• No results found

H3 Theoretisch kader

5.4. De contextuele dimensie

5.4.1. Lichaam in de ruimte

Opvallend genoeg is de fysieke ruimte niet door Leijssen (2006) gethematiseerd op haar continuüm, terwijl begeleiding zich niet in een vacuüm afspeelt. Logischerwijs is de specifieke ziekenhuissituatie, een specificatie van dit onderzoek, ook niet gethematiseerd.

Doordat de patiënt en de respondent een lichaam hebben, bevinden zij zich in de(zelfde) ruimte, ervaren zij die ruimte en moeten zich ook lichamelijk verhouden tot (elkaar in) die ruimte. We zullen in deze paragraaf bekijken welke rol de fysieke ruimte volgens de respondenten speelt.

De rol die de fysieke ruimte volgens respondenten speelt en de betekenis die het krijgt, kan op basis van de data opgesplitst worden in verschillende elementen. Zo speelt de ziekenhuiskamer van de patiënt volgens sommige respondenten een rol, draagt het bed een specifieke betekenis en heeft ook het lichaam van de respondent in die ruimte betekenis, in het algemeen, ten opzichte van de patiënt maar ook de manier waarop de respondent de ruimte binnentreedt. In de volgende alinea’s zullen bovenstaande thema’s verder uitgewerkt worden.

Allereerst de ziekenhuiskamer van de patiënt. Het grootste deel van de gesprekken speelt zich op de ziekenhuiskamer of -zaal af, omdat patiënten vaak niet mobiel genoeg zijn om naar een andere plek te wandelen. Een deel van de respondenten schenkt aandacht aan deze ruimte, in de vorm van bewustzijn van een sfeer die in kamer hangt tot meer tastbaar de spullen die in die ruimte staan. Die sfeer en spullen geven een indruk van wie iemand is en kan voor deze respondenten ook een aanleiding zijn om over in gesprek te gaan. Vaak kleurt de sfeer van de ruimte het gesprek ook, in die zin dat als een kamer een warme indruk maakt, er vaak ook een warmer contact ontstaat, zo beschrijft respondent 4.

Een specifieke betekenis wordt door het merendeel van de respondenten toegekend aan het ziekenhuisbed. Dat is voor sommige respondenten echt een heilige plek en hier willen zij dan ook voorzichtig mee omgaan, omdat het de enige plek is waar de patiënt zich terug kan trekken in de hectiek van het ziekenhuis. Er wordt dan ook niet zonder verbale

toestemming op plaats genomen. Sommige respondenten lijken een symbolische functie aan het bed toe te kennen. Naast dat dit volgens veel respondenten met respect voor de patiënt te maken heeft, heeft het ook te maken met het kwetsbare zieke lichaam van de patiënt.

Tot slot het lichaam van respondent, dat ook een plek inneemt in de ruimte; waarbij de manier van het binnenkomen in de kamer van de patiënt en het al dan niet bewust kiezen van een plek in die ruimte ten opzichte van de patiënt een veelgehoord thema bij de

respondenten is. De manier van binnenkomen in de kamer wordt door sommige respondenten onderstreept als een belangrijk moment in het contact. Enerzijds is het een manier om af te stemmen of er behoefte is aan contact (ook als er gewerkt wordt met doorverwijzing) en of het uitkomt, anderzijds is de manier waarop de geestelijk verzorger die ruimte binnentreedt ook van belang. Bij meerdere respondenten is dit binnenkomen een heel stapsgewijs proces,

waarbij zij aangeven het belangrijk te vinden de regie bij de patiënt te laten door te kloppen en toestemming te vragen alvorens binnen te komen. Sommige respondenten vragen aan de patiënt wat een goede plek zou zijn om te gaan zitten, zodat de patiënt de regie heeft. Dit heeft ook te maken met eventuele lichamelijke ongemakken en het vergroten van het comfort van de patiënt. Respondenten blijven niet staan als ze in gesprek gaan met een patiënt, tenzij het op dat moment geen geschikt moment is om in gesprek te gaan. Gaan zitten geeft onder andere aan dat de respondent de tijd heeft en drukt een gelijkwaardige relatie uit.

Tegelijkertijd draagt het ook bij aan het eigen comfort van de respondent.

De plek in de ruimte hangt samen met de ervaring van afstand en nabijheid. Op welke afstand de respondent gaat zitten verschilt nogal. Er zijn respondenten die dat niet

gethematiseerd hebben, terwijl anderen het laten afhangen van het gespreksonderwerp en de verbinding die ontstaat. Respondent 9 geeft het voorbeeld van een patiënt die verdrietig wordt, waarbij zij aandachtig luistert en nog wat dichterbij komt zitten. Hieruit spreekt een nabij willen zijn. Respondent 3 geeft bijvoorbeeld aan op fysieke aanraakbare afstand te gaan zitten. De ziekenhuissetting speelt hierbij volgens haar ook wel mee, dat doordat de kamer gedeeld wordt, ze dichterbij gaat zitten. Veel respondenten bleken dit te ervaren en te proberen om een soort privacy te creëren, met name als ze op een zaal zitten waar meerdere patiënten liggen, door zich in ieder geval naar de patiënt toe te wenden en daarmee de ruimte af te schermen. Ook de manier waarop de lichamen zich ten opzichte van elkaar verhouden speelt mee. Oogcontact kunnen maken is belangrijk, zoals bij de relationele dimensie

uitgewerkt is. Enkele respondenten benadrukken dat het ook belangrijk is om weg te kunnen kijken, omdat elkaar de hele tijd aankijken bijvoorbeeld confronterend kan zijn. Dit heeft invloed op de positie die gekozen wordt in de ruimte. Dit doen zij dan door bijvoorbeeld naast iemand te gaan zitten.

5.4.2. Ziekenhuiscontext

Een onderwerp dat specifiek voor de context van het ziekenhuis naar voren kwam was de omgang met het lichaam vanuit het perspectief van de geestelijke verzorging, waarbij dit onderscheiden werd van andere professionals in het ziekenhuis. De meeste respondenten geven aan dat het lichaam, de omgang met het lichaam en de betekenis van het lichaam anders is dan bij collega’s in het ziekenhuis, zoals bij de artsen of de verpleging. Sommige respondenten gebruiken het verschil in benadering van het lichaam om duidelijk te maken wat het is wat zij dan doen, en leggen hierbij bijvoorbeeld de nadruk op de beleving van de

pijn en niet een anamnese van de pijn. Hiermee wordt al een voorzichtige verschuiving zichtbaar van de patiënt die deze mens is, naar wie deze mens is.

Opvallend genoeg ervaart de patiënt niet altijd een verschillende benadering tussen de geestelijk verzorger en de arts. Een voorbeeld dat door veel respondenten werd aangehaald is het tonen van wonden door de patiënt aan de respondent. Naast dat dit door veel

respondenten als onnodig of onprettig wordt ervaren, kan dit laten zien dat patiënten dit subtiele onderscheid wellicht niet altijd aanvoelen.

5.4.3. Streefdoel geestelijke verzorging in ziekenhuis, in relatie tot lichamelijkheid