• No results found

Bij de steekproef van dit onderzoek was 15% van de deelnemers gediagnosticeerd met een psychische stoornis. Dit is iets hoger dan het landelijke percentage (Schoemaker, 2011), en zou mogelijk invloed kunnen hebben op het meten van het welbevinden van de algemene populatie, waardoor een vertekening kan ontstaan in de resultaten. Vooral deelnemers met een klinische depressie zouden kunnen bijgedragen aan een vertekening van dit beeld, doordat depressie gekenmerkt wordt door een laag welbevinden. In dit onderzoek zijn twee deelnemers gediagnosticeerd met een klinische depressie, maar in toekomstig onderzoek naar welbevinden

34 onder de algemene populatie zou het exclusiecriterium voor de diagnose depressie, een

vertekening kunnen voorkómen. Ook zou een vragenlijst die depressieve gevoelens meet toegevoegd kunnen worden. Depressie is een stoornis die met de dimensionele opvatting wordt benaderd (Haslam, 2003), en de rol hiervan, in verband met autistische trekken en welbevinden zou nog verder onderzocht kunnen worden.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat deelnemers met een andere psychische stoornis mogelijk ook een algemeen gevoel van feeling different ervaren. Dit is tot nu toe

alleen onderzocht bij autistische en schizotypische trekken (Migut, 2014; Hamerslag, 2015; Vink, 2015), maar zou ook bij andere stoornissen kunnen gelden. Omdat feeling different een nieuw

ontwikkeld concept is, is hier verder onderzoek voor nodig. Daarnaast is in dit onderzoek voor het eerst gevonden dat autistische trekken alleen correleren met feeling different in negatieve zin.

Het concept feeling different kan in positieve of negatieve zin geformuleerd worden, maar is

mogelijk ook bij psychische stoornissen waarbij een lage mate van welbevinden geconstateerd kan worden, in negatieve zin aanwezig. De overlap tussen schizotypische en autistische trekken zou dan ook mogelijk alleen gevormd worden door feeling different in negatieve zin. Hier is verder

onderzoek voor nodig. Het zou interessant zijn om feeling different in positieve zin te onderzoeken

bij bijvoorbeeld de narcistische persoonlijkheidsstoornis, waarbij de persoon zich uniek en superieur voelt, gevoelens van grootheid en macht heeft en anderen beschouwt als

minderwaardig (American Psychiatric Association, 1994).

Voor het uitvoeren van een principale componenten analyse, is het raadzaam om een grotere steekproef te gebruiken. Er bestaan verschillende regels wat betreft het nodige aantal proefpersonen om een principale componenten analyse uit te voeren, maar er bestaat geen vaste regel. Volgens Osborne en Costello (2004) kan geconcludeerd worden dat hoe groter de sample size, hoe betrouwbaarder het resultaat van een principale componenten analyse zal zijn. Wat het minimum aantal deelnemers zou moeten zijn verschilt per regel. Sommige van deze regels suggereren het gebruik van een steekproef van minimaal 300, 400, of zelfs 500 proefpersonen.

35 Het aantal deelnemers aan dit onderzoek was, zoals eerder genoemd, 118, maar zou, bij een volgende analyse, groter moeten zijn om van een adequate generalisatie tot de populatie te kunnen spreken.

Tot slot, is het mogelijk een ander soort analyse te gebruiken om vast te stellen of een psychopathologie op een dimensionele of categorische manier te classificeren is. De methode die door Meehl (1995) wordt aangeraden is de taxonometrische analyse. Dit is echter en vrij

complexe analyse en hier zijn ook minstens 300 proefpersonen voor nodig. Meehl beweert echter dat dit de enige methode is waarop diagnostische systemen op gebaseerd zouden moeten worden. Om verder onderzoek te doen naar de classificatie van ASS zou de taxomentrische analyse kunnen zorgen voor een antwoord op de vraag of deze psychische ontwikkelingsstoornis op een dimensionele of categorische manier benaderd dient te worden.

36

5.Literatuurlijst

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.).

Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders

(DSM-IV) (4th ed.). (2004). Text Revision (DSM-IV-TR). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Bultas, M., & Koetting, C. (2014). Autism Spectrum Disorders in the DSM-5. The Journal of Nurse Practitioners, 10(2), 142-143.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). Bijna 3 procent van de kinderen heeft autisme of aanverwante stoornis. Geraadpleegd op 13-01-2016, van http://www.cbs.nl/nl-

nl/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4113 wm.htm.

Clark, B. G., Magill-Evans, J. E., & Koning, C. J. (2015). Youth with autism spectrum disorders: self- and proxy-reported quality of life and adaptive functioning. Focus on Autism and Other Developmental Disabilities, 30(1), 57-64.

De Vries, M., & Geurts, H. (2015). Influence of autism traits and executive functioning on quality of life in children with an autism spectrum disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45, 2734-2743.

Dinsdale et al. (2013). How Are Autism and Schizotypy Related? Evidence from a Non-Clinical Population. PlosOne, 8(5), e63316.

Egberink, I.J.L., Janssen, N.A.M., & Vermeulen, C.S.M. (19 januari 2016). COTAN beoordeling 1998, Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag (SIG). Bekeken via www.cotandocumentatie.nl Grietens, H. (2014). Assessment van psychopathologie: categorisch of dimensioneel? In P. Prins,

& C. Braet (Eds.), Handboek klinische ontwikkelingspathologie (tweede, geheel herziene druk,

pp. 211-230). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Hallerbäck, M. U., Lugnegård, T., & Gillberg, C. (2012). Is autism spectrum disorder common in schizophrenia? Psychiatry Research, 198, 12-17.

Hamerslag, E. (2015). Can “Feeling Different” Explain the overlap between autistic traits and schizotypy traits in the general population? (Unpublished Bachelor’s thesis). University of

Amsterdam, Amsterdam, The Netherlands.

Haslam, N. (2003). Categorical versus dimensional models of mental disorder: the taxometric evidence. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 37, 696-704.

Hoekstra, R.A., Bartels, M., Cath, D.C., & Boomsma, D.I. (2008). Factor structure, reliability and criterion validity of the autism-spectrum quotient (AQ): A study in Dutch population and patient groups. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38, 1555-1566.

37 Hudziak, J. J., Achenbach, T. M., Althoff, R. R., & Pine, S. P. (2007). A dimensional approach to

developmental psychopathology. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 16, 16-

23.

Lamers, S. M. A., Westerhof, G. J., Bohlmeijer, E. T., ten Klooster, P. M., & Keyes, C. L. M. (2011). Evaluating the psychometric properties of the Mental Health Continuum-Short Form (MHCSF). Journal of Clinical Psychology, 67(1), 99-110.

Lamport, D., & Turner, L.A. (2014). Romantic attachment, empathy, and the broader autism phenotype among college students. The Journal of Genetic Psychology, 175(3), 202-213.

Lau, W. Y., et al. (2013). Psychometric properties of the Chinese version of the Autism Spectrum Quotient (AQ). Research in Developmental Disabilities, 34(1), 294-305.

Lord, C., Rutter, M., & Le Couteur, A. (1994). Autism-Diagnostic Interview Revised: A revised version of a diagnostic interview for caregivers of individuals with possible pervasive developmental disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 24(5), 659-685.

Mazzucchelli, T. G., Kane, R. T., & Rees, C. S. (2010). Behavioral activation interventions for well-being. A meta-analysis. The Journal of Positive Psychology, 5(2), 105-121.

Meehl, P. E. (1995). Solving the classification problem in psycholpathology. American Psychologist, 50(4), 266-275.

Migut, K. (2014). Overlap between autistic traits and schizotypy traits - the association with executive functions, personality and feeling different. (Unpublished Master’s thesis). University of Amsterdam,

Amsterdam, The Netherlands.

Osborne, J. W., & Costello, A. B. (2004). Sample size and subject to item ratio in principal components analysis. Practical Assessment, Research & Evaluation, 9(11).

Piven, J., Palmer, P., Jacobi, D., Childress, D., & Arndt, S. (1997). Broader autism phenotype: Evidence from a family history study of multiple-incidence autism families. American Journal of Psychiatry, 154, 185-190.

Renty, J., & Roeyers, H. (2006). Quality of life in high-functioning adults with autism spectrum disorder. Autism, 10(5), 511-524.

Roelfsema, M. T. et al. (2012). Are autism spectrum conditions more prevalent in an information technology region? A school-based study of three regions in the Netherlands. Journal of Autism Developmental Disorder, 42, 734-739.

Russell-Smith et al. (2011). Relationships between autistic-like and schizotypy traits: An analysis using the autism spectrum quotient and Oxford-Liverpool inventory of feelings and experiences. Personality & Individual Differences, 51, 128-132.

Schoemaker, C. (2011). Psychische gezondheid volwassenen: Hoeveel mensen hebben psychische klachten? In Nationaal Kompas Volksgezondheid. Geraadpleegd op 19 januari 2016, van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van leven/psychisch-functioneren/psychisch-fuctioneren-volwassenen/hoeveel-mensen hebben-psychische-klachten/.

38 Shipman, D. L., Sheldrick, C., & Perrin, E. (2011). Quality of life in adolescents with autism

spectrum disorders: Reliability and validity of self-reports. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 32, 85–89.

Skuse, D., Warrington, R., Bishop, D., Chowdhury, U., Lau, J., Mandy, W., & Place, M. (2003). The developmental, dimensional and diagnostic interview (3di): A novel computerized assesment for autism spectrum disorders. Journal of the American Academy of Child and Adolescence Psychiatry, 43(5), 548-558.

Van Amelsvoort, T. A. M. J., Van den Eede, F., Goethals, K., Van Marle, H. J. C., & Beekman, A. J., 2014). Structurele wijzigingen in de DSM-5: Begin van een hervorming? Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 152-156.

Van Heijst, B. F. C., & Geurts, H. M. (2015). Quality of life in autism across the lifespan: A meta analysis. Autism, 19(2), 158-167.

Vink, L. (2014). The association between autistic, schizotypal and other personality traits in the general population: A validation study of a ‘feeling different’ questionnaire (Unpublisched Bachelor’s thesis).

39

6.1.Appendix 1

Grafieken van de correlaties tussen sociale vaardigheid (gemeten door de SIG en de Sociale interactie schaal van de AQ) en stereotiepe gedragingen (gemeten door de AQ)

Figuur 1. Correlatie tussen de frequentie van het uiten van positieve gevoelens (SIG) en stereotiepe

gedragingen (schalen Repetitiviteit, Oog voor details, Verbeeldingskracht van de AQ)

Figuur 2. Correlatie tussen de frequentie van het uiten van negatieve gevoelens (SIG) en stereotiepe

40 Figuur 3. Correlatie tussen de frequentie van het uiten van onzekerheid en eigen ontoereikenheid (SIG)

en stereotiepe gedragingen (schalen Repetitiviteit, Oog voor details, Verbeeldingskracht van de AQ)

Figuur 4. Correlatie tussen de frequentie van het jezelf kenbaar maken (SIG) en stereotiepe gedragingen

41 Figuur 5. Correlatie tussen de Sociale interactie (AQ) en stereotiepe gedragingen (schalen Repetitiviteit,

42

6.2.Appendix 2

Feeling different questionnaire (FDQ)

Negatieve schaal Minderwaardig voelen

1. Ik vind dat ik beter ben in bepaalde specifieke vaardigheden dan leeftijdsgenoten. 2. Ik ben goed in een specifieke vaardigheid.

3. Ik heb talent voor een specifieke vaardigheid.

4. Ik ben niet gespecialiseerd in een specifieke vaardigheid. 5. Ik ben in al mijn kunnen middelmatig.

6. Ik blink in geen enkele specifieke vaardigheid uit. 7. Ik ben eigenlijk nergens echt goed in.

8. Ik ben geen uitblinker.

9. Ik heb het gevoel dat anderen altijd beter zijn dan ik. 10. Ik zie mezelf niet als succesvol.

Neerslachtig voelen

11. Ik voel me vaak eenzaam.

12. In een groep kan ik me toch alleen voelen. 13. Ik snap de zin van het leven niet.

14. Mijn stemming kan heel snel omslaan. 15. Ik voel me vaak neerslachtig.

16. Ik zie mezelf als een stabiel persoon. 17. Ik heb weinig stemmingswisselingen.

18. Ik kan mijn enthousiasme voor iets snel verliezen. 19. Ik ben niet snel van slag.

20. Ik zit lekker in mijn vel. Introversie

21. Ik houd ervan om in het middelpunt van de belangstelling te staan. 22. Ik ben vaak haantje de voorste.

23. Op feestjes voer ik vaak het hoogste woord. 24. In gezelschappen ben ik vaak de gangmaker. 25. Ik maak gemakkelijk vrienden.

26. Ik ben verlegen.

27. Ik gedraag me vaak als een muurbloempje. 28. Ik kom niet graag uit mijn comfort-zone. 29. Ik ben spontaan.

30. Ik voel mij op mijn gemak bij anderen. Onverzorgd uiterlijk

31. Andere mensen zeggen dat ik er onverzorgd uit zie. 32. Ik draag vaak oude, versleten kleding.

33. Ik loop er vaak slonzig bij.

34. Ik draag vaak dagen achter elkaar dezelfde kleding.

35. Ik denk dat ik minder tijd aan mijn uiterlijk besteed dan leeftijdsgenoten. 36. Winkelen in kledingwinkels vind ik vreselijk.

37. Ik vind wat lekker zit belangrijker dan mooi. 38. Ik ga niet over straat als ik er niet goed uitzie. 39. Ik vind het belangrijk om er verzorgd uit te zien.

43 Uit een aparte familie komen

41. Mijn vader of moeder is een opmerkelijk figuur.

42. Het gezin waar ik uit kom, is heel anders dan de meeste andere gezinnen. 43. Ik kom uit een heel normale familie.

44. Mijn ouders zijn heel gewone mensen. 45. In mijn familie wordt vaak ruzie gemaakt.

46. Met sommige familieleden ga ik vanwege conflicten niet om. 47. In mijn familie zitten mensen met veel problemen.

48. Ik ga graag op familiebezoek.

49. Ik heb goed contact met mijn familieleden. 50. Mijn familie is heel hecht.

Niet thuis voelen op woonplek

51. Ik voel me op mijn plaats op mijn huidige woonplek. 52. Ik woon in een omgeving die goed bij mij past. 53. Ik zou me beter voelen in een andere leefomgeving. 54. De mensen in mijn omgeving passen bij mij. 55. Ik voel me ontheemd op mijn huidige woonplek.

56. Ik heb het gevoel dat ik dingen mis op mijn huidige woonplek. 57. Ik voel me een vreemde in mijn eigen huis.

58. Ik zou graag verhuizen naar een andere woonplek. 59. Ik ben tevreden met mijn huidige woonplek. 60. Ik voel me verbonden met mijn huidige woonplaats. Positieve schaal

Graag dingen alleen doen

61. Ik vind het helemaal niet erg om alleen te zijn. 62. Ik ben goed in samenwerken.

63. Ik verveel mij als ik alleen ben.

64. Ik vind het vervelend om alleen te zijn als ik weet dat anderen wel sociale bezigheden hebben. 65. Ik ben bijna altijd in het gezelschap van andere mensen.

66. Ik onderneem graag dingen met mijn leeftijdgenoten. 67. Ik ga vaak op stap met mijn leeftijdgenoten.

68. Ik houd mij met andere dingen bezig dan mijn leeftijdsgenoten. 69. Leeftijdsgenoten doen in het weekend andere dingen dan ik.

70. Ik vind het heerlijk om alleen te zijn, als ik weet dat het voor een beperkte tijd is. Opvallend uiterlijk

71. Ik vind het leuk om er opvallend uit te zien.

72. Ik vind het leuk om rond te struinen in winkels met aparte kleding of schoenen. 73. Mijn schoenen zien er anders uit dan die van de meeste mensen.

74. Ik draag kleding in opvallende kleuren. 75. Ik draag het liefst opvallende kleding.

76. Ik draag het liefst heel andere kleding dan mijn vriendengroep. 77. Ik trek graag de aandacht met mijn kleding.

78. Ik draag kleding die past bij de groep waarin ik me bevind. 79. Ik heb een opvallend kapsel.

80. Ik draag niet graag opvallende kleding. Creativiteit

81. Ik ben kunstzinniger dan mijn leeftijdsgenoten. 82. Ik vind het leuk om nieuwe dingen te verzinnen.

44 83. Ik kom niet vaak met nieuwe ideeën.

84. Ik houd me niet speciaal bezig met kunst. 85. Ik bezoek graag een museum.

86. Ik lees graag over kunst.

87. Ik maak graag zelf ontwerpen, bijvoorbeeld van kleding of huizen. 88. Ik houd ervan om zelf liedjes, verhaaltjes of gedichten te maken. 89. Ik ben beter in muziek maken dan mijn leeftijdsgenoten. 90. Ik denk vaak out of the box (buiten de gebaande paden). Intellectueel

91. Ik begrijp vaak helemaal niks van de wereld om mij heen.

92. Als ik naar het nieuws kijk, begrijp ik wat er gaande is in de wereld. 93. De meeste mensen om mij heen zijn even slim als ik.

94. Ik vind mezelf een serieus persoon.

95. Ik vind het leuk om over allerlei onderwerpen te discussiëren. 96. Ik lees niet graag boeken.

97. Ik leer gemakkelijk en snel. 98. Ik ben een intellectueel. 99. Ik heb interesse in wetenschap. 100. Ik volg de politiek op de voet. Humor

101. Ik ben niet echt goed in grapjes maken. 102. Mensen lachen vaak om mijn grapjes. 103. Ik heb een goed gevoel voor humor. 104. Ik vind het leuk om grappen te bedenken.

105. Als ik met vrienden ben, dan ben ik degene die grappen maakt. 106. Mijn vrienden lachen weinig om mijn grappen.

107. Ik vind lachen belangrijker dan mijn vrienden. 108. Ik trek graag de aandacht met grappen. 109. Ik snap vaak andermans grappen niet. 110. Mensen begrijpen mijn grappen vaak niet. Verbondenheid met natuur

111. Ik ben graag in de natuur.

112. Het is geen probleem voor mij als mijn omgeving weinig natuur bevat. 113. Ik voel verwantschap met planten en dieren.

114. Ik voel me niet speciaal verbonden met de natuur.

115. Ik ben mij ervan bewust hoe mijn acties de natuur beïnvloeden. 116. Als ik in de stad ben, dan mis ik de natuur.

117. Ik heb geen belangstelling voor milieuvraagstukken.

118. Ik zou mij graag inzetten voor een milieu-, natuur- of dierenorganisatie. 119. In de natuur kom ik tot rust.

120. Ik ga liever naar een stad op vakantie, dan naar de natuur. Spiritualiteit

121. Ik vind mijzelf een spiritueel persoon. 122. Mensen noemen mij wel eens zweverig. 123. Ik lees graag over spiritualiteit.

124. Ik voel mij aangetrokken tot de “New age” beweging of vergelijkbare stromingen. 125. Ik heb belangstelling voor meditatie.

126. Ik heb een ander niveau van spiritualiteit dan mijn vrienden. 127. Spiritualiteit zegt mij niks.

45 129. Ik denk dat er meer is tussen hemel en aarde.

130. Ik denk graag na over de zin van het leven. Ambitieus

131. Ik heb een duidelijk doel voor mijzelf gesteld. 132. Ik heb meer discipline dan mijn vrienden. 133. Ik ben ambitieuzer dan mijn vrienden.

134. Ik vind gelukkig zijn belangrijker dan veel bereiken. 135. Ik wil in alles wat ik doe de beste zijn.

136. Ik doe alleen wat nodig is en niet meer. 137. Ik weet precies wat ik wil.

138. Ik wil graag iets bereiken in het leven. 139. Ik doe altijd erg mijn best.

140. Ik heb geen interesse in carrière maken. Uniek voelen

141. Als mensen me beter leren kennen, dan ontdekken ze dat ik speciaal ben. 142. Ik voel me een uniek persoon.

143. Ik kan geen eigenschappen bedenken waarop ik me onderscheid van anderen. 144. Ik denk dat mijn persoonlijkheid anders is dan die van anderen.

145. Ik denk dat sommige van mijn eigenschappen compleet uniek zijn. 146. Ik ben vrij standaard.

147. Ik voel me heel gewoon. 148. Ik ben vrij gemiddeld.

149. Ik vind dat ik anders ben dan anderen in positieve zin. 150. Ik vind dat ik anders ben dan anderen in negatieve zin.

46

6.3.Appendix 3

Descriptives en betrouwbaarheid van de schalen van de FDQ

Tabel 1. Descriptive statistics van de schalen van de FDQ

N N items Minimum Maximum M SD

Totaal schaal 112 150 266 428 355.98 30.96 Negatieve schaal 112 60 84 198 144.16 13.30 Positieve schaal 112 90 174 287 211.82 20.54 Minderwaardig voelen 112 10 10 39 21.66 6.28 Neerslachtig voelen 112 10 10 39 21.50 5.76 Introversie 112 10 11 37 24.23 5.71 Onverzorgd uiterlijk 112 10 11 34 21.00 5.09 Aparte familie 112 10 10 37 19.97 5.85

Niet thuis voelen 112 10 10 34 16.97 5.73

Iets graag alleen doen 112 10 14 35 24.60 4.80

Opvallend uiterlijk 112 10 10 34 17.84 5.52 Creativiteit 112 10 14 40 21.68 6.18 Intellectueel 112 10 19 40 28.23 4.25 Humor 112 10 19 40 27.98 4.63 Verbondenheid natuur 112 10 14 40 26.38 5.78 Spiritualiteit 112 10 10 35 19.71 6.18 Ambitieus 112 10 15 35 26.51 3.98 Uniek voelen 112 10 13 38 26.74 5.45

47 Tabel 2. Betrouwbaarheid (α) van de Totaal, de Negatieve en de Positieve schaal van de FDQ

Betrouwbaarheid (α) Totaal schaal .874** Negatieve schaal .727* Positieve schaal .829** Minderwaardig voelen .868** Neerslachtig voelen .839** Introversie .851** Onverzorgd uiterlijk .773* Aparte familie .785*

Niet thuis voelen .856**

Iets graag alleen doen .712* Opvallend uiterlijk .831** Creativiteit .836** Intellectueel .575 Humor .767* Verbondenheid natuur .794* Spiritualiteit .834** Ambitieus .647 Uniek voelen .792*

48

6.4.Appendix 4

Eigenvalues en verklaarde variantie van componenten van de FDQ

Component Totaal % Variantie

1 16.03 10.68 2 13.50 9.00 3 7.62 5.08 4 6.04 4.03 5 4.99 3.32 6 4.81 3.20 7 4.64 3.10 8 3.92 2.61 9 3.60 2.40 10 3.46 2.31 11 3.22 2.15 12 3.00 2.00 13 2.94 1.96 14 2.52 1.68 15 2.47 1.65 16 2.35 1.56 17 2.32 1.55 18 2.18 1.45 19 2.05 1.37 20 1.93 1.29 21 1.92 1.28 22 1.87 1.24 23 1.76 1.18 24 1.68 1.12 25 1.67 1.11 26 1.61 1.07 27 1.56 1.04 28 1.55 1.03 29 1.52 1.01 30 1.45 0.97 31 1.45 0.97 32 1.36 0.90 33 1.34 0.89 34 1.28 0.85

49 35 1.24 0.83 36 1.18 0.79 37 1.17 0.78 38 1.11 0.74 39 1.07 0.71 40 1.05 0.70 41 1.04 0.69

50

6.5.Appendix 5

Factorladingen (>.300) van de items van de FDQ op de eerste 15 componenten

Componenten 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 1 .695 2 .587 .303 3 .592 4 .303 5 .433 .354 6 .410 7 .461 8 .357 9 .457 .372 10 .420 11 .577 12 .466 .320 13 .582 14 .476 15 .688 16 17 18 .433 19 .420 20 21 .540 .488 22 .460 .429 23 .436 .505 24 .425 25 .357 .405 26 .397 27 .456 .475 28 .342 .370 29 .424 .302 30 .358 31 .335 .367 32 .612 33 .628 34 .450 35 .381 36 .393 37 38 .336 .367 39 .302 40 41 .355 42 .404 43 .374 44 .302 .418 45 .356 .336 46 .339 47 .442 .363 48 .387 49 50 51 .463 .345 52 .315 .397 53 .579 .394 54 .348 55 .537 .343 56 .538 57 .628 58 .436 59 .350 .455 60 61 62 63 .518 64 .326 .335 .302 .314 65 .582 66 .339 .327 67 .478 .379 68 .433 .343 69 .451 70

51 71 .486 72 .332 73 .448 .400 74 .429 75 .339 .444 76 .413 .345 77 .416 .319 .351 78 .315 79 .410 .348 80 .426 81 .557 .320 82 .435 .347 83 .305 .318 84 .502 85 .349 .447 86 .387 .448 87 .365 88 .302 .401 89 .428 90 .547 91 .576 92 93 .307 94 .351 .321 95 .478 .336 96 97 .352 98 .377 99 .422 100 .324 101 .412 102 .621 103 .368 104 .367 105 .447 106 .357 .304 107 .349 108 .344 .382 109 .343 110 .381 111 .377 .349 112 .337 113 .343 .417 114 .371 115 .394 .311 116 .416 117 .401 118 .349 .323 .343 119 .353 120 .435 121 .475 .462 122 .436 123 .485 .342 124 .402 125 .478 126 .465 .371 127 .363 128 .332 129 .430 .386 130 .354 131 .381 132 133 134 .383 135 .314 136 .344 137 .323 138 139 .465 .369 140 .353 .474 141 142 143 .360 .315 144 .351 145 146 147

52

148 .350

149