• No results found

Het lijden aan precaire participatie als appèl tot verzet

Hoofdstuk 7. Theoretische beschouwing op de uitkomsten

7.4. Het lijden aan precaire participatie als appèl tot verzet

In dit onderzoek binnen het systeem van het sociaal domein zagen we heftige emoties en verergerd lijden door de heersende neoliberale overtuiging dat we kwetsbaren moeten ‘empoweren’ met ondersteuningstrajecten zodat ze niet meer afhankelijk zijn van hun uitkering. De beoogde zelfredzaamheid, hadden ze in feite al omdat ze weten te overleven, maar dat werd niet op die manier erkend door de instanties. Daarentegen vielen ze juist vaak terug in afhankelijkheid omdat vervolgens voor hen bepaald wordt hoe ze kunnen worden aangezet of aangepakt om mee te doen. Dit is paradoxaal omdat het de ongelijke

machtsverhouding bestendigt (Abma, 2017). Vervolgens moeten ze hiervoor hulp vragen of accepteren waarbij ze hun grenzen keer op keer moeten stellen om het aan te kunnen. Zelfredzaam zijn we niet ondanks, maar dankzij anderen, zegt Tineke Abma hierover (2017, p 1). De overlever nuanceerde deze visie met te zeggen dat juist dit begrenzen vanwege onbegrip de kwetsbaarheid benadrukt en het gevoel van afhankelijkheid van het begrip van anderen vergroot. In hun emoties komt naar voren dat ze desnoods wel aan de verwachtingen willen voldoen omdat de uitkering dit met zich mee brengt, maar bovenal over zichzelf willen kunnen beschikken omdat deze vorm van afhankelijkheid extra kwetsbaar maakt. ‘Luister naar me, laat me net als de anderen gewoon meedoen en over mezelf beschikken, binnen mijn eigen mogelijkheden’. ‘Participatie moet … mogen’ lijken ze te zeggen.

McRuer gaat er, net als Kal en Abma, van uit dat het onzegbaar lijden bij een chronische handicap altijd bestaat, gevoed wordt door de samenleving en onterecht wordt weggepoetst door falende instituten en neoliberale systemen. Het ondermijnende effect van deze

neoliberale zelfredzaamheids-blik heb ik gezien bij de overlevers in de empirie. Tineke Abma benoemt dit als volgt: ‘De wereld om ons heen, de systeemwereld, is in onze dagelijkse

74 wereld binnengedrongen en beïnvloedt deze’ (Kunneman27, 1996 in Abma, 2017, p. 22). Te

hoge eisen van een elite zijn merkbaar in de systemen die je leefwereld binnenkomen zegt ze. “Het ideaal van participatie is verworden tot een voor iedereen geldende norm, gebaseerd op ‘gewone’ gemiddelde burgers, zonder beperkingen, ziektes of ouderdom. Om toegelaten te worden moet je hieraan voldoen. Het is vooral disciplinerend (Foucault): ‘word een ondernemende, gezonde, productieve werknemer! lukt het je niet, dan heb je dat aan jezelf te danken” (Abma, 2016; 2017, p 2).

Alsof iedereen hetzelfde is, is de kritiek van Abma. Iedereen telt mee, maar ze ziet een “… vertrutting van de samenleving. Er is sprake van … een afnemende tolerantie voor ‘andersheid’. ‘Normaal’ is steeds ‘smaller’” (Abma, 2017, p 3). Als je niet tot deze norm behoort, ontstaan er gevoelens van schaamte, sociaal isolement en marginalisering stelt Abma. Ik hoef daarnaast slechts onderstaand citaat ter illustratie in herinnering te roepen:

“… Ook de angst om … afgewezen te zijn… dat hadden anderen ook hoor. Je moest aan het systeem voldoen anders lag je eruit (zie H 6.3.4; 3:24).

Abma probeert de falende systeemwereld ter verantwoording te roepen in haar participatieve onderzoeken door de respondenten vanuit hun ervaringen mee te laten praten over

beleidsvorming binnen instituten. Ze onderzoekt als het ware de systeemwereld met behulp van de geleefde ervaring. Volgens Abma ligt de taal van de leefwereld en die van de systeemwereld echter bijna te ver uit elkaar om in dialoog te komen. (Woelders en Abma, 2019, pp. 1-21). Er blijkt een bemiddeling nodig te zijn van een onafhankelijke onderzoeker om de taalgebieden en verwachtingen op elkaar af te stemmen. Bovendien kan ik uit ervaring de redenering van Vosman volgen (zie H 3.1) dat het niet altijd productief is om systemen te bevechten of te willen veranderen door ons er tegen af te zetten. We hebben er nu eenmaal mee te maken en kunnen beter in de praktijk kijken hoe de scheuren en barsten te zien zijn en vanuit die scheuren gericht waarnemen wat er hiertoe doet (Vosman, 2018). Dit heb ik willen uitproberen in mijn onderzoek waar de geleefde ervaring het uitgangspunt is waarbinnen de systeemwereld blijkbaar dermate invloed heeft dat de overlever ook aangeeft: roep hen ter verantwoording. Hoe kunnen we dan toch de werelden bij elkaar brengen of op z’n minst het

75 geschil kenbaar maken, de strijdigheid in de woorden van Doortje Kal? Daar komt nog bij dat het systeem van het sociaal domein niet één instituut betreft, waaronder het UWV, maar dat dit het hele politieke bestel betreft wat vroeger de verzorgingsstaat inrichtte. Het gaat om landelijke verdeling van gelden en dito regels ter handhaving [door het UWV)], wat bijna een ondoordringbaar complex geheel van schuivende verantwoordelijkheden is geworden 28.

De onderzoeksresultaten van Abma resoneren echter wel in mijn onderzoek, zoals ik liet zien. De overlevers vragen inderdaad tolerantie voor hun ‘andersheid’: ruimte voor het chronisch lijden, zowel in persoonlijke relaties als in sociale relaties tijdens participatie. Dit is voor hen de ultieme inspanning en voor nu enige mogelijkheid om de samenleving ‘ethisch te raken’ kun je zeggen in de optiek van Lévinas. Dat is hun manier van ‘meepraten’ in het verzet tegen de precariteit die ze ervaren in het participeren: verzet, via mijn woord die hun stem wil zijn vanuit hun verhalen.

Het ‘meepraten’ intrigeert me daarentegen wel als vorm van verzet, luisterend naar de overlever (zie H 6.3.4). Wat dit betreft zijn er individuele verschillen tussen de respondenten merkbaar. De een wil verre van de regelgevers en handhavers vandaan blijven, liever niets met systemen te maken hebben. Een ander is ten volle bereid om aan tafel te gaan bij de instanties om over de ervaringen met hun systeem te praten en vindt het erg frustrerend dat hier nog geen ruimte voor lijkt te zijn. Dit is nog een stap verder dan de beleidsadviezen die een van de overlevers gaf ten aanzien van gastvrijheid (zie H 6.3.4; 6:108). De

terughoudendheid heeft alles te maken met de sterkte van de emoties en of hierbinnen ruimte is voor het laten horen van de stem als een vorm van verzet. Soms is het weerstreven van de hegemonie van de goede bedoelingen (Vosman, 2018) al genoeg verzet: ‘ik wil niet meer’, ‘laat me maar, ik doe het op mijn manier’. De wijze van meepraten moet hun wankele evenwicht niet verstoren en ook bij hen passen. Zoals ik liet zien is de betrokkenheid van de overlever op macroniveau immers minimaal, het moet wel een relatie met hun leefwereld hebben. Daarbij vragen ze zich serieus af of het wel zin heeft om hier hun kostbare energie in te steken. Hun ervaringen wijzen in tegenovergestelde richting: ‘wordt er wel geluisterd?’ en ‘ze doen er toch niets mee’. Het verzet is eerder passief van aard, soms lijdelijk [het is wat het

28 Zie paper Hoen, (2018); ZEB-30.

76 is], maar bij tijd en wijle ook lijdzaam [laat me maar met rust, ik kan niet meer] als vast

zeurend onderdeel van het dagelijks lijden.

Deze lijdzaamheid kan de overlever in de weg staan om de betekenis van de lijdelijkheid waar te nemen (zie H 4.3.2), waar ik ook als onderzoeker alert op ben. Enerzijds speelt het belang om in de voorwaardelijke spanning van de lijdelijkheid te blijven: om het lijden te

[h]erkennen als het te erg is, zoals de overlever zegt in lijn met onder andere Lévinas en Vosman. Anderzijds kan het betekenisvol zijn om uit de lijdelijkheid te stappen als dit riekt naar lijdzaamheid: ‘laat je horen’, zegt McRuer op zijn beurt, met Abma.

Dat is ook wat de protestbewegingen beogen die McRuer als ander voorbeeld van verzet laat zien. Gehandicapten gaan massaal de straat op om te protesteren met hun gebroken lichamen. Ze willen de samenleving confronteren met de sociale zorgsysteem binnen de politieke praktijk, die hen de dupe laat zijn van de bezuinigingen. Precariteit krijgt hier letterlijk beeld en geluid en vraagt om aandacht voor wat hier voor de overlever achter zit: het komt uit de schaduw van het dagelijks moeitevol leven, ook weer als een Gestalt. De overlever stapt uit zijn lijdelijkheid en raakt de toeschouwer in het hart. Zo verging het mijzelf in elk geval. Een stap terug qua niveau, naar de meso- en micro wereld, is deze thesis over de overlever ook actie van verzet tegen de systemen en kan de stem van overlever op de barricades daartoe bijdragen. Op die manier kan lijden een krachtig appèl voor verzet zijn om de wereld waarin de overlever leeft te transformeren. Geraakt worden in en door het lijden is de eerste vereiste voor ethische raakbaarheid zoals Lévinas dat beredeneert (zie H 4.3.2).