van de onschuldpresumptie en invloed op de strafmaat.

Een nieuw discussiepunt met betrekking tot het spreekrecht, is de vraag of het spreekrecht wel kan voldoen aan het doel ‘het begin van herstel van emotionele schade’. Er is door wetenschappers gepleit voor minder focus op trauma en meer focus op welzijn en andere gevoelens dan directe emoties. We concluderen daarom dat het belangrijk is om, naast herhaling van (onderdelen van) de methoden en meetinstrumenten van het onderzoek uit 2010, ook nieuwe concepten te meten, namelijk agency en communion. Agency en communion zijn belangrijke concepten omdat ze enerzijds door het misdrijf worden geschonden en anderzijds door slachtofferparticipatie - zoals het spreekrecht - kunnen worden bekrachtigd.

42