3. Resultaten
3.5 Linguïstische factoren
3.4 Test-hertestbetrouwbaarheid
Voor het testen van de test-hertestbetrouwbaarheid werden de resultaten van zeven
afasiepatiënten gebruikt. Bij vijf patiënten (A1, A2, A7, A10 en A12) werd de test tweemaal in zijn geheel afgenomen. Twee patiënten (A5 en A8) maakten enkel de begripstaken vanwege ernstige stoornissen in de taalproductie.
De totaalscores van de groep tussen de twee testmomenten werden berekend met de Wilcoxon signed rank test. De scores zijn weergegeven in tabel 3. De resultaten op de WAT-totaalscore verschilden niet van elkaar (z = 0,000, p = 1.000). Het percentage correcte antwoorden op subtests op de twee testmomenten was evenmin significant (‘acties benoemen’ z = -1,753, p = .08, ‘objecten benoemen’ z = -0,365, p = .715, ‘werkwoordbegrip’ z = -,631, p = 0.528, ‘infinitief aanvullen’
z = -1,134, p = .257, persoonsvorm invullen’ z = -1,473, p = .141, ‘non-verbaal begrip’ z = 0,000,
p = 1.000). De afasiepatiënten behaalden op de twee testmomenten vergelijkbare scores.
Tabel 3. Gemiddelde scores per subtest op testmoment 1 en testmoment 2. AB = ’acties benoemen’, OB = ’objecten benoemen’, WB = ‘werkwoordbegrip’, INF = ’infinitief aanvullen’, PV = ’persoonsvorm invullen’, NB = ’non-verbaal begrip’ en Totaal = ’percentage correcte responsen op de WAT’.
AB (n = 5) OB (n = 5) WB (n = 7) INF (n = 5) PV (n = 5) NB (n = 7) Totaal (N = 5) Testmoment 1 62,00 74,57 80,75 58,00 53,11 78,57 69,11 Testmoment 2 71,40 74,20 78,44 64,37 69,12 77,14 69,12 Z -1,753 -,365 -,631 -1,134 -1,473 ,000 ,000 p-waarde ,080 ,715 ,528 ,257 ,141 1,000 1,000
3.5 Linguïstische factoren
De afasiepatiënten scoorden lager dan de gezonde personen op zowel de WAT-totaalscore als de afzonderlijke subtests van de WAT. In tabel 4 is een overzicht gegeven van de factoren die een significante invloed hadden op de subtestscore van een proefpersoon.
Voor één afasiepatiënt was de aanwezigheid van een instrument nadelig op de subtest ‘persoonsvorm invullen’. Een andere afasiepatiënt ondervond een negatief effect van
instrumentaliteit op zowel de productie, te weten ‘persoonsvorm invullen’ als op het begrip namelijk ‘werkwoordbegrip’.
Naamsverwantschap had een negatieve invloed op de subtest ‘infinitief aanvullen’ voor drie controlepersonen en op de subtest ‘persoonsvorm invullen’ voor één hersenletselpatiënt. De invloed was positief op de subtest ‘persoonsvorm invullen’ voor twee afasiepatiënten en positief op de subtest ‘infinitief aanvullen’ voor één controlepersoon.
Transitiviteit was van invloed op de productietaken voor zes personen. Tweemaal werd een negatief effect van transitiviteit gevonden voor afasiepatiënten; eenmaal op de subtest ‘acties
36
benoemen’ en eenmaal op de subtest ‘infinitief aanvullen’. Er werd een positief effect van transitiviteit gezien op de subtest ‘infinitief aanvullen’ voor twee hersenletselpatiënten en één afasiepatiënt.
Zes afasiepatiënten lieten een effect van instrumentaliteit, naamsverwantschap en/of transitiviteit zien. De invloed van een linguïstische factor werd in de meeste gevallen op één subtest
aangetoond.
Tabel 4. Proefpersonen die een significante invloed van een linguïstische factor lieten zien op een of meerdere subtests. AB = ’acties benoemen’, WB= ‘werkwoordbegrip’, INF = ’infinitief aanvullen’ en PV = ‘persoonsvorm invullen’.
Linguïstische factor Effect Subtest Proefpersoon
Instrumentaliteit Negatief WB A1
Instrumentaliteit Negatief PV A1
Instrumentaliteit Negatief PV A10
Naamsverwantschap Negatief INF C3
Naamsverwantschap Negatief INF C5
Naamsverwantschap Negatief INF C7
Naamsverwantschap Negatief PV A10
Naamsverwantschap Negatief WB A9
Naamsverwantschap Negatief WB H4
Naamsverwantschap Positief INF C6
Naamsverwantschap Positief PV A1
Naamsverwantschap Positief PV A7
Transitiviteit Negatief AB A12
Transitiviteit Negatief INF A2
Transitiviteit Positief INF A1
Transitiviteit Positief INF A9
Transitiviteit Positief INF H4
3.6 Gebruiksvriendelijkheid
Vanwege de vernieuwende wijze waarin de WAT is vormgegeven, maakt onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid van de iPad en de app onderdeel uit van het pilotonderzoek. Door de gebruiksvriendelijkheid te onderzoeken wordt een beeld gevormd over de ervaringen van de afasiepatiënten met het gebruik van de iPad. Alle proefpersonen beantwoordden negentien vragen. Het betrof vragen over het bedieningsgemak van de app, de instructies voorafgaand aan de subtests, de oefenitems en de testitems. Hieronder volgt een beschrijving van de reacties van de afasiepatiënten en hersenletselpatiënten. Indien de reacties van de twee patiëntgroepen erg van elkaar verschilden, worden de reacties van de afasiepatiënten en hersenletselpatiënten apart van elkaar genoemd. De individuele responsen zijn opgenomen in bijlage F.
37
Voorafgaand aan de evaluatie werd naar eerdere ervaringen met het gebruik van een tablet en smartphone gevraagd. Eenenzestig procent van de afasiepatiënten en veertig procent van de hersenletselpatiënten had niet eerder met een tablet of smartphone gewerkt. Bijna negentig procent van de patiënten gaf na afloop van de test aan het gebruik van een iPad als positief te hebben ervaren. Eén van hen noemde de digitale manier van testen “minder stressgevoelig” dan de papieren taaltests. Anderen gaven aan niets met computers te hebben, het gebruik van een iPad “niet fijn” of “heel apart” te vinden.
Voor het merendeel van de deelnemers (87%) was de gesproken instructie duidelijk en voldoende luid. Voor twee afasiepatiënten was de gesproken instructie te snel om goed te kunnen volgen. Eén patiënt (A1) gaf desondanks de voorkeur aan de gesproken instructie in plaats van de geschreven instructie. Eén patiënt (A2) had geen baat bij de geschreven instructie vanwege een forse stoornis in het begrijpen van zinnen. Voor deze patiënt werd een mondelinge instructie op maat gegeven. Van de patiënten vond 83 procent de oefenopdrachten duidelijk. De oefenopdrachten van de subtest ‘non-verbaal begrip’ werden als lastig ervaren. Bijna driekwart van de patiënten vond de WAT over het algemeen een gemakkelijke test. De non-verbale begripstaak werd als de moeilijkste taak ervaren. De patiënten waren vaak verrast door het hoge aantal correcte antwoorden dat zij op deze subtest hadden behaald. Eén patiënt met ernstige afasie van Broca (A2) vond de taken op zinsniveau het moeilijkst. Hij maakte veelvuldig gebruik van de mogelijkheid om naar de
stimuluszin te luisteren, maar maakte duidelijk dat de gesproken zin hem niet hielp, omdat deze op een te hoog tempo was gesproken. Eén andere patiënt (A1) gaf aan de gesproken zin handig te vinden. Alle proefpersonen konden het icoontje van de luidspreker linksboven in het scherm goed vinden. Het aanraken van het icoontje was voor sommige patiënten wel erg lastig, omdat het aan te raken veld klein is.
Binnen de evaluatie van ervaringen rondom het gebruik van een iPad stonden de specifieke handelingen voor het uitvoeren van de WAT centraal. Het aanwijzen van de afbeeldingen in de begripstaken werd in het algemeen als gemakkelijk ervaren. Eén hersenletselpatiënt (H6) vond het aanwijzen “te vermoeiend”. Een andere patiënt (H7) vond het aanwijzen moeilijk door “stijve vingers”. Het inspreken van de antwoorden werd als gemakkelijk ervaren, mits de patiënt geen ernstige taalproductieproblemen ervoer. Eén patiënt vond het een “raar idee” om de antwoorden in te spreken.
Alle patiënten vonden de afbeeldingen groot genoeg. Ongeveer de helft (52%) van de patiënten vond alle afbeeldingen duidelijk. De patiënten gaven zelf aan moeite te hebben gehad met het herkennen van de afbeeldingen vouwen (35%), zweten (17%), aaien (9%), lijmen (9%), pleister (9%), slijpen (4%), schilderij (4%), konijn (4%), aansteken (4%), lassen (4%), niezen (4%),
knipogen (4%), marcheren (4%), toeteren (4%), schoffelen (4%) en de verrekijker bij het item de man kijkt naar de koe (4%). Door de gezonde proefpersonen werd eenmaal genoemd dat de
afbeeldingen vouwen, berg, roeien en niezen onduidelijk waren. Eenmaal werd genoemd dat de afbeeldingen uit te veel details bestonden, zoals een heel landschap bij het item berg en de verrekijker bij de man kijkt naar de koe. Daarnaast werd eenmaal aangegeven dat de afbeelding
38
van de actie schoffelen geen schoffel toonde en dat de afbeelding van de actie gapen er ongepast uitzag.
De duur van de test werd door de patiënten beoordeeld als goed (61%) of te lang (26%). Van 13% van de patiënten werd de respons niet opgenomen in de evaluatie omdat zij enkel de begripstaken hebben gemaakt. Aan de patiënten werd gevraagd of de test het beste in één keer of twee kan worden afgenomen. De meerderheid van de afasiepatiënten (92%) gaf de voorkeur aan twee testmomenten. Bij de hersenletselpatiënten lag het percentage lager (40%), maar hoger dan bij de gezonde proefpersonen (0%).
De gemiddelde afnameduur bedroeg bij de afasiepatiënten gemiddeld 39 minuten (range 24-65), bij de hersenletselgroep 27 minuten (range 20-40) en bij de gezonde personen 19 minuten (range 13-20).
Uit de pilotstudie bleek dat de WAT in de huidige versie nog niet volledig zelfstandig door de proefpersonen gemaakt kon worden. Gezonde proefpersonen gaven aan dat hulp van de onderzoeker nodig was, bijvoorbeeld omdat zij anders geen swipe-beweging maken na het
gesproken antwoord. Ook bleef bij sommige proefpersonen een reactie bij de oefenitems uit, omdat zij niet wisten wanneer zij mochten spreken of aanwijzen. Enkele proefpersonen waren geneigd op ‘terug’ te drukken wanneer zij hun respons wilden corrigeren. Zelfcorrecties waren echter niet mogelijk, want met de knop ‘terug’ werd de subtest afgebroken en ging men terug naar het hoofdscherm.
39